 |
|
 |
|
|
 |
19-11-2019 |
Francesca en Paolo |
'Geen groter pijn dan zich te herinneren, de tijden van geluk in de dagen van ellende[1].
Uit een manuscript gelicht:
Waarom zijn het vandaag deze versregels van de eeuwige Dante die me onder ogen vallen: Dante in gezelschap van Vergilius die in het begin van zijn tocht door de Hel, kennismaakt met de geschiedenis van Francesca en Paolo, een van de prachtigste passages uit het Inferno van de Divina Commedia.
Francesca en Paolo die verliefd waren op elkaar zonder er zich rekenschap van te geven. Hun liefde was echter een onmogelijke liefde gezien Francesca de vrouw was van de broer van Paolo. Maar op een dag, samen de geschiedenis lezend van Lancelot, realiseren ze zich plots wat in hen levend is als ze diep ontroerd lezen dat Lancelot zich over Ginevra buigt en haar kust. En deze kus wordt hun ongeluk want ook zij getroffen door wat ze lazen, kussen elkaar. En in hun liefdesspel worden ze verrast door de echtgenoot van Francesca en door hem gedood.
Hun verhaal komt voor in canto V van de ‘Hel’, waar, wat rest van de overledenen, de zielen, door de winden worden opgejaagd. Dante ziet er twee in zijn richting waaien en vraagt even met hen te mogen spreken.
‘En zoals duiven, die door het verlangen bewogen, met wijd open vleugels naar hun nest toe zweven, verlieten de twee de schare zielen om doorheen de vreselijke lucht naar ons – Dante en Vergilius - toe te komen, zo sterk was mijn vriendelijke roep’.
Het is met Dante en de tedere Francesca, levend in mij, dat ik de essentie van het verhaal hier overneem. Het is Francesca die het gesprek voert met Dante:
‘O, lieve en welwillende levende die ons hier in deze duistere luchten komt bezoeken, wij die de aarde besmeurden met ons bloed, ware de koning van het Heelal onze vriend, we zouden hem bidden je vrede te schenken, omdat je medelijden toont met onze horribele toestand. Wat u graag wilt horen zullen wij u zeggen en wat u graag wilt zeggen zullen we aanhoren, tot zo lang de wind, zoals hij nu is, zwijgt.
Liefde, die aan geen enkele beminde het beminnen vergeeft, maakte dat hij die me zo behaagde, zoals je bemerkt, hij me zelfs nu nog niet verlaat.’[2]
Dante die begrijpt hoe ongelukkig die geliefden moeten zijn, wil weten hoe alles gekomen is en vraagt Francesca hoe het gebeurde dat ze elkaars verborgen verlangens hebben leren kennen. En Francesca vertelt:
‘Geen groter verdriet dan de herinneringen aan tijden van geluk in momenten van ellende. Maar als u zo verlangt het prille begin van onze liefde voor elkaar te kennen, dan zal ik het wenend doen. Op een dag lazen we voor ons plezier over Lancelot en de liefde die hem beving; we waren alleen in de kamer en hadden niet het minste vermoeden. Meermaals gebeurde het echter dat bij het lezen onze ogen elkaar ontmoetten en dat we verbleekten. Maar één passage was er die ons te machtig werd, toen we lazen dat de begeerde mond gekust werd door de minnaar. Toen kuste hij, die nooit van mij gescheiden wordt, bevend mijn mond. Koppelaar was het boek en degene die het schreef: en die dag lazen we niet verder.
En Dante, die het verhaal ontroerd aanhoorde, schrijft:
‘Terwijl de ziel dit vertelde was de andere zo aan het wenen, dat ik diep ontroerd door dit verhaal, het bewustzijn verloor alsof ik stervende was. En ik viel zoals een dood lichaam valt.[3]
*
Het verhaal van de liefde tussen Francesca en Paolo, de broer van haar gehandicapte man, steunt op waar gebeurde feiten. Het geniale van Dante is dat hij er een verhaal omheen weeft waaruit blijken moet dat het, het boek over Lancelot en Ginevra, van Chrétien de Troyes was dat er de oorzaak van was, dat bij lezing ervan, het hen duidelijk werd dat ze op elkaar verliefd waren en dat geschiedde wat geschieden zou. Het boek dat hen samenbrengt is een vondst van Dante en het is dit dat het verhaal zo intrigerend maakt.
Wellicht staat de grote liefde tussen Francesca en Paolo symbool voor de liefde van Dante voor Beatrice, een liefde die van een andere aard en dimensie was. Beatrice trad in het huwelijk en overleed op zeer jonge leeftijd - maar het is voor haar dat hij zijn Commedia geschreven heeft. Het is pas op zijn weg door de Hemel dat Dante haar terug ontmoeten zal - nu aanhoort hij het verhaal en is er zo door bewogen, dat hij in zwijm valt: ‘En ik viel zoals een dood lichaam valt’
Dante plaatste dit verhaal in Canto V, komende uit het ‘Voorgeborchte’, bij het betreden van de Hel. We lezen dit, we herlezen het en gaan ermee slapen. We menen te weten waarom hij dit vooraan plaatste. Hij weet wat het is verliefd te zijn.
Wij, we dromen ons in slaap.
[1] … ‘Nessun maggior dolore / che ricordarsi del tempo felice, / nella miseria ...’.
[2] “Amor, che a nullo amato amar perdona / mi prese del costui piacer sὶ forte,/che, come vedi, ancor non m’abbandona. “(canto V: 103-105).
[3] Mentre che l’uno spiro questo disse,/ l’altro piangeva sὶ, che di pietade / io venni men cosὶ com’io morisse; / e caddi come corpo morto cade.( V:139-142)
19-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-11-2019 |
Niets is dat niet wordt |
Niets is dat niet wordt. Alles is beweging. Itzhak Bentov zegt ons dat er enkel die beweging IS, dat al wat is atomen zijn of deeltjes ervan, en dat ‘an atom is vibrating a million billion times a second’. Wat een overrompelend, onvoorstelbaar beeld is van een overrompelende realiteit, waar we – gelukkig – niet van wakker liggen. En Bentov gaat verder over deze ons overrompelende realiteit:
Objective physical reality is composed mostly of void permeated by oscillating fields. This matrix of oscillating fields, which is the human body is easily influenced by outside fields[1].
Onmiskenbaar, on-ontregelbaar zijn we aldus voluit, integrerend deel van het Universum en worden de golven inherent aan ons lichaam onvermijdelijk mede beïnvloed door de golven uitgaande van dit Universum, dus van zon en planeten en sterren, de dichtstbije als de verst afgelegene, en deze golven worden niet tegengehouden door muren hoe dik ook.
Zo, gezeten in de stilte van de kamer - er is geen Bach of Mahler - ingepakt in en door de golven van het Universum schrijf ik. Er is geen filosoof, geen schrijver die er aan denkt dit te vermelden en hieruit conclusies te trekken, ook niet dat hij zou kunnen beïnvloed worden in zijn gedachten en in zijn woorden door de aanwezigheid van de bomen aan de overkant, zelfs van de ceder in de tuin of, voor een flard door een of andere planeet, of die nu dichtbij is of veraf. Maar het is dit complexe beeld van ‘oscillating fields’, dat enkel kan ‘vermoed’ worden dat de sleutel is van ons bestaan: zijnde een massa cellen, atomen, elektronen die ons levend houden in een enorme vibrerende beweging.
Inderdaad, niets is dat niet wordt, niets is dat niet wordend is. Een vriend, een taalpurist, sprak me over het ‘onaffene’, dat onaf blijft.
Wat de diepe, reële ondergrond ervan betekent kan ik me onmogelijk voorstellen. Ik denk nu aan een vochtig blad aquarelpapier waarop verschillende kleuren verf worden aangebracht en in elkaar vervloeien, zoals ook de golven van mijn lichaam opgaan in de golven om me heen.
Ik heb hier geen vat op, ik word ‘begolfd’, bestraald, behandeld op een of andere wijze en ik verwacht, ook in de woorden die ik achterlaat als een spoor ervan.
Ik weet dat ik in een fase van mijn leven gekomen ben waarbij ik, bij gebrek aan nieuwigheden, blijf herhalen wat ik reeds voorheen geschreven heb, maar wat is het leven anders dan het hernemen van gedachten en van handelingen, een her-opdienen van wat was, in een amper andere of, totaal andere vorm, al naargelang de omstandigheden waarin we vertoeven.
Het hernemen maakt eveneens deel uit van het onaf zijn van onze mening over iets. Ook onze meningen evolueren, krijgen voortdurend nieuwe impulsen, krijgen ze die niet dat ligt het bij ons, omdat we niet horen willen of zien, of, omdat de impact van de nieuwe fysica nog niet is doorgedrongen.
Ik ga dus verder met de ‘oscillating fields’ van Bentov, omdat zijn ‘Stalking the wild Pendulum’ ooit voor mij een nieuwe wereld geopend heeft. En ik nog altijd de sequelen ervan meedraag met mij.
Ik me er maar van bevrijden kan met erover na te denken en erover te schrijven, want geen idee is, die niet wordende is.
[1] Itzhak Bentov: ‘Stalking the wild Pendulum’, Ed.Fontana/Collins, 1979.
18-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-11-2019 |
Les miettes d'Eugène Ionesco |
Ik ben streng en blijf streng voor mezelf, omdat ik het beste van mezelf wil geven, Omdat ‘bijna goed’ niet mijn betrachten is. Ik schreef dit reeds, geen middelmatigheid, maar de volle pot die ik beoog. Helaas, die hoogte bereik ik zelden, te hoog gegrepen denk ik dan, iets voor fenomenen, laat het maar, het wordt toch begrepen.
Als ik een dagboek van mij opensla, wat meer en meer gebeurt, om het even, dit van de eerste jaren – en dan ga ik ver terug – of dit van de laatste jaren, dan zie ik van waar ik kom en hoe ik ben blijven trappelen op een bijna zelfde plaats. Evenwel, altijd is het een plons in het verleden, en soms gebeurt het dat er iets herleven gaat, iets dat lang hangen bleef en zelfs, soms aangewakkerd door Bach of Mahler, of gewoon door een ‘I’ll be seeing you’.
Maar vandaag vond ik Ionesco terug. Hij was - en is het gebleven - een wijs man die ons grote dingen heeft nagelaten, onder meer zijn in het Frans geschreven Fragmenten van dagboeken, in 1969 verschenen bij Editions Mercure de France. Pas in 1990 kwam de Engelse vertaling van zijn ‘Journal en miettes’, die ik vond bij De Slegte. Een waardevol boek, voor mij een hoogtepunt in de wereldliteratuur als ik er lees, pagina 33:
‘I assert that learning is useless. I assert that science can never get to the essence of our being. I don’t care if I know nothing, for learning is ‘mundane’, and I am not interested in such things: what takes place, what’s done, what moves. I am not interested in the mechanisme of our movements, not at all; what lies behind, the Unknown, He or It, is alone worthy of our interest[1].
Wat hij schrijft is ook mijn probleem, ik ook kijk uit naar ‘the Unknown’, naar wat er is van de quarks en de Higgs bosson, of dit soms niet de materiële deeltjes zijn van de geest, en dan van welke geest?
En Ionesco zegt ons nog:
‘We were born cheated, for if we are not to know, if there is nothing to know, why do we have this longing to know?’
En hier heb ik een punt. Ofwel ligt het antwoord open en bloot en zien we het niet, ofwel zijn we nog niet voldoende ver gekomen – nog niet zo lang geleden plaatsten we nog de afdruk van ons handen op de wanden van de grotten waar we woonden – om het te zien. Maar als het ‘te-wetene’ knaagt aan ons dan is het antwoord er, ligt het verscholen in de vraag, en is het stellen van de vraag al een begin van antwoord.
Maar het zijn grote momenten in onze dagen om van Eugène Ionesco de ‘kruimels’ te lezen van zijn dagboeken. Ik heb er nog wel voor enkele dagen nu. het boek ligt goed in de hand en ik neem het mee waar ik ga in het huis; En, ce ne sont pas que des miettes que je lis, ce sont les évangiles des temps modernes, die we begrijpen willen en uitdragen omdat het deze zijn die ons recht houden in deze tijden van verwarring.
Eugène Ionesco (1909-1992), geboren in Roemenië maar opgevoed in Frankrijk was niet zoveel ouder dan ik, We zijn op weinig na van een zelfde generatie - amper 18 jaar verschil - wat we gemeen hebben is de opkomst van de ‘New Physics’ die ons parten hebben gespeeld. Waar andere schrijvers er blindelings zijn aan voorbij gegaan, en er zijn er heel wat, is bij ons de impact ervan doorgedrongen tot onze gedachtewereld en tot onze houding ten overstaan van wat is achter de dingen.
En dan ook, als hij schrijft:
‘I should have had more books to my credit, I should have used, improved, invented other systems of expressio … more varied aspects and a greater richness within the same creation. As soon as I shake off despair I feel the urge, the overwhelming desire to create’, (pag.32).
hebben we dit ook gemeenschappelijk, maar ik zou het misschien niet vermeld hebben had hij het me niet voorgeschreven.
[1] Eugène Ionesco: ‘Fragments of a Journal’, translation of ‘Journal en miettes’, Paragon House, New York, 1990
[KLM1]
17-11-2019, 00:08 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-11-2019 |
De avond en de vijver. |
Hoe van alle bomen bladerloos
de populieren waar we kwamen,
en over het water onze ogen
een effenheid, een vreemd vermogen
ons gedoken hield,
het vuur hier aangestoken,
dit toen over ons de avond.
Hoe de lissen en de waterlelies nog,
de biezen en de reiger, later.
En, ook zij van vele tijden
en van vele plaatsen
hier gekomen om te getuigen
van de dingen, de grote en de kleine,
dit toen over ons de avond.
Dit toen in de schemer
wij, gezellen in een kring,
geduffeld om het vuur gezeten
oosterse gedachten strooiend
over wat er was en wat er nog ging komen.
Hoe poëzie we waren, hoe Hamlet
onder ons gekomen, hoe wijs gedronken,
wijnen en wat waters en wat woorden,
luidop gedacht,
omdat zo uitzonderlijk, we er nog waren,
omdat we zagen hoe goed het was,
hier allen zo te samen,
dit toen over ons de avond.
We vertelden wat de omtrek van de aarde was,
en wat, indien een meter meer hij was:
en het ons niet kon deren, omdat
dit precies de avond was en enkel te begrijpen
van de avond dat hij enig was,
ons hij niet zo vlug verlaten zal,
vergeten.
En het vuur dat alles hoorde
en de vlammen het noteerden,
en hij die ook er was:
het laatste licht van paarlemoer
hem een gedicht gebracht,
gegrift in wat van de stilte was.
De nacht, nog een lange tijd
van ingetogenheid.
PS, dit gedicht Ilya Leonard Pfeijffer ten spijt.
16-11-2019, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-11-2019 |
Gustave Mahler |
Ik luister en kijk naar Bernard Haitink die Gustave Mahler dirigeert. Ik zie hoe hij met de beweging van zijn lichaam en zijn armen, met de beweging van ogen en gelaat het orkest leidt, hoe de fagotten, de klarinetten, de trombones, de trompetten, de violen, zeg maar alle instrumenten van het orkest hem op de voet volgen, ze aangezogen worden door hem.
Ik zou willen dat mijn zinnen zich volgen zoals klarinet volgt op fagot volgt op trompet, volgt op viool, een geheel vormend dat er staat zoals een massa bomen in de wind. Ik droom maar, overdonderd als ik ben door Bernard Haitink en Gustave Mahler in zijn eerste symfonie - hoe hij zich moet gevoeld hebben als een God bij het componeren ervan - duidelijk getekend in zijn instrumenten, in zijn ritmes, in zijn briljant coloriet van klanken.
Ik zou het willen maar ik bereik het niet en zal met mijn zinnen nooit de kracht van expressie bereiken die de symfonie van Mahler bereikt, onevenaarbaar, als een kathedraal van de twaalfde eeuw, eenzaam maar o zo krachtig op de horizont. Ik denk dat dit het summum is dat de muziek brengen kan. Ik ken weinig andere symfonieën die me zo diep treffen als Mahlers eerste. Het ligt wellicht aan mij, anderen zullen er anders over denken, maar ik volg Mahler al van mijn twintigste en ontdek, telkens ik hem beluister, nieuwe facetten in zijn werk. Ik ben er toe gekomen hem te volgen in zijn opbouw, te zien hoe hij de melodie beheerst in zijn ritmes, in zijn kleur van instrument, in zijn variaties, en hoe de dirigent en dan vooral Haitink - het beeld op televisie van 13 november ll. dateerde van 1994 - de partituur beheerst in volume en vertelling.
Ik kan me de vraag stellen waarom het Mahler is, meer dan Bach eigenlijk, meer dan Beethoven, waarom hij het is die me het diepst raakt. Wat heb ik gemeen met hem, het poëtische, het sterk persoonlijke, het kosmisch verbondene?
Want dat is hij in zijn muziek, kosmisch verbonden. Er komen in zijn eerste symfonie passages voor van een grote innigheid, van een onnavolgbare tederheid die blijft echoën in ons, en dan ook passages, ongekende uitbarstingen als van een storm die plots in alle hevigheid opsteekt.
Weliswaar, ik moet bekennen dat mijn voorliefde voor Mahler niet zo maar gekomen is, dat ik in den beginne toen ik hem leerde kennen, hij niet overkwam als een Beethoven of een Mozart - trouwens, vijftig jaar geleden was Mahler niet zo bekend - en dat ik tijd heb nodig gehad om met zijn muziek vertrouwd te worden. Maar eens zo ver, eens gekomen op het punt dat enkele noten volstaan om te weten dat het Mahler is, heeft hij een plaats bereikt in mij, die boven alle andere componisten uitsteekt.
Ik wil het gezegd dat zijn ‘Kindertotenlieder’, zijn ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’ en dan vooral zijn ‘Lied von der Erde’, voor mij hoogtepunten zijn in de geschiedenis van de muziek. Het heeft me een zekere tijd gekost om deze als hoogtepunten te zien, maar hij zit nu in mijn bloed, hij vloeit door mijn aderen.
Weet dat ik zijn muziek nog hoorde terwijl ik dit hier schreef.
15-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-11-2019 |
Ernst. |
Humor ontbreekt me, altijd blijf ik doodernstig. Is het dit dat van mij wordt verwacht elke dag, ernst?
Ik zou wel een oude mop kunnen vertellen, maar ik heb de indruk dat het vertellen van moppen uit de wereld is, dat er geen plaats meer voor is, geen tijd meer, zelfs samen onder vrienden. In elk geval dat is de impressie die ik mee draag. Het is een verliespunt, het tekent de tijden waarin we leven. Tijden die ons nopen ernstig te zijn, enkel ‘De Slimste Mens’ tracht nog humor te verkopen en slaagt er soms in. Soms, maar niet altijd, soms is het lachen om te lachen, te doen alsof, wat uiterst storend is.
Denkt nu niet dat ik er nimmer aan denk iets humoristisch te vertellen. Ik zou wel willen maar mijn geest is vervormd door de jaren ernst, gekenmerkt door een blijvend gefilosofeer, wat uiteindelijk schadelijk wordt of, toch niet?
Ik dacht vanmorgen aan wat ik gisteren schreef over de hostie. Hoe het me ineens te binnen viel, hoe vreemd het is te horen dat je het lichaam van Christus binnen krijgt en niet de geest van hem. Hoe terre à terre dit is en hoe terre à terre als je verteld wordt dat je van stof bent en tot stof keren zult.
Het is me duidelijk men heeft altijd laag dunkend gehandeld met de mens alsof hij, er even buiten, nog op de drempel van de grot stond. Hij was nog niet veel, of het kon ook dat zij die het voor het zeggen hadden, het voor het uitvinden hadden, niet veel verder stonden toen. Het stapelen van de lichamen in de catacomben van Rome en elders in Alexandria, in afwachting van het Laatste Oordeel, is er het bewijs van.
Ik heb me altijd afgevraagd, hoe zou onze westerse wereld er uitgezien hebben hadden we, van bij de aanvang in de vertalingen, in welke taal ook, van de Hebreeuwse Bijbel gelezen dat we van geest zijn - van de geest van God, van de geest van het Universum - en keren zullen tot deze geest zoals Fabre d’Olivet het vertaalde, en ver na hem Paul Nothomb en, wij het niet anders begrijpen kunnen/willen.
Als we terugblikken dan is het duidelijk dat de geest in en van het Universum zich is gaan roeren, drie à vierduizend jaar geleden. Zijn bijna gelijktijdig tot stand gekomen, de Gilgamesj, de Bhagavat Gita, de Tao van Lao Tseu, de Bijbel. Deze hebben hun rol gespeeld, hebben de verdieping gebracht waar de mens hier op aarde naar snakte. En nu, sedert het begin van de eeuw is klaar en duidelijk de Nieuwe Fysica op het voorplan gekomen, een beeld van het ‘zijn’ dat al de voorgaande opslorpt en uiteindelijk alle filosofisch-religieuze levensbeschouwingen opvangt, vernieuwt en voedt.
Dit is, ik weet het, een ruwe schets, maar het is de lijn erin die tot mij spreekt, namelijk het opduiken op een treffende wijze van de geest die zich meer en meer begint te tonen. Door velen nog onbegrepen, maar de beweging is zichtbaar geworden, een vergeestelijking van al wat is, is komende, is groeiende.
Het is echter niet de mens die deze heeft ingezet, het is de Kosmos zelf, die nood heeft aan de geest van de mens, opdat deze zien zou wat er te zien is.
14-11-2019, 06:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-11-2019 |
Het gebeurt nu en dan. |
Na al die tijd dat ik jullie frequenteer, zullen jullie me al kennen tot op de naad, beter dan ik mezelf ken, meen ik soms, want wat ik verzwijg voor jullie verzwijg ik ook voor mezelf. We staan dus, wat mij betreft, op een voet van gelijkheid. Ik heb me uitgezaaid en ik blijf het doen, en ik weet, en ik lees ook, dat er zelfs iemand is onder jullie die een studie maakt over de schrijvers/boeken die ik ooit heb geciteerd in mijn geschriften. Alsof ik een studie waardig zou zijn. Wellicht, iemand die elke dag verschijnt op het toneel moet een studie waard zijn zo niet is het beter dat hij sterft.
Ik haal dit bij Karel Jonckheere, uit zijn ‘Spiegel der zee’: ‘Wie veertig wordt zal zich zelve kennen of anders is het beter dat hij sterft’. Hij zal het wel niet zo bedoeld hebben, het ging niet over het sterven maar over het zwijgen of, als je jezelf niet kent is het beter dat je zwijgt, wat een boude uitspraak is waar ik niet aan meedoe. Want wie durft zeggen dat hij zich zelf goed kent?
Beter je niet te kennen. Beter dat er nog hoeken zijn waar je nog niet waart, dingen in het duister nog die je verrassen kunnen, dan liefst in de goede zin. Niet dat ik er naar uitkijk, maar je weet maar nooit wat er ineens uit jou opstaat, als je bezig bent zoals jij bezig bent.
Het wondere eraan is dat je, Ouspensky indachtig zijnde, weet dat jij het bent die neerzit, dat jij het bent die woorden neerzet die je aangereikt worden, maar toch heb je er een vreemd gevoel bij, verwacht je dat er nog iemand anders is, in jou, of omheen jou, die de touwtjes in de handen houdt als je schrijven gaat. Je ontkomt er niet aan je te voelen alsof je een dubbel leven leidt: een toneelspeler, die ophoudt te zijn wie hij is als hij op de scène staat.
Ken jij ook dat gevoel als je me leest, ben je nog wel helemaal jezelf als je mijn woorden opneemt of ben je dan ook, een beetje de persoon die mijn ‘dubbelganger’ is?
Of hoe communiceren we, jij en ik, hoe neem je me elke dag, toch niet lijk een hostie? Of toch, precies zoals een hostie want, wat mij betreft, ik heb nooit het gevoel gehad als ik ter communie ging, als ik de hostie op mijn tong kreeg gelegd, dat het, het lichaam van Christus was - hoewel we er eerst niet mochten op bijten, want ze zou kunnen bloeden. Ik heb me dat nooit ofte nooit kunnen inbeelden, of durven inbeelden.
Het is waar ik gefaald heb om een goede Christen te zijn. Als ik er nu aan denk, weet ik hoe het had moeten zijn, en wat men mij had moeten zeggen: niet ‘het lichaam van Christus, maar de geest van Christus’, wat ik dan had kunnen voelen, als een verbondenheid, een innig, diepzinnig, diep tastend, diep verweven één zijn met de geest van Christus, hij zichzelf verliezend in mij en ik in hem.
Het te laat is voor dergelijke gevoelens, maar had ik ze gehad, zodat er wellicht velen zijn geweest, ik ware een totaal andere persoon geweest, een gelovige, zo denk ik er toch nu over.
Dit is dan de verrassing, waarover ik het hoger had, schrijven over iets waar je in de verste verte nog nimmer had aan gedacht. Het kan gebeuren en het gebeurt nu en dan.
13-11-2019, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2019 |
Hedwig Speliers en het woord |
Natuurlijk voel ik me goed telkens ik erin slaag mijn pak woorden te schrijven. En dan zeker als ik er een tijd voor nodig heb gehad. Het gebeurt dus niet altijd in een brede zwaai van de hand - als van een zaaier, een boer Vermeulen, over zijn veld - zin na zin aan elkaar en in elkaar gedoken, maar het gebeurt. Hoe heeft geen belang.
Vandaag is het alsof het ergens al lang voorzien was dat ik hier, in huis, rond zou lopen met een bundeltje gedichten van Hedwig Speliers, die hier soms in de streek ronddoolde tot bij de vrienden Godfroid, en ik erin een zin zou vinden die hij overgenomen heeft van Jacques Lacan: ‘Het is de wereld der woorden die de wereld der dingen schept’, wellicht de vertaling van ‘C’est le monde des mots qui crée le monde des choses.
Wat me getroffen en me een tijd heeft stil gehouden omwille van een andere zin die ik ooit ontmoette in een oud boek, de bladen los gekomen, in een oude chalet in Grimentz, ‘La Kabbale’ van Henri Sérouya, ik er toen las dat het de wereld van de geest is die de Kosmos in beweging houdt. De Kabbale gaat dus een hele stap verder, ze maakt er kosmische geschiedenis van.
Elk woord is een papaverknop, wachtend tot hij zwellen gaat en bloedrood openbarst naar het licht om bloem te worden, bevrucht en zaad te worden. Het zaad, het voortbestaan, het punt zijnde waar alles heen neigt. Zaad als woorden die zich openplooien om nieuwe woorden voort te brengen, of een wereld bezaaid tot in de uiterste hoeken ervan met woorden, een oceaan van woorden. Wij erin worden rechtgehouden, als was het tezelfdertijd een woud van woorden, ons spiritueel vermogen te zijn wie we zijn. Het binnenste van het woord spirit zijnde.
Het binnenste van alles, van het minuscule tot het oneindige, kennis zijnde, geest zijnde en het de geest is die alles bewegen doet, zoals het binnenwerk van het uurwerk de wijzers bewegen doet. We hebben het al zo dikwijls gezegd en geschreven we het toch nog eens herhalen willen, niet tot vervelens toe, maar omdat het noodzakelijk is te worden herhaald en neergeschreven. Het, het paradigma is van het woord dat we hoog in het vaandel willen dragen.
Speliers, die Lacan aanhaalde zal het ook geweten hebben, zoals hij het wist van Guido Gezelle en dezes ‘van die avond en de roze’, en voor wie het gedicht was bestemd. Woorden waren kristallen voor hem als hij schreef:
Kristallen graven uit de dagtaal / is mijn taak, dagelijks en bloedverweven;
Ik had het niet beter kunnen zeggen, het woord verweven in het jagen van het bloed.
Hedwig Speliers (° 1935) is een van die vergeten Vlaamse dichters uit de naoorlogse periode, een dichtersgemeenschap waarover Ilya Leonard Pfeijffer zich ooit kleinerend uitliet. Het was in de Standaard van 29 april 2004. Pfeijffer wist de Nederlandse poëzie van het moment ‘oneindig veel rijker, gevarieerder, vitaler en spannender dan de Vlaamse, die als een vermoeide oude man bevend in zijn fauteuil voor zich uit zit te mummelen boven het vergeelde familiealbum van een verleden waar de zon nog scheen.’
En hij gaat verder om uit te komen, bij wat hij ziet ‘als een misvatting, namelijk dat in Vlaanderen de taal heilig is en hierdoor zitten de dichters gevangen in de taal zoals zij is en die uit dankbaarheid en ontzag voor die taal; de moed missen om los te breken door de taal te mishandelen.’
Hij bazelt, Pfeijffer, hij kende noch de poëzie van Hedwig Speliers, noch deze van iemand van bij ons, Gaby Desmyter, de dorpsdichter van Lierde. Speliers in mindere mate, maar zeker Desmyter aarzelen niet hun poëzie te ontwortelen, schrijven verzen die zij alleen schrijven, creëren woorden die de taal ontwrichten, het is hun handteken, en vooral ze ‘mummelen’ niet, ze zijn springlevend, subtiel verrassend, ze zijn als dichter een voorbeeld van wat Pfeijffer wil zien als hechte poëzie.
Maar, heeft hijzelf wel voldoende zeggingskracht om zich het recht toe te eigenen, de Vlaamse poëzie van het jaar 2004 en daar voor, Hugo Claus uitgezonderd, als ‘gemummel’ te zien?
12-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2019 |
John Donne |
We kennen allicht allen van die vreemde gewoontes die mettertijd ons eigen zijn geworden. Zo neem ik (bijna) elke dag een boek mee naar de huiskamer, een boek dat me dan de ganse dag vergezelt waar ik ook ga in het huis. Niet dat ik zinnens ben het te lezen of te herlezen, neen, ik neem het bij mij als een soort talisman die me helpen zal mijn dag door te brengen. Ik open het nu en dan willekeurig om een paar zinnen te lezen, in de hoop ‘de’ zin te ontmoeten die ik nodig heb, maar of ik die nu vind of niet, het even openen, het even in de hand houden volstaat om me er goed bij te voelen.
De man en zijn boek, er zijn er die er een hond of kat op na houden. Ik houd er een boek op na en, ook een orchidee die ik elke dag ga groeten en even aanraak. De plant, de gezel ook, staat altijd, in een laagje water. Ik weet niet of het zo hoort, maar ik zorg dat het zo is en ik word beloond, de plant leeft groot, aan elke stengel ervan is een scheut gekomen die groter en groter wordt en een nieuwe tak gaat vormen. Ik voer een kort gesprek ermee, en ze kijkt uit naar mij, zo denk ik, als ik voor haar zit om te schrijven of te lezen. En wat meer is, ze luistert, ze antwoordt me zonder woorden. Ze is, zoals ik durf denken dat ook het boek is.
Het is me meer en meer duidelijk, ik word van jaren, ik word uiterst gevoelig voor de kleine zaken, ‘les petites choses qui donnent la paix’ wist (mijn vriend) Bernanos in zijn ‘Journal d’un Curé de Campagne’. Hoe graag ik hem citeer; hoe graag ik me hem herinner, hij eens gezeten achteraan een jonge man op de moto, de wind voelend in zijn gelaat en hij, eens de laatste woorden van zijn stervende vriend: ‘Qu’est-ce-que cela fait? Tout est grâce’. Het is een boek dat ik niet meenemen zal in de huiskamer, het is een boek dat te geladen van inhoud is om er mee rond te lopen. Ik had het destijds in een mooie uitgave van ‘La Guilde du Livre’ (ch), met een zwart couvert en een gouden kruis of de harde kaft. Ik hield van dat boek, ook als boek. Ik heb de onvoorzichtigheid begaan het uit te lenen aan een vriend, en het is, zoals het de vriend gegaan is, niet meer teruggekeerd. Nu heb ik het nog, och arme, in een pocket uitgave.
Zoals ik het thans zie is mijn drama - als er van een drama kan sprake zijn - dat ik blijf vertoeven en rondwandelen in de boeken van mijn jonge jaren, dat er weinig of geen vernieuwing is gekomen. Ik heb simpelweg de literatuur niet gevolgd, ik heb zelf literatuur willen bedrijven met alle gevolgen van dien.
Ik voel me dus bijna even oud als de datum van 11 november die een vreemde klank heeft, een bel die me denken doet aan John Donne en aan Ernest Hemingway; aan hen die meer dan honderd jaar begraven liggen in de vlakte rond Ieper, in deze van Noord-Frankrijk; ik denk aan de vele vrienden die ik al verloor, heengegaan, nog altijd wachtend - aan de hemelpoort - op mijn komst.
Hopelijk, worden ze niet ongeduldig.
11-11-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2019 |
Een merel van onder de haag |
Ooit hebben mijn boeken alfabetisch op naam van de schrijver geklasseerd gestaan, wat gemakkelijk was als ik er naar een te zoeken had. Thans, na al die jaren, is dit niet meer het geval, ik moet nu voortgaan op mijn kennis van de rug van het boek dat ik zoek, die ik me niet altijd duidelijk herinner hoe de rug ervan er uitziet en soms is er verwarring. Wat ik hierover zeggen wou: elk boek is een soort van avontuur, heeft een geschiedenis, vooral dan deze die een grote indruk hebben nagelaten zoals het boek van Fabre d’Olivet, ‘La Langue hébraïque restituée’, dit van Fulcanelli, ‘Le Mystère des Cathédrales’, dit van Fritjov Capra, ‘The Tao of Physics’ en honderd andere die ik koester. Ze staan er heel rustig bij tussen de romans of dichtbundels, zwijgend, wachtend om uit hun rek genomen te worden en doorbladerd; om aldus voor even nog eens tot leven te komen, lijk een vriend die je ontmoet in een rustige straat of midden in de velden bij valavond en die je omhelst omdat hij een vriend is en deel van jou.
Een boek ook is een deel van jou, je hebt het je eigen gemaakt; je hebt er zaken in onderlijnd, met potlood; je hebt er op half lege pagina’s kleine tekeningen in aangebracht, in de periode dat je dagelijks tekende. Je kent het en je weet wat je er vinden kunt. Dit is het machtige van een boek, het is een verlenging van jezelf, iets dat je, je eigen hebt gemaakt, een toevlucht soms, een hulp om verder te gaan in je bespiegelingen van wat het leven is. Een zin erin, een passage die je op weg zet naar een wereld waarin je, je verliezen kunt voor enkele tijd.
Maar het boek werkt ook aanstekelijk, het is een verleiding om er ook een te schrijven, iets dat je bezig houdt een gans leven lang en als je er maar niet in slaagt gepubliceerd te worden, soms, een zwaarte wordt die hangen blijft, een donkere wolk over je gedachten.
Anderzijds stel ik me de vraag, welk verschil het zou maken voor de wereld indien er één enkel boek van mij - want wie ben ik? - zou staan tussen de vele die ik heb, of tussen de vele boeken in de stadsbibliotheek bijvoorbeeld. En ik kom, als troost, tot het besluit dat dit geen verschil zou maken, dat het beter is, zoals nu, dagelijks te werken aan wat ook, een blog, een gedicht, dan voldaan terugblikkend, op de rug van een boek, door mij geschreven, ergens tussen andere boeken, bijvoorbeeld tussen deze bij De Slegte. Stoïsch te denken dat je aangekomen bent, dat je naam gekend is en dat je de eeuwigheid zult ingaan als een schrijver, zijn naam waardig, in het canon van de Nederlandse letteren.
Neen, zo dwaas ben je niet, het is maar, eens als je dit hebt bereikt, dat het grote werk begint, dat je niet anders meer kunt dan te overtreffen wat al eens een zich overtreffen was. En de tijd ontbreekt om maar niet te zeggen, de kracht van het verbeelden van dingen die zijn zonder er te zijn.
Zo, laat me zoals ik ben, laat me zoals dit ogenblik, dat ik er nogmaals in geslaagd ben uit een eerste zin, zo maar los opgedoken, lijk een merel van onder de haag, een blog te schrijven.
God zij gedankt, en je weet wie die God is van mij.
10-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2019 |
Ooit schreef ik |
Ik schreef ooit - alsof het in een vorig leven was - wat ik toen noemde: ‘Laatgotische gedachten’. Het was a statement dat ik toen maakte, over hoe ik me voelde en hoe ik dacht over mijn bestaan in de wereld.
Deze geschriften verschenen, opgetuigd in een bundeltje van een twintigtal pagina’s, in een licht groen couvert, gereprografeerd in februari 2004, in 40 exemplaren zoals het er achteraan in vermeld staat.
Ik overloop het. Ik vind dat het een document is van hoog poëtische waarde, een hoogte die ik achteraf nog zelden heb bereikt. De bezitters ervan - ik herinner me niet meer aan wie ik het gestuurd heb -zullen het zich beter herinneren wellicht, tenware het in hun papiermand was terecht gekomen. Maar zoals ik het nu terugvind stel ik vast dat het typerend is voor de sfeer waarin ik me toen bevond, typerend voor de spirituele man die ik toen was. Ben ik ondertussen uitgezworven naar een intenser, een rijker landschap, of ben ik ten volle gebleven wie ik was?
Een zaak is zeker, mijn ingesteldheid heeft zich niet gewijzigd, ik ben niet armer geworden, de volheid van geest van toen meen ik te hebben behouden, verstevigd zelfs in vele van zijn facetten. In feite ben ik dezelfde weg blijven bewandelen en om deze reden wens ik de woorden van mijn proloog van toen, hier te laten herrijzen, hier te herschrijven in het licht van al wat ondertussen met mij gebeurde.
Ik herneem hier dus, licht gewijzigd, de woorden waarmede dat geschrift van 2004 begon:
Omdat gedachten vragen om te worden neergeschreven en aldus bewaard te blijven tot (lang) na jou, hopende, wetende echter niet zo ver als Ovidius.
Omdat zoveel nog te lezen is, op te zoeken, te begrijpen, te verwerken is. Te beleven is.
Omdat de geest ons voortdurend wakker houdt en bestaande vormen en ideeën zich verdiepen en zich vernieuwen en we dit opvolgen willen.
Omdat het grote mysterie van het zijn, oneindig veel verrassingen inhoudt en de lichtinval hierop ons diep verwondert soms zodat we er stil bij worden.
Omdat we denken dat het Universum én lichaam is én geest, groot levend is, onopgemerkt, onverklaarbaar, onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, in al wat er van is, immens is.
Om al deze redenen en er zijn er wellicht evenveel andere, deze Laatgotische gedachten hier neergeschreven.
Gotisch, omdat gotiek verwijst naar het metafysische, naar het transcendente, naar het geheime dat van het leven is en ons gelaten werd om het te ontcijferen en onze conclusies te trekken.
Of, zoals ik het nu wens te zien, de opdracht die we hier hebben meegekregen, uit te maken wie we eigenlijk zijn, wat onze rol hier is als integraal deel, materie e,n geest van wat het Universum is. In essentie, in niets verschillend, al denken we het.
Al menen we een individualiteit te bezitten, we zijn tezelfdertijd en in de eerste plaats, boom in het woud van bomen, een agglomeraat van atomen en elektronen, van energieën en golfbewegingen, van deeltjes, ontelbaar in de verscheidenheid van hun zijn.
We zijn hier niet de meester, integendeel, we zijn hier met een opdracht. Zelfs al weten we nog niet welke, onze atomen weten het, heel duidelijk, hoe kort of hoe lang hun bestaan ook is, ze zijn van het levend Universum.
Dit te weten is het begin van heel wat, is het kennen van onze plaats hier op aarde.
09-11-2019, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2019 |
Opgetekend voor later |
Het leven is een struggle om boven water te blijven. Ik ondervind dit meer vandaag dan gisteren of eergisteren, omdat ik vandaag kwetsbaarder ben dan ik ooit was. Ik me dus met hand en tand verdedigen moet tegen elk onheil dat opduikt. De jaren die ik draag helpen me hierbij. Dit betekent dat ik vandaag aandurf wat ik voorheen niet zou aangedurfd hebben.
Het is een houvast, een sterkte die zich situeert buiten de wereld van mijn blog-ingesteldheid, en wel op het vlak van het reële leven. Dit ook om te zeggen dat ik in een ander vel kruip als ik me verschans in woorden. Ik gaf deze man een andere naam die verwijst naar mijn ‘roots’, naar het dorp waar ik verwekt en geboren ben, een dag dat het bedolven lag onder de sneeuw, vertelde moeder me.
Ik zie voldoende dat elk van ons, eens op leeftijd gekomen teruggrijpt naar zijn jeugd en zijn jonge jaren. De grote lijnen ervan liggen verdoezeld maar details er uit, kleine gebeurtenissen vooral, zijn ons bijgebleven en kregen zeggingsrecht terwijl andere, meer belangrijke verscholen blijven, toegedekt voor altijd, zoals je het verlangt en omdat je er niet meer wenst met geconfronteerd te worden.
Zo bestaan we dan. Ik zal hier niet herhalen wat James Joyce wist te vertellen over ‘sins’ die plots, op de meest onverwachte ogenblikken, opduiken en ons verwarren. Maar ze zijn er, en ik vermoed dat ze er zijn bij elk van ons, dat ik dus geen uitzondering ben en evenmin een uitzondering als ik er niet over uitweid.
Maar we herinneren ons goed, de kleine dingen die er waren, al was het maar de geur van vers gebakken broden als moeder de oven opende; al was het maar het gezang van de vogels vóór het eerste licht er was; al was het maar het drijven van papieren bootjes op het heldere water van de sloot op het einde van de boomgaard; al was het maar het neerliggen, een zondagnamiddag, in de bloemenweide met het gegons van bijen en vliegen en kevers over ons, wij groot dromend.
Wat een wereld als we er nu op terugblikken; wat een rijkdom van beelden en gevoelens die we meedragen waar we ook gaan, die zich voortdurend vermengen met het nieuwe en er een meerwaarde aan geven.
Zo, als ik neerzit, wie ben ik wel, hoe omschrijf ik me, wat meen ik te moeten verkondigen dat er nog niet zou zijn; verborgen gedachten die ergens schuil gaan in de nevels van het verleden en die ik, in mijn ijver alles te vertellen wat enigszins vertelbaar is, in het daglicht breng. Waar geen einde aankomt omdat er zovele dingen zijn geweest die merkwaardig waren om gezien of gehoord te worden, dan toch voor iemand die meent dat hij over dergelijke zaken schrijven moet tot hij er bijvalt, tot hij er aan ten onder gaat.
Schrijf maar oude man, schrijf je ziel uit je lijf vandaag, om morgen te herbeginnen, het einde ervan, je moment van glorie, tegemoet.
De laatste dagen werd ik zeer geroerd door mijn kinderen, dit is wat ik er nog wou aan toevoegen, een postscriptum, een vleug geluk, van een aard die ik in lang niet meer heb gekend.
Ik dit hier optekenen wil voor later.
08-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2019 |
Uitdaging |
Mijn dagelijkse blog is een dagelijkse uitdaging, tenminste zo zie ik het, zo onderga ik het. Hoe ik er uit kom is dan een soort beloning, een schouderklopje, een herademing voor een korte tijd, hoogstens een paar uren, daarna herbegint het want ik moet verder.
Ik denk dan aan de raad van Hemingway aan jonge schrijvers, ‘nooit de avond zelf, alles weg te schrijven, maar nog iets over te houden zodat je in de morgen onmiddellijk verder kunt met je verhaal’. Dit is zeker geldig voor iemand die een boek aan het schrijven is, minder voor mij die elke morgen een ander thema opzoekt. Maar, helemaal ontsnap ik er niet aan, ik verwees er naar een paar dagen terug, het is maar dat het niet stopt, dat het doorloopt ohne Ende, wat het eigenlijk wel spannend maakt
Wat me beroert vanmorgen is het feit dat ik blijf schrijven over mezelf en dat ik, schijnbaar althans, geen oog heb voor wat zich afspeelt om me heen - de vorming van een federale regering die geen schijn van kans maakt - of, wat er gebeurt in de wereld. Op beide zaken heb ik echter niet de minste vat, wat niet belet dat wat er zich afspeelt me niet bekommeren zou. Maar dit alles zijn zaken die buiten mijn blogs liggen.
Destijds waagde ik het nog, iets te zeggen over Europa, en meer in het bijzonder over de politiek van de Europese Centrale Bank, maar je beleeft er geen vreugde meer aan, je begrijpt niet dat de biljetten in omloop in feite ‘maar’ gedekt zijn door staatspapier - waar is de ‘schoonheid’ en de zeggingskracht van de vroegere weekstaat van de NBB - van twijfelachtige waarde die bepalend zijn voor het beeld dat de balans van de ECB verdoezelt, zodat we het de moeite niet waard vinden om er naar uit te kijken.
Wat van de NBB als centrale bank is overgebleven, is nog wat studie werk en sedert een paar jaren het toezicht op de banken in dit land, maar weg zijn de instrumenten die ze bezat om de munt te ondersteunen of het verloop van de geldmassa te bepalen. Niets rest er nog van wat vroeger was, de financiële wereld is een woestijn geworden, drijfzand geworden, waarop geen gebouw meer kan worden opgericht. Alles wordt nu in vraag gesteld. De media volgt dat al op de voet, trekt haar besluiten en stelt maatregelen voorop. Hierover wordt genoeg geschreven, ik wens me dus niet te mengen in de debatten dienaangaande. Ik verkies me terug te trekken in mijn cel en te leven met mijn boeken en mijn geschriften. Ik heb ook BRAVA en kan kijken en luisteren naar de meest wonderbare dirigenten die de meest machtige muziek dirigeren. Ik krijg er niet genoeg van, vooral van een Bernard Haiting, een man op leeftijd zoals ik, die de vierde van Mahler dirigeert, of een Claudio Abbado die Beethoven opvoert, of een Daniel Barenboim die Elgar brengt. Dit is dan ‘mijn’ wereld. De andere, wel die is er ook, maar niet meer voor mij, die tijd is voorbij gegaan.
Zelden is het evenwel, zoals Mr Chips’in zijn Goodbye: ‘you get very sleepy at times and the hours seem to pass like lazy cattle moving across a landscape.
Gelukkig maar.
07-11-2019, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2019 |
Het kleine dat we zijn |
De avond van 5 november: hoe ik morgen zal opstaan - en of ik - weet ik niet, wat ik wel weet is dat er een heel grote kans bestaat dat ik zal gaan neerzitten om te schrijven, maar wat ik schrijven zal weet ik nog niet. Het is elke avond zo. Als ik geluk heb valt er me iets te binnen en zet ik het af op een stukje papier, maar ik zoek niet, ik wacht af, geduldig, een gave die ik heb.
En het is morgen,nu.
In onze handelingen ligt aldus een regel vast, een wijze van zijn waarin het schrijven centraal staat. Ik ontkom niet meer aan deze regel en ik wil deze ingesteldheid op het creatief zijn, een weg die ik naar vermogen steeds bewandeld heb, bewaren. Ik zie het als mijn binding met het eeuwige. De roep naar dit eeuwige draag ik in mij, dragen we allen in ons, onder de ene of de andere vorm, zelfs al weten we niet wat het eeuwige is, het is onze diepere voedingsbodem, het is de hoop dat de geest die ons bewoont, na ons lichaam, nog een tijd aanwezig zal blijven hier op aarde onder de mensen.
Het is misschien te veel hoop, maar aldus krijgt het schrijven een kosmische eigenschap, wordt het een kosmische aangelegenheid. Umberto Eco wist dit maar al te goed. Het is een zich inschakelen op een zeer minimale wijze weliswaar – de wijze die ons eigen is – in de onverzadigbare creatieve eigenheid van het Universum dat ons omkleedt.
Het is, op een kleine schaal, functioneren zoals het leven in het Universum is: een open bloeien in de lente en een weggaan in de stilte van de herfst. Ik meen dat Max Wildiers het ergens heeft over een ‘werkzame aanwezigheid’, én in het Universum, én dus ook in elk van ons.
We kunnen het zo stellen dat, gezien we een actief deel zijn van het Universum, we functioneren moeten zoals het Universum om aldus deel te hebben, hoe dan ook, aan het innerlijk leven ervan en, mijn voetafdruk hierbij is, het woord.
Ik heb een vriend schilder, zoals ik een vriend dichter heb. Ze schrijven me, nu en dan iets over wat ik vertel in mijn blog, maar ze zijn even goed bezig als ik, zij ook zijn bezeten door die ‘werkzame aanwezigheid’ en regelmatig krijg ik de vrucht ervan toegestuurd. Ik ben er hen dankbaar voor, het creëert een band tussen ons, we zitten op een zelfde golflengte en interpreteren de golven die ons bereiken op een identieke wijze door deze interpretatie een vorm te geven, een status, een eigenheid van zijn.
We zijn hier zo maar niet om er te zijn en daarmee basta. We hebben ons, hoe ook, zelfs in gedachten, ingeschakeld in het proces dat van de Kosmos is, dit gebeurt evenwel niet voltijds, dit gebeurt sporadisch telkens we binnen komen in de wereld van die ‘kosmische ingesteldheid’, die een andere, een diepere wijze is van het zijn. Het is een zich loswrikken uit de realiteit van onze dagelijkse handelingen en het betreden van het domein van de geest dat onweerlegbaar dit is van de Kosmos. De voile ervan die zich welft over ons, ons bedekt en ons omsluiert, zodat we de ogenblikken dat we bezig zijn, opgenomen zijn, weg van de aarde zijn, alles vergetend wat van gisteren was of wat van morgen zal zijn. Ogenblikken dat we ons zelf hebben verlaten en zijn van het wordende.
Het wordende waarvan we, met zijn allen, deel van zijn.
06-11-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2019 |
Wat verborgen wordt gehouden. |
De dagen zijn als een vlucht duiven, ze strijken neer in de velden lopen er wal rond zoekend naar granen en vertrekken. Deze vergelijking gaat wel niet helemaal op, maar elke morgen als ik de datum zie schuift deze onherroepelijk verder, steeds maar vlugger vind ik, het verbaast me zelfs even, al aangekomen te zijn in de novembermaand, terwijl het nog maar zomer is geweest.
Hoe vlug de tijd, we struikelen erover, hij neemt ons mee in zijn vlucht en laat ons geen respijt, laat ons geen ogenblik van verpozen. De morgen komt alsof er geen nacht is geweest want je staat precies waar je gisteren stond, belast met dezelfde opdracht die je te vervullen hebt eens te meer. Ooit stopt het wel eens, maar die ‘ooit’ schuift maar verder en verder.
In plaats van het schrijven van novellen, zoals Cervantes deed in zijn late dagen ‘om de melancholie van het ouder worden op te vangen’ houdt mijn blog me bezig in afwachting van dat ‘ooit’, maar wat zin heeft het als ik er niet in slaag de gevoelens die de laatste dagen de kop opsteken te verdoezelen alsof ze er niet zouden zijn.
Ik moet dus, wil ik verder gaan, niet meer vertrekken van uit mezelf, maar van uit het omringende, wie of wat dit ook moge zijn en hoe ik het ook moge zien. Vertrekken van uit mijn dromen of van uit mijn verbeelden dat ik niet meer beheers zoals ik het vroeger beheerste. Ik geef me er rekenschap van welke rijkdom ik bezat, toen ik mijn vleugels nog kon uitslaan. Ik had toen nog een visie, nog een toekomst. Alles wordt nu stilaan herleid tot een duidelijk afgelijnde einder die een te hoge muur is geworden.
Ik adem nog maar mijn veerkracht is voorbij, schijnaar is dit het begin van de aftakeling. Een moeheid die zich vestigde in de geest, wat rampzalig is voor elk van ons die in dit stadium is terecht gekomen.
Het begint bij de achterkleinkinderen, het gevoel, dat de vreugde die van de kleinkinderen was, niet is overgeslagen op de achterkleinkinderen. Het is een stap te ver om het te verwerken, al wil je wel, maar het is geen spel meer, het is een spiegel die je wordt voorgehouden waarin je je zelf ontmoet getekend door de jaren en niet meer door het greintje jeugd dat je nog restte.
Geconfronteerd met jezelf, van vroeg in de morgen tot in het begin van de nacht, zijn dit de woorden die uit jou zijn opgestaan. Je kende ze niet toen je begonnen bent, maar ze zijn er nu open en bloot, of je het wou of niet, ze staan er genoteerd, een ‘selfie’ dat je op je ‘blog-book’ plaatst waar het lang zal blijven, onaangeroerd.
Zo, wat van de morgen is, zal zijn van de dagen, de jaren erna. Je bent je ervan bewust dat het een hand kan zijn uitgereikt naar wie je lezen zal, morgen of jaren erna. Eens geschreven heeft het een deeltje eeuwigheid verworven, ligt het gezaaid op de akker van het komende waar het verdorren zal of, bij regen en zonneschijn opschieten tot de stengel die een boom zou kunnen worden.
Echter, hierover bestaat geen zekerheid.
05-11-2019, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2019 |
'You've allways thought of it...' |
Een blog zoals ik gisteren schreef, die in een ruk er stond herlees je node, herlees je beter niet, vooral als hij gaat over zaken die dan toch enigszins afschrikken. Ook jezelf afschrikken. Dit is dan wat gebeurde: een bergstroom in de vroege lente die alles meesleurt naar de vallei, takken en boomstammen en blokken rots, alles samen een gezang van water. Een bevrijding ook van al wat zich had opgepropt gedurende de wintermaanden, wellicht, zoals het gebeurde in het verleden, voor de tijd dat ik er niet meer zal zijn.
Zo mijn woorden met vandaag de nagalm ervan. Ik zal deze zeker evenmin nu gaan herlezen. Ze staan er en ik heb ze achter mij gelaten voor altijd wellicht niet, maar dan toch voor een lange tijd. Het is maar om te zeggen dat ik, wanneer ik ooit in nood kom, terug ga kijken naar wat ik in 2012 wist te schrijven en er inspiratie in zoek, zoals ik vermoed dat elk schrijver dit wel eens doet.
Gisteren bijvoorbeeld had ik er nog iets willen aan toevoegen, iets van Christopher Fry, de woorden die hij in de mond legt van de ‘Countess’ - uit ‘The Dark is Light enough’, een van zijn ‘Plays’ - die we eens te meer hebben opgezocht omdat ze hier passend zijn:
‘But you’ve allways thought of it, Jacob, in the pleasure and conversation of these evenings. The argument, philosophy, wit, and eloquence were all-in the light of this end we come to. Without it there would have been very little to mention except the weather…’
We staan niet alleen als we schrijven wat we schrijven, het is hoogstens een aanvulling, een andere benadering van wat al zo dikwijls werd gezegd en telkens neer komt, op de impact van ons aller lot, op wat van het leven is. Hoe het leven er door gekleurd wordt, opgehemeld tot zijn ware waarde.
Zeg ik dan ook dat ik me gelukkig voel, deze morgen in november, er nog te zijn en wat meer is te kunnen zeggen dat ik er ben. Ik zag gisteren op TV als dirigent, Daniel Barenboim aan het werk, hij dirigeerde, Elgar’s Enigma (Nimrod). Ik zag wat het is groot levend te zijn, muziek te zijn, klank te zijn, te weten, heel precies, op welk ogenblik elk instrument invallen moet en hoe. Barenboim die de muziek van Elgar in zich draagt, zoals hij deze van Beethoven in zich draagt, deze van Verdi. Ik schreef het gisteren of eergisteren: het wonder dat van de geest is, dat van de hand is als de verlenging van de geest, zo van dirigent als van welke musicus ook.
De wereld die van het leven is, ik zou er willen aan toevoegen, is ook de wereld die van de dood is omdat beide werelden gedrenkt zijn in het wonder dat is van het leven van atoom en elektron en van de, zoals Richard Feynman[1] ze geteld heeft, over four hundred partikels die, en zo is het ook, alle waardig zijn en een functie hebben meegekregen.
En ik weet ook dat heel wat van mijn geschriften op een of andere wijze doordrenkt zijn van het beeld dat Feynman hier oproept, zijnde de ondoordringbare, onvatbare wereld van het zijn als van het niet-zijn, van wat er was voor er iets (de Big Bang) was.
Ademend zijn we van het leven, niet-ademend zijn we van het leven na de dood omdat er geen lichaam meer zal zijn dat ademen moet om er te zijn.
[1] Richard P. Feynman: ‘QED. The strange theory of light and matter’, Penguin books, 1983: ‘It soon became clear that the number of particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that is too complicated. (p. 132).
04-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2019 |
Na Allerzielen. |
Het is alsof er geen einde komt aan wat ik te vertellen heb. De woorden, de ideeën blijven komen, ontwikkelen zich en lopen uit. Wat ik evenwel niet beletten kan is dat ze altijd neigen naar een zelfde punt, de dood, alsof alles zou vertrekken van uit dit punt en het onmogelijk is zich er totaal van te bevrijden; het, het enige punt is dat alles naar zich toe haalt en inspiratie is voor het leven van het woord in ons, want, wat zou het leven zijn ware het niet dat het hier op aarde een einde kent.
Een vraag echter die niet moet beantwoord worden, het is nu eenmaal zo. En het is maar normaal voorn ons, nu we dichterbij komen, dat de gedachte eraan aan zwaarte wint. Ook aan zeggingskracht al laten we het niet blijken in onze dagelijkse omgang. Al kijken we nog altijd vooruit naar de gebeurtenissen die op ons afkomen in de band tijd voor ons, die het moet gezegd, almaar smaller wordt.
Dit is waarmede we geconfronteerd worden ‘ondergronds’, gedachten die onder de werkelijkheid van het dagelijkse doorlopen en opduiken nu en dan, zoals deze morgen en zoals het nog gebeuren zal in de loop van de dag, tussendoor op het onverwachts, tussen andere gedachten in. Schaduwvlekken in het klaarlichte die ons soms raken in de diepte en we even stil staan van binnen, uit de realiteit gehaald, gerukt, voor enkele ogenblikken.
Had ik deze gedachten vroeger, wellicht echter niet zoals nu, maar ik voorzag ze. Ik wist dat ze komen gingen en ik wou ze kortwieken met het schrijven van woorden die de dood zouden overwinnen en me levend houden in de tijd na mij.
Het was al wat ik vermocht te doen, het enig waardevolle dat me bezig hield: een drang om te overleven. En het is uit die drang dat alles geboren werd, elk woord, elk punt, elke komma. De aanwezigheid van de dood die het leven opwekt, het leven verrijkt met een diepgang, een uitkijken naar wat er mogelijks zijn kan na de dood. De farao die opsteeg, lijk een jonge eend uit de lotusbloemen naar de gordel van Orion toe, het beeld dat ik overhield van een tekst getekend in hiërogliefen of was het geschreven in het demotisch? Wat ook het was een beeld dat wat pulver hield van een eeuwigheid, De hunker in ons die we op een of andere wijze wensen te bevredigen.
Het grote is dat deze mogelijkheid ons geboden is, dat we ons verlengen kunnen au-delà de la mort; dat de geest in ons, of de totaliteit aan geest waarin we gedompeld zijn, ons die mogelijkheid biedt.
We er in elk geval in geloven dat we het kunnen en het geloof hierin is het maximum dat we bereiken kunnen. We zijn dus geen arme stervelingen, we dragen een schat met ons mee. Het komt er op aan deze schat te ontcijferen en uit de ontcijfering ervan een wereld te ontmoeten die lichtend is als een veld rozen met de zomerzon erover.
Waarin we gaan neerliggen, ten volle bewust van het leven in ons.
03-11-2019, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2019 |
Over het wonderlijke van de geest |
Ik heb, als ik om me heen kijk, de indruk dat ik in mijn werk een dimensie verder ga dan mijn lotgenoten; dat ik het waagde, me steunend op wat ik meen af te weten van de New Physics, door te dringen tot in het binnenste van de materie, wat dan aan mijn woorden een andere drive geeft. Ik denk ook, als ik afga op sommige reacties dat ik hiermede op een terrein terecht ben gekomen dat voor velen onduidelijk is.
De vraag die ik me stel hierbij is, of ikzelf de betekenis van de nieuwe fysica wel voldoende begrepen heb opdat ik er iets zou van kunnen vertellen. Een vraag die ik niet met zekerheid beantwoorden kan. Ik weet alleen dat het een vreemde, uiterst vreemde wereld is die ik niet meer kan ignoreren als ik me omwikkel met woorden, zoals de wikke zich wentelt omheen de stengel rogge.
Dit is waar we aangekomen zijn, met dien verstande dat we, eens we ons hebben begeven op dat pad, we het niet meer verlaten kunnen - ‘und die das Dorf verlassen, wandern lang, und viele sterben vielleicht unterwegs, schreef Rilke in zijn beste dagen.
Dit gevaar loop ik dus ook, dat mijn werk een stille dood zal sterven; dat ik dus niet dat greintje eeuwigheid bereiken zal met al wat ik hier achterlaat, wat nochtans mijn bedoeling was, mijn drijfveer.
Beken ik jullie: dat wijl ik schrijf, wijl ik begaan ben met het effect van de New Physics op mijn woorden, er in mij, de sfeer hangt van ‘le Pla de la Lé’ in Zinal: een vlakte die zich opent op de doodlopende weg op het einde van het dorp, een vlakte langs drie zijden ingesloten door de bergen, maar ruim en breed uitdeinend, met de stroom, de fiere Navizence die er door loopt. Ik ken geen plaats die me zo betoverd heeft, zo dat ze lijk een verre echo aanwezig is onder, en achter, en in de woorden die ik schrijf vanmorgen. Ik ben er letterlijk door bezeten. Het zicht van die vlakte knaagt aan mij, het is een beeld dat ik lijk de klanken van ‘Das Lied von der Erde’ van Mahler aanwezig draag in mij. En ook, ik weet dat ik deze vlakte, dit landschap, mijn dag door zal meedragen en hoe ik ervan doordrongen ben, méér nog, nu ik weet dat ik er nooit meer keren zal.
Zo, weet dat ik schrijf waar ik zit. Dat de woorden komen zoals ze komen en dat ik in the mean time de roep hoor van de vlakte op het einde van het dorpje Zinal, in de Val d’Anniviers, alsof het de plaats ware van mijn voorouders van wie ik de genen draag en hier opvoer. Werkelijk en wezenlijk, de wereld van de geest is immens, is ontzaglijk, is wonderlijk.
Weten we het wel, houden we er rekening mee als we ons de vraag stellen wie we zijn, wat we hier uit te spoken hebben, om ‘in’ te zijn met wat er ‘kosmisch’ gebeurt om heen ons?
En wie of wat maakte dat we zijn wie en hoe we zijn?
Poe heeft zich die vraag gesteld, hij was een werkende geest - welke wereldse, menselijke gebreken hij ook moge gekend hebben - hij was een wijs man, een man om naar te leven, hij was een groot schrijver en een groot filosoof. Een voorloper van de New Physics, want hij wist in zijn ‘Eureka’ in welke richting de wetenschap evolueren zou. Hij wist het in 1848, enkele maanden voor hij sterven zou op de ouderdom van 40 jaar.
Ik durf nu schrijven, dat ik me soms voel zoals Poe zich toen moet gevoeld hebben, onbegrepen door de wereld, wachtend op wat zeker komen gaat. Later.
02-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2019 |
We spraken maar |
Wij, die overbleven, we spraken maar,
in woordeloze woorden uitverteld,
de wereld waar we gisteren nog waren,
hoe het bestaande toen het onbestaande
werd. We spraken maar.
De tijdloosheid die ons beving: een lijster,
uit de struiken opgestegen, een siddering
en van zij die gingen, alle sporen bijster.
Het rijzen van de bladeren
over ons, de herfst toen stil gestaan,
geronnen. We spraken maar.
de laatste beelden opgesomd:
ons heugenis van ogen dicht,
van lippen op elkaar geschroefd,
en wij, niet veel, geflonker van wat regen
op het water, alles samen.
Onvermijdelijk de vraag gekomen
wat hen bezig hield de tijd dat ze er waren,
en het niet geweten, daar te eng,
te ongekleurd, te on-dimensionaal,
terwijl, structuur van kern en elektron
hartstochtelijk subtiel verweven,
wereldvreemd ons is ontgaan.
Wijl, zo denken we, de geest van hen
geen einde kent, geen waggelwegen
ergens, om er heen te gaan.
Even maar van een van hen, de naam
vernoemd, zijn glimlach weer gekeerd,
zijn stem die sprak in ons verbeelden.
Zijn ziel, zijn eigenheid, een symfonie
van lichtbasalt uit lotusbloemen
opgestegen, naar Orion toe, waar hij wonen
zal voortaan, zoals zovelen.
We spraken maar, we dachten
dat het anders niet te zeggen was
noch hoe het te beroeren was:
onsterfelijkheid.
De avond die zich sloot, de nacht
die kwam, een eind’loosheid van sterren
boven ons, waaronder Orion.
We spraken maar.
PS. Ik vind de presentatie van mijn gedichten maar niets, ik slaag er echter niet in die vervelende tussenlijn te doen verdwijnen
01-11-2019, 07:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2019 |
Edgar Allan Poe: 'Because Nothing was... |
Woord vooraf: ik ben een gelukkig man als ik werk aan mijn blog, erna komen de vele kwellingen.
*
Ik ben niet de enige die over ‘gekke’ dingen schrijft, ook Edgar Allan Poe deed het, ver voor mij, in zijn eeuw (1809-1849 ) toen hij, in poëtisch proza, zijn ‘Eureka’ schreef waarin zijn bekende (!) slagzin: ‘Because Nothing was, therefore All Things are’. (Omdat Niets was, daarom zijn Alle Dingen er).
Moeilijk te vatten woorden, waarmede hij zijn tijdgenoten té ver vooruit was - hij was de grote verlichte van de XIXde eeuw - als hij stelde dat ruimte en tijd één waren en vooral dat materie en geest van eenzelfde essentie waren.
Zijn ‘Eureka’, was het product van een reeks voordrachten met de toen, in 1848, heel vreemde titel: ‘On The Cosmography of the Universe’, waarin hij trachtte het metafysische element van het Universum te belichten. Iets waaraan ik voortdurend zondig.
Poe volgde hierin een filosofie van continuïteit en interactie van al wat is.
Hij verwoordde zijn visie hierover in die ene vreemde zin die we omgekeerd zouden kunnen lezen als: ‘Alle Dingen zijn er omdat Niets was’. Of, er was hier Niets dus moesten er Dingen komen. Of, Alle Dingen die er zijn, zijn gewilde dingen, geschapene dus, door dat Niets dat er was. Een Niets dat voor hem, zo veronderstel ik toch, God was.
Alles geschapen uit God. Wat niet betekende voor hem dat het geschapene God was. Wat ik dan wél zou durven beweren.
Ik vond heel wat over het uitzonderlijke van ‘Eureka’, op Google, waar anders. En wat poëtische gedachten betreft was ik in het bijzonder getroffen door zijn inleiding, die ik hier overneem:
‘To the few who love me and whom I love - to those who feel rather than to those who think - to the dreamers and those who put faith in dreams as in the only realities - I offer this Book of Truths, not in its character of Truth-Teller, but for the Beauty that abounds in its Truth; constituing it true. To these I present the composition as an Art-Product alone: let us say as a Romance, or, if I be not urging too lofty a claim, as a Poem.’
Ik kon hier verder gaan en hernemen wat Google hierover nog wist te vertellen, maar dit zou me te ver brengen. De visie van Poe was een kosmische visie, die de wereld van toen moet opgeschrikt hebben. Uiteindelijk zag hij de individuele intelligenties samensmelten in één compacte massa. En,
‘Likewise,(Google) Poe saw the universe itself as infinitely expanding and collapsing like a divine heartbeat which constantly rejuvenates itself, also implying a sort of deathlessness. In fact, because the soul is a part of this constant throbbing, after dying, all people, in essence, become God.’
Zo ver ben ik nooit gegaan, al denk ik wel in deze richting, namelijk een uiteindelijke terugkeer van de geest van ‘mankind’ naar de bron, de Geest, waaruit we zijn ontstaan.
Weet dat ik dit geschreven heb omdat ik het zag als een verpozing in de materiële wereld waarin we verzeild zijn. De zin van Poe, ‘Because Nothing was, therefore All Things are’, waarmee ik begon, is waard van dichterbij bekeken te worden, en na te gaan met welke idee precies Poe ons wenste te vergasten.
Ik zelf ben er nog niet helemaal klaar mee, en jij?
31-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |