 |
|
 |
|
|
 |
13-11-2019 |
Het gebeurt nu en dan. |
Na al die tijd dat ik jullie frequenteer, zullen jullie me al kennen tot op de naad, beter dan ik mezelf ken, meen ik soms, want wat ik verzwijg voor jullie verzwijg ik ook voor mezelf. We staan dus, wat mij betreft, op een voet van gelijkheid. Ik heb me uitgezaaid en ik blijf het doen, en ik weet, en ik lees ook, dat er zelfs iemand is onder jullie die een studie maakt over de schrijvers/boeken die ik ooit heb geciteerd in mijn geschriften. Alsof ik een studie waardig zou zijn. Wellicht, iemand die elke dag verschijnt op het toneel moet een studie waard zijn zo niet is het beter dat hij sterft.
Ik haal dit bij Karel Jonckheere, uit zijn ‘Spiegel der zee’: ‘Wie veertig wordt zal zich zelve kennen of anders is het beter dat hij sterft’. Hij zal het wel niet zo bedoeld hebben, het ging niet over het sterven maar over het zwijgen of, als je jezelf niet kent is het beter dat je zwijgt, wat een boude uitspraak is waar ik niet aan meedoe. Want wie durft zeggen dat hij zich zelf goed kent?
Beter je niet te kennen. Beter dat er nog hoeken zijn waar je nog niet waart, dingen in het duister nog die je verrassen kunnen, dan liefst in de goede zin. Niet dat ik er naar uitkijk, maar je weet maar nooit wat er ineens uit jou opstaat, als je bezig bent zoals jij bezig bent.
Het wondere eraan is dat je, Ouspensky indachtig zijnde, weet dat jij het bent die neerzit, dat jij het bent die woorden neerzet die je aangereikt worden, maar toch heb je er een vreemd gevoel bij, verwacht je dat er nog iemand anders is, in jou, of omheen jou, die de touwtjes in de handen houdt als je schrijven gaat. Je ontkomt er niet aan je te voelen alsof je een dubbel leven leidt: een toneelspeler, die ophoudt te zijn wie hij is als hij op de scène staat.
Ken jij ook dat gevoel als je me leest, ben je nog wel helemaal jezelf als je mijn woorden opneemt of ben je dan ook, een beetje de persoon die mijn ‘dubbelganger’ is?
Of hoe communiceren we, jij en ik, hoe neem je me elke dag, toch niet lijk een hostie? Of toch, precies zoals een hostie want, wat mij betreft, ik heb nooit het gevoel gehad als ik ter communie ging, als ik de hostie op mijn tong kreeg gelegd, dat het, het lichaam van Christus was - hoewel we er eerst niet mochten op bijten, want ze zou kunnen bloeden. Ik heb me dat nooit ofte nooit kunnen inbeelden, of durven inbeelden.
Het is waar ik gefaald heb om een goede Christen te zijn. Als ik er nu aan denk, weet ik hoe het had moeten zijn, en wat men mij had moeten zeggen: niet ‘het lichaam van Christus, maar de geest van Christus’, wat ik dan had kunnen voelen, als een verbondenheid, een innig, diepzinnig, diep tastend, diep verweven één zijn met de geest van Christus, hij zichzelf verliezend in mij en ik in hem.
Het te laat is voor dergelijke gevoelens, maar had ik ze gehad, zodat er wellicht velen zijn geweest, ik ware een totaal andere persoon geweest, een gelovige, zo denk ik er toch nu over.
Dit is dan de verrassing, waarover ik het hoger had, schrijven over iets waar je in de verste verte nog nimmer had aan gedacht. Het kan gebeuren en het gebeurt nu en dan.
13-11-2019, 06:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-11-2019 |
Hedwig Speliers en het woord |
Natuurlijk voel ik me goed telkens ik erin slaag mijn pak woorden te schrijven. En dan zeker als ik er een tijd voor nodig heb gehad. Het gebeurt dus niet altijd in een brede zwaai van de hand - als van een zaaier, een boer Vermeulen, over zijn veld - zin na zin aan elkaar en in elkaar gedoken, maar het gebeurt. Hoe heeft geen belang.
Vandaag is het alsof het ergens al lang voorzien was dat ik hier, in huis, rond zou lopen met een bundeltje gedichten van Hedwig Speliers, die hier soms in de streek ronddoolde tot bij de vrienden Godfroid, en ik erin een zin zou vinden die hij overgenomen heeft van Jacques Lacan: ‘Het is de wereld der woorden die de wereld der dingen schept’, wellicht de vertaling van ‘C’est le monde des mots qui crée le monde des choses.
Wat me getroffen en me een tijd heeft stil gehouden omwille van een andere zin die ik ooit ontmoette in een oud boek, de bladen los gekomen, in een oude chalet in Grimentz, ‘La Kabbale’ van Henri Sérouya, ik er toen las dat het de wereld van de geest is die de Kosmos in beweging houdt. De Kabbale gaat dus een hele stap verder, ze maakt er kosmische geschiedenis van.
Elk woord is een papaverknop, wachtend tot hij zwellen gaat en bloedrood openbarst naar het licht om bloem te worden, bevrucht en zaad te worden. Het zaad, het voortbestaan, het punt zijnde waar alles heen neigt. Zaad als woorden die zich openplooien om nieuwe woorden voort te brengen, of een wereld bezaaid tot in de uiterste hoeken ervan met woorden, een oceaan van woorden. Wij erin worden rechtgehouden, als was het tezelfdertijd een woud van woorden, ons spiritueel vermogen te zijn wie we zijn. Het binnenste van het woord spirit zijnde.
Het binnenste van alles, van het minuscule tot het oneindige, kennis zijnde, geest zijnde en het de geest is die alles bewegen doet, zoals het binnenwerk van het uurwerk de wijzers bewegen doet. We hebben het al zo dikwijls gezegd en geschreven we het toch nog eens herhalen willen, niet tot vervelens toe, maar omdat het noodzakelijk is te worden herhaald en neergeschreven. Het, het paradigma is van het woord dat we hoog in het vaandel willen dragen.
Speliers, die Lacan aanhaalde zal het ook geweten hebben, zoals hij het wist van Guido Gezelle en dezes ‘van die avond en de roze’, en voor wie het gedicht was bestemd. Woorden waren kristallen voor hem als hij schreef:
Kristallen graven uit de dagtaal / is mijn taak, dagelijks en bloedverweven;
Ik had het niet beter kunnen zeggen, het woord verweven in het jagen van het bloed.
Hedwig Speliers (° 1935) is een van die vergeten Vlaamse dichters uit de naoorlogse periode, een dichtersgemeenschap waarover Ilya Leonard Pfeijffer zich ooit kleinerend uitliet. Het was in de Standaard van 29 april 2004. Pfeijffer wist de Nederlandse poëzie van het moment ‘oneindig veel rijker, gevarieerder, vitaler en spannender dan de Vlaamse, die als een vermoeide oude man bevend in zijn fauteuil voor zich uit zit te mummelen boven het vergeelde familiealbum van een verleden waar de zon nog scheen.’
En hij gaat verder om uit te komen, bij wat hij ziet ‘als een misvatting, namelijk dat in Vlaanderen de taal heilig is en hierdoor zitten de dichters gevangen in de taal zoals zij is en die uit dankbaarheid en ontzag voor die taal; de moed missen om los te breken door de taal te mishandelen.’
Hij bazelt, Pfeijffer, hij kende noch de poëzie van Hedwig Speliers, noch deze van iemand van bij ons, Gaby Desmyter, de dorpsdichter van Lierde. Speliers in mindere mate, maar zeker Desmyter aarzelen niet hun poëzie te ontwortelen, schrijven verzen die zij alleen schrijven, creëren woorden die de taal ontwrichten, het is hun handteken, en vooral ze ‘mummelen’ niet, ze zijn springlevend, subtiel verrassend, ze zijn als dichter een voorbeeld van wat Pfeijffer wil zien als hechte poëzie.
Maar, heeft hijzelf wel voldoende zeggingskracht om zich het recht toe te eigenen, de Vlaamse poëzie van het jaar 2004 en daar voor, Hugo Claus uitgezonderd, als ‘gemummel’ te zien?
12-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-11-2019 |
John Donne |
We kennen allicht allen van die vreemde gewoontes die mettertijd ons eigen zijn geworden. Zo neem ik (bijna) elke dag een boek mee naar de huiskamer, een boek dat me dan de ganse dag vergezelt waar ik ook ga in het huis. Niet dat ik zinnens ben het te lezen of te herlezen, neen, ik neem het bij mij als een soort talisman die me helpen zal mijn dag door te brengen. Ik open het nu en dan willekeurig om een paar zinnen te lezen, in de hoop ‘de’ zin te ontmoeten die ik nodig heb, maar of ik die nu vind of niet, het even openen, het even in de hand houden volstaat om me er goed bij te voelen.
De man en zijn boek, er zijn er die er een hond of kat op na houden. Ik houd er een boek op na en, ook een orchidee die ik elke dag ga groeten en even aanraak. De plant, de gezel ook, staat altijd, in een laagje water. Ik weet niet of het zo hoort, maar ik zorg dat het zo is en ik word beloond, de plant leeft groot, aan elke stengel ervan is een scheut gekomen die groter en groter wordt en een nieuwe tak gaat vormen. Ik voer een kort gesprek ermee, en ze kijkt uit naar mij, zo denk ik, als ik voor haar zit om te schrijven of te lezen. En wat meer is, ze luistert, ze antwoordt me zonder woorden. Ze is, zoals ik durf denken dat ook het boek is.
Het is me meer en meer duidelijk, ik word van jaren, ik word uiterst gevoelig voor de kleine zaken, ‘les petites choses qui donnent la paix’ wist (mijn vriend) Bernanos in zijn ‘Journal d’un Curé de Campagne’. Hoe graag ik hem citeer; hoe graag ik me hem herinner, hij eens gezeten achteraan een jonge man op de moto, de wind voelend in zijn gelaat en hij, eens de laatste woorden van zijn stervende vriend: ‘Qu’est-ce-que cela fait? Tout est grâce’. Het is een boek dat ik niet meenemen zal in de huiskamer, het is een boek dat te geladen van inhoud is om er mee rond te lopen. Ik had het destijds in een mooie uitgave van ‘La Guilde du Livre’ (ch), met een zwart couvert en een gouden kruis of de harde kaft. Ik hield van dat boek, ook als boek. Ik heb de onvoorzichtigheid begaan het uit te lenen aan een vriend, en het is, zoals het de vriend gegaan is, niet meer teruggekeerd. Nu heb ik het nog, och arme, in een pocket uitgave.
Zoals ik het thans zie is mijn drama - als er van een drama kan sprake zijn - dat ik blijf vertoeven en rondwandelen in de boeken van mijn jonge jaren, dat er weinig of geen vernieuwing is gekomen. Ik heb simpelweg de literatuur niet gevolgd, ik heb zelf literatuur willen bedrijven met alle gevolgen van dien.
Ik voel me dus bijna even oud als de datum van 11 november die een vreemde klank heeft, een bel die me denken doet aan John Donne en aan Ernest Hemingway; aan hen die meer dan honderd jaar begraven liggen in de vlakte rond Ieper, in deze van Noord-Frankrijk; ik denk aan de vele vrienden die ik al verloor, heengegaan, nog altijd wachtend - aan de hemelpoort - op mijn komst.
Hopelijk, worden ze niet ongeduldig.
11-11-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-11-2019 |
Een merel van onder de haag |
Ooit hebben mijn boeken alfabetisch op naam van de schrijver geklasseerd gestaan, wat gemakkelijk was als ik er naar een te zoeken had. Thans, na al die jaren, is dit niet meer het geval, ik moet nu voortgaan op mijn kennis van de rug van het boek dat ik zoek, die ik me niet altijd duidelijk herinner hoe de rug ervan er uitziet en soms is er verwarring. Wat ik hierover zeggen wou: elk boek is een soort van avontuur, heeft een geschiedenis, vooral dan deze die een grote indruk hebben nagelaten zoals het boek van Fabre d’Olivet, ‘La Langue hébraïque restituée’, dit van Fulcanelli, ‘Le Mystère des Cathédrales’, dit van Fritjov Capra, ‘The Tao of Physics’ en honderd andere die ik koester. Ze staan er heel rustig bij tussen de romans of dichtbundels, zwijgend, wachtend om uit hun rek genomen te worden en doorbladerd; om aldus voor even nog eens tot leven te komen, lijk een vriend die je ontmoet in een rustige straat of midden in de velden bij valavond en die je omhelst omdat hij een vriend is en deel van jou.
Een boek ook is een deel van jou, je hebt het je eigen gemaakt; je hebt er zaken in onderlijnd, met potlood; je hebt er op half lege pagina’s kleine tekeningen in aangebracht, in de periode dat je dagelijks tekende. Je kent het en je weet wat je er vinden kunt. Dit is het machtige van een boek, het is een verlenging van jezelf, iets dat je, je eigen hebt gemaakt, een toevlucht soms, een hulp om verder te gaan in je bespiegelingen van wat het leven is. Een zin erin, een passage die je op weg zet naar een wereld waarin je, je verliezen kunt voor enkele tijd.
Maar het boek werkt ook aanstekelijk, het is een verleiding om er ook een te schrijven, iets dat je bezig houdt een gans leven lang en als je er maar niet in slaagt gepubliceerd te worden, soms, een zwaarte wordt die hangen blijft, een donkere wolk over je gedachten.
Anderzijds stel ik me de vraag, welk verschil het zou maken voor de wereld indien er één enkel boek van mij - want wie ben ik? - zou staan tussen de vele die ik heb, of tussen de vele boeken in de stadsbibliotheek bijvoorbeeld. En ik kom, als troost, tot het besluit dat dit geen verschil zou maken, dat het beter is, zoals nu, dagelijks te werken aan wat ook, een blog, een gedicht, dan voldaan terugblikkend, op de rug van een boek, door mij geschreven, ergens tussen andere boeken, bijvoorbeeld tussen deze bij De Slegte. Stoïsch te denken dat je aangekomen bent, dat je naam gekend is en dat je de eeuwigheid zult ingaan als een schrijver, zijn naam waardig, in het canon van de Nederlandse letteren.
Neen, zo dwaas ben je niet, het is maar, eens als je dit hebt bereikt, dat het grote werk begint, dat je niet anders meer kunt dan te overtreffen wat al eens een zich overtreffen was. En de tijd ontbreekt om maar niet te zeggen, de kracht van het verbeelden van dingen die zijn zonder er te zijn.
Zo, laat me zoals ik ben, laat me zoals dit ogenblik, dat ik er nogmaals in geslaagd ben uit een eerste zin, zo maar los opgedoken, lijk een merel van onder de haag, een blog te schrijven.
God zij gedankt, en je weet wie die God is van mij.
10-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-11-2019 |
Ooit schreef ik |
Ik schreef ooit - alsof het in een vorig leven was - wat ik toen noemde: ‘Laatgotische gedachten’. Het was a statement dat ik toen maakte, over hoe ik me voelde en hoe ik dacht over mijn bestaan in de wereld.
Deze geschriften verschenen, opgetuigd in een bundeltje van een twintigtal pagina’s, in een licht groen couvert, gereprografeerd in februari 2004, in 40 exemplaren zoals het er achteraan in vermeld staat.
Ik overloop het. Ik vind dat het een document is van hoog poëtische waarde, een hoogte die ik achteraf nog zelden heb bereikt. De bezitters ervan - ik herinner me niet meer aan wie ik het gestuurd heb -zullen het zich beter herinneren wellicht, tenware het in hun papiermand was terecht gekomen. Maar zoals ik het nu terugvind stel ik vast dat het typerend is voor de sfeer waarin ik me toen bevond, typerend voor de spirituele man die ik toen was. Ben ik ondertussen uitgezworven naar een intenser, een rijker landschap, of ben ik ten volle gebleven wie ik was?
Een zaak is zeker, mijn ingesteldheid heeft zich niet gewijzigd, ik ben niet armer geworden, de volheid van geest van toen meen ik te hebben behouden, verstevigd zelfs in vele van zijn facetten. In feite ben ik dezelfde weg blijven bewandelen en om deze reden wens ik de woorden van mijn proloog van toen, hier te laten herrijzen, hier te herschrijven in het licht van al wat ondertussen met mij gebeurde.
Ik herneem hier dus, licht gewijzigd, de woorden waarmede dat geschrift van 2004 begon:
Omdat gedachten vragen om te worden neergeschreven en aldus bewaard te blijven tot (lang) na jou, hopende, wetende echter niet zo ver als Ovidius.
Omdat zoveel nog te lezen is, op te zoeken, te begrijpen, te verwerken is. Te beleven is.
Omdat de geest ons voortdurend wakker houdt en bestaande vormen en ideeën zich verdiepen en zich vernieuwen en we dit opvolgen willen.
Omdat het grote mysterie van het zijn, oneindig veel verrassingen inhoudt en de lichtinval hierop ons diep verwondert soms zodat we er stil bij worden.
Omdat we denken dat het Universum én lichaam is én geest, groot levend is, onopgemerkt, onverklaarbaar, onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, in al wat er van is, immens is.
Om al deze redenen en er zijn er wellicht evenveel andere, deze Laatgotische gedachten hier neergeschreven.
Gotisch, omdat gotiek verwijst naar het metafysische, naar het transcendente, naar het geheime dat van het leven is en ons gelaten werd om het te ontcijferen en onze conclusies te trekken.
Of, zoals ik het nu wens te zien, de opdracht die we hier hebben meegekregen, uit te maken wie we eigenlijk zijn, wat onze rol hier is als integraal deel, materie e,n geest van wat het Universum is. In essentie, in niets verschillend, al denken we het.
Al menen we een individualiteit te bezitten, we zijn tezelfdertijd en in de eerste plaats, boom in het woud van bomen, een agglomeraat van atomen en elektronen, van energieën en golfbewegingen, van deeltjes, ontelbaar in de verscheidenheid van hun zijn.
We zijn hier niet de meester, integendeel, we zijn hier met een opdracht. Zelfs al weten we nog niet welke, onze atomen weten het, heel duidelijk, hoe kort of hoe lang hun bestaan ook is, ze zijn van het levend Universum.
Dit te weten is het begin van heel wat, is het kennen van onze plaats hier op aarde.
09-11-2019, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-11-2019 |
Opgetekend voor later |
Het leven is een struggle om boven water te blijven. Ik ondervind dit meer vandaag dan gisteren of eergisteren, omdat ik vandaag kwetsbaarder ben dan ik ooit was. Ik me dus met hand en tand verdedigen moet tegen elk onheil dat opduikt. De jaren die ik draag helpen me hierbij. Dit betekent dat ik vandaag aandurf wat ik voorheen niet zou aangedurfd hebben.
Het is een houvast, een sterkte die zich situeert buiten de wereld van mijn blog-ingesteldheid, en wel op het vlak van het reële leven. Dit ook om te zeggen dat ik in een ander vel kruip als ik me verschans in woorden. Ik gaf deze man een andere naam die verwijst naar mijn ‘roots’, naar het dorp waar ik verwekt en geboren ben, een dag dat het bedolven lag onder de sneeuw, vertelde moeder me.
Ik zie voldoende dat elk van ons, eens op leeftijd gekomen teruggrijpt naar zijn jeugd en zijn jonge jaren. De grote lijnen ervan liggen verdoezeld maar details er uit, kleine gebeurtenissen vooral, zijn ons bijgebleven en kregen zeggingsrecht terwijl andere, meer belangrijke verscholen blijven, toegedekt voor altijd, zoals je het verlangt en omdat je er niet meer wenst met geconfronteerd te worden.
Zo bestaan we dan. Ik zal hier niet herhalen wat James Joyce wist te vertellen over ‘sins’ die plots, op de meest onverwachte ogenblikken, opduiken en ons verwarren. Maar ze zijn er, en ik vermoed dat ze er zijn bij elk van ons, dat ik dus geen uitzondering ben en evenmin een uitzondering als ik er niet over uitweid.
Maar we herinneren ons goed, de kleine dingen die er waren, al was het maar de geur van vers gebakken broden als moeder de oven opende; al was het maar het gezang van de vogels vóór het eerste licht er was; al was het maar het drijven van papieren bootjes op het heldere water van de sloot op het einde van de boomgaard; al was het maar het neerliggen, een zondagnamiddag, in de bloemenweide met het gegons van bijen en vliegen en kevers over ons, wij groot dromend.
Wat een wereld als we er nu op terugblikken; wat een rijkdom van beelden en gevoelens die we meedragen waar we ook gaan, die zich voortdurend vermengen met het nieuwe en er een meerwaarde aan geven.
Zo, als ik neerzit, wie ben ik wel, hoe omschrijf ik me, wat meen ik te moeten verkondigen dat er nog niet zou zijn; verborgen gedachten die ergens schuil gaan in de nevels van het verleden en die ik, in mijn ijver alles te vertellen wat enigszins vertelbaar is, in het daglicht breng. Waar geen einde aankomt omdat er zovele dingen zijn geweest die merkwaardig waren om gezien of gehoord te worden, dan toch voor iemand die meent dat hij over dergelijke zaken schrijven moet tot hij er bijvalt, tot hij er aan ten onder gaat.
Schrijf maar oude man, schrijf je ziel uit je lijf vandaag, om morgen te herbeginnen, het einde ervan, je moment van glorie, tegemoet.
De laatste dagen werd ik zeer geroerd door mijn kinderen, dit is wat ik er nog wou aan toevoegen, een postscriptum, een vleug geluk, van een aard die ik in lang niet meer heb gekend.
Ik dit hier optekenen wil voor later.
08-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-11-2019 |
Uitdaging |
Mijn dagelijkse blog is een dagelijkse uitdaging, tenminste zo zie ik het, zo onderga ik het. Hoe ik er uit kom is dan een soort beloning, een schouderklopje, een herademing voor een korte tijd, hoogstens een paar uren, daarna herbegint het want ik moet verder.
Ik denk dan aan de raad van Hemingway aan jonge schrijvers, ‘nooit de avond zelf, alles weg te schrijven, maar nog iets over te houden zodat je in de morgen onmiddellijk verder kunt met je verhaal’. Dit is zeker geldig voor iemand die een boek aan het schrijven is, minder voor mij die elke morgen een ander thema opzoekt. Maar, helemaal ontsnap ik er niet aan, ik verwees er naar een paar dagen terug, het is maar dat het niet stopt, dat het doorloopt ohne Ende, wat het eigenlijk wel spannend maakt
Wat me beroert vanmorgen is het feit dat ik blijf schrijven over mezelf en dat ik, schijnbaar althans, geen oog heb voor wat zich afspeelt om me heen - de vorming van een federale regering die geen schijn van kans maakt - of, wat er gebeurt in de wereld. Op beide zaken heb ik echter niet de minste vat, wat niet belet dat wat er zich afspeelt me niet bekommeren zou. Maar dit alles zijn zaken die buiten mijn blogs liggen.
Destijds waagde ik het nog, iets te zeggen over Europa, en meer in het bijzonder over de politiek van de Europese Centrale Bank, maar je beleeft er geen vreugde meer aan, je begrijpt niet dat de biljetten in omloop in feite ‘maar’ gedekt zijn door staatspapier - waar is de ‘schoonheid’ en de zeggingskracht van de vroegere weekstaat van de NBB - van twijfelachtige waarde die bepalend zijn voor het beeld dat de balans van de ECB verdoezelt, zodat we het de moeite niet waard vinden om er naar uit te kijken.
Wat van de NBB als centrale bank is overgebleven, is nog wat studie werk en sedert een paar jaren het toezicht op de banken in dit land, maar weg zijn de instrumenten die ze bezat om de munt te ondersteunen of het verloop van de geldmassa te bepalen. Niets rest er nog van wat vroeger was, de financiële wereld is een woestijn geworden, drijfzand geworden, waarop geen gebouw meer kan worden opgericht. Alles wordt nu in vraag gesteld. De media volgt dat al op de voet, trekt haar besluiten en stelt maatregelen voorop. Hierover wordt genoeg geschreven, ik wens me dus niet te mengen in de debatten dienaangaande. Ik verkies me terug te trekken in mijn cel en te leven met mijn boeken en mijn geschriften. Ik heb ook BRAVA en kan kijken en luisteren naar de meest wonderbare dirigenten die de meest machtige muziek dirigeren. Ik krijg er niet genoeg van, vooral van een Bernard Haiting, een man op leeftijd zoals ik, die de vierde van Mahler dirigeert, of een Claudio Abbado die Beethoven opvoert, of een Daniel Barenboim die Elgar brengt. Dit is dan ‘mijn’ wereld. De andere, wel die is er ook, maar niet meer voor mij, die tijd is voorbij gegaan.
Zelden is het evenwel, zoals Mr Chips’in zijn Goodbye: ‘you get very sleepy at times and the hours seem to pass like lazy cattle moving across a landscape.
Gelukkig maar.
07-11-2019, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-11-2019 |
Het kleine dat we zijn |
De avond van 5 november: hoe ik morgen zal opstaan - en of ik - weet ik niet, wat ik wel weet is dat er een heel grote kans bestaat dat ik zal gaan neerzitten om te schrijven, maar wat ik schrijven zal weet ik nog niet. Het is elke avond zo. Als ik geluk heb valt er me iets te binnen en zet ik het af op een stukje papier, maar ik zoek niet, ik wacht af, geduldig, een gave die ik heb.
En het is morgen,nu.
In onze handelingen ligt aldus een regel vast, een wijze van zijn waarin het schrijven centraal staat. Ik ontkom niet meer aan deze regel en ik wil deze ingesteldheid op het creatief zijn, een weg die ik naar vermogen steeds bewandeld heb, bewaren. Ik zie het als mijn binding met het eeuwige. De roep naar dit eeuwige draag ik in mij, dragen we allen in ons, onder de ene of de andere vorm, zelfs al weten we niet wat het eeuwige is, het is onze diepere voedingsbodem, het is de hoop dat de geest die ons bewoont, na ons lichaam, nog een tijd aanwezig zal blijven hier op aarde onder de mensen.
Het is misschien te veel hoop, maar aldus krijgt het schrijven een kosmische eigenschap, wordt het een kosmische aangelegenheid. Umberto Eco wist dit maar al te goed. Het is een zich inschakelen op een zeer minimale wijze weliswaar – de wijze die ons eigen is – in de onverzadigbare creatieve eigenheid van het Universum dat ons omkleedt.
Het is, op een kleine schaal, functioneren zoals het leven in het Universum is: een open bloeien in de lente en een weggaan in de stilte van de herfst. Ik meen dat Max Wildiers het ergens heeft over een ‘werkzame aanwezigheid’, én in het Universum, én dus ook in elk van ons.
We kunnen het zo stellen dat, gezien we een actief deel zijn van het Universum, we functioneren moeten zoals het Universum om aldus deel te hebben, hoe dan ook, aan het innerlijk leven ervan en, mijn voetafdruk hierbij is, het woord.
Ik heb een vriend schilder, zoals ik een vriend dichter heb. Ze schrijven me, nu en dan iets over wat ik vertel in mijn blog, maar ze zijn even goed bezig als ik, zij ook zijn bezeten door die ‘werkzame aanwezigheid’ en regelmatig krijg ik de vrucht ervan toegestuurd. Ik ben er hen dankbaar voor, het creëert een band tussen ons, we zitten op een zelfde golflengte en interpreteren de golven die ons bereiken op een identieke wijze door deze interpretatie een vorm te geven, een status, een eigenheid van zijn.
We zijn hier zo maar niet om er te zijn en daarmee basta. We hebben ons, hoe ook, zelfs in gedachten, ingeschakeld in het proces dat van de Kosmos is, dit gebeurt evenwel niet voltijds, dit gebeurt sporadisch telkens we binnen komen in de wereld van die ‘kosmische ingesteldheid’, die een andere, een diepere wijze is van het zijn. Het is een zich loswrikken uit de realiteit van onze dagelijkse handelingen en het betreden van het domein van de geest dat onweerlegbaar dit is van de Kosmos. De voile ervan die zich welft over ons, ons bedekt en ons omsluiert, zodat we de ogenblikken dat we bezig zijn, opgenomen zijn, weg van de aarde zijn, alles vergetend wat van gisteren was of wat van morgen zal zijn. Ogenblikken dat we ons zelf hebben verlaten en zijn van het wordende.
Het wordende waarvan we, met zijn allen, deel van zijn.
06-11-2019, 06:53 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-11-2019 |
Wat verborgen wordt gehouden. |
De dagen zijn als een vlucht duiven, ze strijken neer in de velden lopen er wal rond zoekend naar granen en vertrekken. Deze vergelijking gaat wel niet helemaal op, maar elke morgen als ik de datum zie schuift deze onherroepelijk verder, steeds maar vlugger vind ik, het verbaast me zelfs even, al aangekomen te zijn in de novembermaand, terwijl het nog maar zomer is geweest.
Hoe vlug de tijd, we struikelen erover, hij neemt ons mee in zijn vlucht en laat ons geen respijt, laat ons geen ogenblik van verpozen. De morgen komt alsof er geen nacht is geweest want je staat precies waar je gisteren stond, belast met dezelfde opdracht die je te vervullen hebt eens te meer. Ooit stopt het wel eens, maar die ‘ooit’ schuift maar verder en verder.
In plaats van het schrijven van novellen, zoals Cervantes deed in zijn late dagen ‘om de melancholie van het ouder worden op te vangen’ houdt mijn blog me bezig in afwachting van dat ‘ooit’, maar wat zin heeft het als ik er niet in slaag de gevoelens die de laatste dagen de kop opsteken te verdoezelen alsof ze er niet zouden zijn.
Ik moet dus, wil ik verder gaan, niet meer vertrekken van uit mezelf, maar van uit het omringende, wie of wat dit ook moge zijn en hoe ik het ook moge zien. Vertrekken van uit mijn dromen of van uit mijn verbeelden dat ik niet meer beheers zoals ik het vroeger beheerste. Ik geef me er rekenschap van welke rijkdom ik bezat, toen ik mijn vleugels nog kon uitslaan. Ik had toen nog een visie, nog een toekomst. Alles wordt nu stilaan herleid tot een duidelijk afgelijnde einder die een te hoge muur is geworden.
Ik adem nog maar mijn veerkracht is voorbij, schijnaar is dit het begin van de aftakeling. Een moeheid die zich vestigde in de geest, wat rampzalig is voor elk van ons die in dit stadium is terecht gekomen.
Het begint bij de achterkleinkinderen, het gevoel, dat de vreugde die van de kleinkinderen was, niet is overgeslagen op de achterkleinkinderen. Het is een stap te ver om het te verwerken, al wil je wel, maar het is geen spel meer, het is een spiegel die je wordt voorgehouden waarin je je zelf ontmoet getekend door de jaren en niet meer door het greintje jeugd dat je nog restte.
Geconfronteerd met jezelf, van vroeg in de morgen tot in het begin van de nacht, zijn dit de woorden die uit jou zijn opgestaan. Je kende ze niet toen je begonnen bent, maar ze zijn er nu open en bloot, of je het wou of niet, ze staan er genoteerd, een ‘selfie’ dat je op je ‘blog-book’ plaatst waar het lang zal blijven, onaangeroerd.
Zo, wat van de morgen is, zal zijn van de dagen, de jaren erna. Je bent je ervan bewust dat het een hand kan zijn uitgereikt naar wie je lezen zal, morgen of jaren erna. Eens geschreven heeft het een deeltje eeuwigheid verworven, ligt het gezaaid op de akker van het komende waar het verdorren zal of, bij regen en zonneschijn opschieten tot de stengel die een boom zou kunnen worden.
Echter, hierover bestaat geen zekerheid.
05-11-2019, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-11-2019 |
'You've allways thought of it...' |
Een blog zoals ik gisteren schreef, die in een ruk er stond herlees je node, herlees je beter niet, vooral als hij gaat over zaken die dan toch enigszins afschrikken. Ook jezelf afschrikken. Dit is dan wat gebeurde: een bergstroom in de vroege lente die alles meesleurt naar de vallei, takken en boomstammen en blokken rots, alles samen een gezang van water. Een bevrijding ook van al wat zich had opgepropt gedurende de wintermaanden, wellicht, zoals het gebeurde in het verleden, voor de tijd dat ik er niet meer zal zijn.
Zo mijn woorden met vandaag de nagalm ervan. Ik zal deze zeker evenmin nu gaan herlezen. Ze staan er en ik heb ze achter mij gelaten voor altijd wellicht niet, maar dan toch voor een lange tijd. Het is maar om te zeggen dat ik, wanneer ik ooit in nood kom, terug ga kijken naar wat ik in 2012 wist te schrijven en er inspiratie in zoek, zoals ik vermoed dat elk schrijver dit wel eens doet.
Gisteren bijvoorbeeld had ik er nog iets willen aan toevoegen, iets van Christopher Fry, de woorden die hij in de mond legt van de ‘Countess’ - uit ‘The Dark is Light enough’, een van zijn ‘Plays’ - die we eens te meer hebben opgezocht omdat ze hier passend zijn:
‘But you’ve allways thought of it, Jacob, in the pleasure and conversation of these evenings. The argument, philosophy, wit, and eloquence were all-in the light of this end we come to. Without it there would have been very little to mention except the weather…’
We staan niet alleen als we schrijven wat we schrijven, het is hoogstens een aanvulling, een andere benadering van wat al zo dikwijls werd gezegd en telkens neer komt, op de impact van ons aller lot, op wat van het leven is. Hoe het leven er door gekleurd wordt, opgehemeld tot zijn ware waarde.
Zeg ik dan ook dat ik me gelukkig voel, deze morgen in november, er nog te zijn en wat meer is te kunnen zeggen dat ik er ben. Ik zag gisteren op TV als dirigent, Daniel Barenboim aan het werk, hij dirigeerde, Elgar’s Enigma (Nimrod). Ik zag wat het is groot levend te zijn, muziek te zijn, klank te zijn, te weten, heel precies, op welk ogenblik elk instrument invallen moet en hoe. Barenboim die de muziek van Elgar in zich draagt, zoals hij deze van Beethoven in zich draagt, deze van Verdi. Ik schreef het gisteren of eergisteren: het wonder dat van de geest is, dat van de hand is als de verlenging van de geest, zo van dirigent als van welke musicus ook.
De wereld die van het leven is, ik zou er willen aan toevoegen, is ook de wereld die van de dood is omdat beide werelden gedrenkt zijn in het wonder dat is van het leven van atoom en elektron en van de, zoals Richard Feynman[1] ze geteld heeft, over four hundred partikels die, en zo is het ook, alle waardig zijn en een functie hebben meegekregen.
En ik weet ook dat heel wat van mijn geschriften op een of andere wijze doordrenkt zijn van het beeld dat Feynman hier oproept, zijnde de ondoordringbare, onvatbare wereld van het zijn als van het niet-zijn, van wat er was voor er iets (de Big Bang) was.
Ademend zijn we van het leven, niet-ademend zijn we van het leven na de dood omdat er geen lichaam meer zal zijn dat ademen moet om er te zijn.
[1] Richard P. Feynman: ‘QED. The strange theory of light and matter’, Penguin books, 1983: ‘It soon became clear that the number of particles in the world was open-ended, and depended on the amount of energy used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that is too complicated. (p. 132).
04-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-11-2019 |
Na Allerzielen. |
Het is alsof er geen einde komt aan wat ik te vertellen heb. De woorden, de ideeën blijven komen, ontwikkelen zich en lopen uit. Wat ik evenwel niet beletten kan is dat ze altijd neigen naar een zelfde punt, de dood, alsof alles zou vertrekken van uit dit punt en het onmogelijk is zich er totaal van te bevrijden; het, het enige punt is dat alles naar zich toe haalt en inspiratie is voor het leven van het woord in ons, want, wat zou het leven zijn ware het niet dat het hier op aarde een einde kent.
Een vraag echter die niet moet beantwoord worden, het is nu eenmaal zo. En het is maar normaal voorn ons, nu we dichterbij komen, dat de gedachte eraan aan zwaarte wint. Ook aan zeggingskracht al laten we het niet blijken in onze dagelijkse omgang. Al kijken we nog altijd vooruit naar de gebeurtenissen die op ons afkomen in de band tijd voor ons, die het moet gezegd, almaar smaller wordt.
Dit is waarmede we geconfronteerd worden ‘ondergronds’, gedachten die onder de werkelijkheid van het dagelijkse doorlopen en opduiken nu en dan, zoals deze morgen en zoals het nog gebeuren zal in de loop van de dag, tussendoor op het onverwachts, tussen andere gedachten in. Schaduwvlekken in het klaarlichte die ons soms raken in de diepte en we even stil staan van binnen, uit de realiteit gehaald, gerukt, voor enkele ogenblikken.
Had ik deze gedachten vroeger, wellicht echter niet zoals nu, maar ik voorzag ze. Ik wist dat ze komen gingen en ik wou ze kortwieken met het schrijven van woorden die de dood zouden overwinnen en me levend houden in de tijd na mij.
Het was al wat ik vermocht te doen, het enig waardevolle dat me bezig hield: een drang om te overleven. En het is uit die drang dat alles geboren werd, elk woord, elk punt, elke komma. De aanwezigheid van de dood die het leven opwekt, het leven verrijkt met een diepgang, een uitkijken naar wat er mogelijks zijn kan na de dood. De farao die opsteeg, lijk een jonge eend uit de lotusbloemen naar de gordel van Orion toe, het beeld dat ik overhield van een tekst getekend in hiërogliefen of was het geschreven in het demotisch? Wat ook het was een beeld dat wat pulver hield van een eeuwigheid, De hunker in ons die we op een of andere wijze wensen te bevredigen.
Het grote is dat deze mogelijkheid ons geboden is, dat we ons verlengen kunnen au-delà de la mort; dat de geest in ons, of de totaliteit aan geest waarin we gedompeld zijn, ons die mogelijkheid biedt.
We er in elk geval in geloven dat we het kunnen en het geloof hierin is het maximum dat we bereiken kunnen. We zijn dus geen arme stervelingen, we dragen een schat met ons mee. Het komt er op aan deze schat te ontcijferen en uit de ontcijfering ervan een wereld te ontmoeten die lichtend is als een veld rozen met de zomerzon erover.
Waarin we gaan neerliggen, ten volle bewust van het leven in ons.
03-11-2019, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-11-2019 |
Over het wonderlijke van de geest |
Ik heb, als ik om me heen kijk, de indruk dat ik in mijn werk een dimensie verder ga dan mijn lotgenoten; dat ik het waagde, me steunend op wat ik meen af te weten van de New Physics, door te dringen tot in het binnenste van de materie, wat dan aan mijn woorden een andere drive geeft. Ik denk ook, als ik afga op sommige reacties dat ik hiermede op een terrein terecht ben gekomen dat voor velen onduidelijk is.
De vraag die ik me stel hierbij is, of ikzelf de betekenis van de nieuwe fysica wel voldoende begrepen heb opdat ik er iets zou van kunnen vertellen. Een vraag die ik niet met zekerheid beantwoorden kan. Ik weet alleen dat het een vreemde, uiterst vreemde wereld is die ik niet meer kan ignoreren als ik me omwikkel met woorden, zoals de wikke zich wentelt omheen de stengel rogge.
Dit is waar we aangekomen zijn, met dien verstande dat we, eens we ons hebben begeven op dat pad, we het niet meer verlaten kunnen - ‘und die das Dorf verlassen, wandern lang, und viele sterben vielleicht unterwegs, schreef Rilke in zijn beste dagen.
Dit gevaar loop ik dus ook, dat mijn werk een stille dood zal sterven; dat ik dus niet dat greintje eeuwigheid bereiken zal met al wat ik hier achterlaat, wat nochtans mijn bedoeling was, mijn drijfveer.
Beken ik jullie: dat wijl ik schrijf, wijl ik begaan ben met het effect van de New Physics op mijn woorden, er in mij, de sfeer hangt van ‘le Pla de la Lé’ in Zinal: een vlakte die zich opent op de doodlopende weg op het einde van het dorp, een vlakte langs drie zijden ingesloten door de bergen, maar ruim en breed uitdeinend, met de stroom, de fiere Navizence die er door loopt. Ik ken geen plaats die me zo betoverd heeft, zo dat ze lijk een verre echo aanwezig is onder, en achter, en in de woorden die ik schrijf vanmorgen. Ik ben er letterlijk door bezeten. Het zicht van die vlakte knaagt aan mij, het is een beeld dat ik lijk de klanken van ‘Das Lied von der Erde’ van Mahler aanwezig draag in mij. En ook, ik weet dat ik deze vlakte, dit landschap, mijn dag door zal meedragen en hoe ik ervan doordrongen ben, méér nog, nu ik weet dat ik er nooit meer keren zal.
Zo, weet dat ik schrijf waar ik zit. Dat de woorden komen zoals ze komen en dat ik in the mean time de roep hoor van de vlakte op het einde van het dorpje Zinal, in de Val d’Anniviers, alsof het de plaats ware van mijn voorouders van wie ik de genen draag en hier opvoer. Werkelijk en wezenlijk, de wereld van de geest is immens, is ontzaglijk, is wonderlijk.
Weten we het wel, houden we er rekening mee als we ons de vraag stellen wie we zijn, wat we hier uit te spoken hebben, om ‘in’ te zijn met wat er ‘kosmisch’ gebeurt om heen ons?
En wie of wat maakte dat we zijn wie en hoe we zijn?
Poe heeft zich die vraag gesteld, hij was een werkende geest - welke wereldse, menselijke gebreken hij ook moge gekend hebben - hij was een wijs man, een man om naar te leven, hij was een groot schrijver en een groot filosoof. Een voorloper van de New Physics, want hij wist in zijn ‘Eureka’ in welke richting de wetenschap evolueren zou. Hij wist het in 1848, enkele maanden voor hij sterven zou op de ouderdom van 40 jaar.
Ik durf nu schrijven, dat ik me soms voel zoals Poe zich toen moet gevoeld hebben, onbegrepen door de wereld, wachtend op wat zeker komen gaat. Later.
02-11-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-11-2019 |
We spraken maar |
Wij, die overbleven, we spraken maar,
in woordeloze woorden uitverteld,
de wereld waar we gisteren nog waren,
hoe het bestaande toen het onbestaande
werd. We spraken maar.
De tijdloosheid die ons beving: een lijster,
uit de struiken opgestegen, een siddering
en van zij die gingen, alle sporen bijster.
Het rijzen van de bladeren
over ons, de herfst toen stil gestaan,
geronnen. We spraken maar.
de laatste beelden opgesomd:
ons heugenis van ogen dicht,
van lippen op elkaar geschroefd,
en wij, niet veel, geflonker van wat regen
op het water, alles samen.
Onvermijdelijk de vraag gekomen
wat hen bezig hield de tijd dat ze er waren,
en het niet geweten, daar te eng,
te ongekleurd, te on-dimensionaal,
terwijl, structuur van kern en elektron
hartstochtelijk subtiel verweven,
wereldvreemd ons is ontgaan.
Wijl, zo denken we, de geest van hen
geen einde kent, geen waggelwegen
ergens, om er heen te gaan.
Even maar van een van hen, de naam
vernoemd, zijn glimlach weer gekeerd,
zijn stem die sprak in ons verbeelden.
Zijn ziel, zijn eigenheid, een symfonie
van lichtbasalt uit lotusbloemen
opgestegen, naar Orion toe, waar hij wonen
zal voortaan, zoals zovelen.
We spraken maar, we dachten
dat het anders niet te zeggen was
noch hoe het te beroeren was:
onsterfelijkheid.
De avond die zich sloot, de nacht
die kwam, een eind’loosheid van sterren
boven ons, waaronder Orion.
We spraken maar.
PS. Ik vind de presentatie van mijn gedichten maar niets, ik slaag er echter niet in die vervelende tussenlijn te doen verdwijnen
01-11-2019, 07:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-10-2019 |
Edgar Allan Poe: 'Because Nothing was... |
Woord vooraf: ik ben een gelukkig man als ik werk aan mijn blog, erna komen de vele kwellingen.
*
Ik ben niet de enige die over ‘gekke’ dingen schrijft, ook Edgar Allan Poe deed het, ver voor mij, in zijn eeuw (1809-1849 ) toen hij, in poëtisch proza, zijn ‘Eureka’ schreef waarin zijn bekende (!) slagzin: ‘Because Nothing was, therefore All Things are’. (Omdat Niets was, daarom zijn Alle Dingen er).
Moeilijk te vatten woorden, waarmede hij zijn tijdgenoten té ver vooruit was - hij was de grote verlichte van de XIXde eeuw - als hij stelde dat ruimte en tijd één waren en vooral dat materie en geest van eenzelfde essentie waren.
Zijn ‘Eureka’, was het product van een reeks voordrachten met de toen, in 1848, heel vreemde titel: ‘On The Cosmography of the Universe’, waarin hij trachtte het metafysische element van het Universum te belichten. Iets waaraan ik voortdurend zondig.
Poe volgde hierin een filosofie van continuïteit en interactie van al wat is.
Hij verwoordde zijn visie hierover in die ene vreemde zin die we omgekeerd zouden kunnen lezen als: ‘Alle Dingen zijn er omdat Niets was’. Of, er was hier Niets dus moesten er Dingen komen. Of, Alle Dingen die er zijn, zijn gewilde dingen, geschapene dus, door dat Niets dat er was. Een Niets dat voor hem, zo veronderstel ik toch, God was.
Alles geschapen uit God. Wat niet betekende voor hem dat het geschapene God was. Wat ik dan wél zou durven beweren.
Ik vond heel wat over het uitzonderlijke van ‘Eureka’, op Google, waar anders. En wat poëtische gedachten betreft was ik in het bijzonder getroffen door zijn inleiding, die ik hier overneem:
‘To the few who love me and whom I love - to those who feel rather than to those who think - to the dreamers and those who put faith in dreams as in the only realities - I offer this Book of Truths, not in its character of Truth-Teller, but for the Beauty that abounds in its Truth; constituing it true. To these I present the composition as an Art-Product alone: let us say as a Romance, or, if I be not urging too lofty a claim, as a Poem.’
Ik kon hier verder gaan en hernemen wat Google hierover nog wist te vertellen, maar dit zou me te ver brengen. De visie van Poe was een kosmische visie, die de wereld van toen moet opgeschrikt hebben. Uiteindelijk zag hij de individuele intelligenties samensmelten in één compacte massa. En,
‘Likewise,(Google) Poe saw the universe itself as infinitely expanding and collapsing like a divine heartbeat which constantly rejuvenates itself, also implying a sort of deathlessness. In fact, because the soul is a part of this constant throbbing, after dying, all people, in essence, become God.’
Zo ver ben ik nooit gegaan, al denk ik wel in deze richting, namelijk een uiteindelijke terugkeer van de geest van ‘mankind’ naar de bron, de Geest, waaruit we zijn ontstaan.
Weet dat ik dit geschreven heb omdat ik het zag als een verpozing in de materiële wereld waarin we verzeild zijn. De zin van Poe, ‘Because Nothing was, therefore All Things are’, waarmee ik begon, is waard van dichterbij bekeken te worden, en na te gaan met welke idee precies Poe ons wenste te vergasten.
Ik zelf ben er nog niet helemaal klaar mee, en jij?
31-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-10-2019 |
Over het werk van vroeger. |
Ik ben echter niet zinnens mijn geschriften zo maar achter te laten als blogs om daarna te vergeten alsof ze nooit geschreven werden. Niet dat ze zo waardevol zouden zijn, maar ik wil dat ze minstens in het bezit komen van vooral mijn klein- of achterkleinkinderen, opdat deze weten zouden welke mens hun grootvader/overgrootvader wel was.
Het is om deze reden dat ik begonnen ben met het herzien van mijn blogs. Echter, middelmaat is niet goed genoeg om over te houden, dus ik schift. Het is wel positief als er bij het herlezen, nog verwondering is bij mij over wat ik schreef of nog geboeid word door mijn eigen woorden; val ik er echter ongeveer bij in slaap dan is het nodig dat ik deze onherroepelijk verwijder.
In feite werk ik voortdurend aan nieuwe vormen met de oude ver in het achterhoofd, er vooral oplettend, dubbel gebruik - het kopiëren, wat oneerlijk zou zijn tegenover jullie - uit de weg te gaan. Want gespreid over een periode van meer dan tien jaar is het onmogelijk telkens iets totaal nieuw te brengen. Een oude idee mag dan wel, vind ik, gepresenteerd onder een nieuwe vorm en aangevuld met andere bevindingen.
Een blog is en blijft nu eenmaal een proces van gestadig bezig zijn. Vroeg of laat zal ik me toch de vraag moeten stellen of verder gaan met wat ik zo graag - schijnbaar te graag - doe, wel zinnig is.
Vandaag zit ik er stil bij. Ik wou jullie iets meer vertellen over Edgar Allan Poe, die de eerste de beste niet was, maar het zal voor later zijn, er zit geen Schwung in mijn gedachten, geen gedrevenheid. Alleen - maar dit ligt dan buiten de wereld van het woord - kan ik zeggen dat ik een stuk wortel, vergroeid in de rotsen, die ik jaren geleden heb ‘bevrijd’, heb ingelijst in een kader van Ikea. Ik zie het als een kunstwerk van de natuur, onnavolgbaar. Mijn bijdrage is het vastkleven ervan op een ‘feuille’ Japans papier. Ik heb onderaan een Haiku geschreven:
Kunstwerk geworden: / verdorde wortel, gekleefd / op Japans papier.
Meer heb ik er deze morgen, in volle herfst, niet aan toe te voegen. Ik hoop wel dat het, de dag voorbij, eens de nacht gekomen, zal opgeklaard zijn in mijn geest, hoewel, als ik diep kijk, ik het betwijfel, er spookt te veel in rond.
Zo bestaan we de laatste dagen.
30-10-2019, 07:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2019 |
Zelfanalyse |
Het is niet de perfectie wat ik schrijf, het is een aftasten ervan, een neigen naar, een pogen het verst afgelegene, het diepste, te bereiken en bloot te leggen als een beeld oprijzend uit de schemer. We schrijven het onomwonden zoals het komt en omvormen het achteraf. Gedachten in de poëzie mogen niet al te duidelijk afgelijnd, er moet speling zijn, en het is deze speling die beslissend is voor de poëzie erin.
Dit is wat ik betracht op kousenvoeten, in het geniep bijna. Zoekend, uitkijkend naar het verrassingseffect waar Edgar Allen Poe zo op gesteld was. Alles was verrassing bij hem tot zijn ‘Murder in the rue Morgue’ toe, dan toch, wat ik er nog van overhield.
Zo is het schrijven ook een experimenteel gedoe en als dusdanig schrikt het me af, is het een ziekte waarmede ik elke morgen geconfronteerd word en niet altijd weet hoe ermee te handelen, maar hopeloos is het te denken eraan te ontkomen.
Wat ik ook betracht is een poëtisch proza te schrijven, oog te hebben voor ritme en klankenkleur, het hernemen van woorden om duidelijker nog de klemtoon te leggen op wat ik zeggen wil. Zo gebeurt het dat ik hetzelfde breng in zinnen die elkaar opvolgen. Het is telkens een ingeving waar ik niet aan voorbij kan of wil. Ik neem het maar al te graag zoals het op mij afkomt. Het is een procédé waar ik me rekenschap van geef, een houding die ik niet meer laten kan. Ik ben het type van een veelschrijver, echter niet dat van een veelverteller, zoals Poe er een was.
Mijn leerschool is een lange leerschool geweest, zonder leermeester(s) waar ik nu de gevolgen van meedraag, in mijn proza als in mijn poëzie die ik de laatste dagen uit mijn vroegere dagboeken ben gaan ophalen en gedacht heb te moeten her-kruiden met enkele spitsvondigheden om met duidelijke woorden te zeggen wat onduidelijk te zeggen is. Ik meen dat dit een idee was van W. H. Auden.
Ik ben ook, mijn eerste jaren uitgezonderd, geen groot lezer geweest, wel enkele schrijvers uitgezonderd. Maar er was telkens een zekere angst aan een nieuw boek, een nieuw avontuur te beginnen, omdat het dan telkens, eens het boek zich opende, as a rosebud, ik er wekenlang aan verslaafd was en het aldus de tijd opslorpte die in feite bij mij bestemd was voor het schrijven - ik schrijf al mijn ganse leven - het resultaat is dat ik veel te weinig schrijvers ken en dat ik in mijn taal en mij visie op het boek, letterlijk betoverd ben geweest door ‘Elias, of het gevecht met de nachtegalen’ van Maurice Gilliams - hoe eigenaardig het ook moge zijn - de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot en ‘Dokter Zhivago’ van Boris Pasternak. Al zijn er ook tal van andere geweest, het zijn deze drie die thans, onder het schrijven zijn opgedoken.
Ik ben wel oneerlijk als ik het houd bij deze drie, oneerlijk tegenover vele andere schrijvers maar ik kan toch de hele lijst niet aflopen. Belangrijk is te weten dat wat me typeert, ik op een bepaald ogenblik in de tijd, dat ik situeer rond het jaar 2000, weinig nog gelezen heb, twee steken er hier boven uit Stefan Hertmans en Cees Nooteboom, twee mogelijke Nobelprijswinnaars, dan toch Nooteboom.
Om je te dienen, een zelfanalyse die hier ophoudt.
29-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2019 |
Wat waar is. |
Stefan Hertmans: ‘Wat waar is wordt een beeld.’
Wat waar is wordt een beeld,
gebeeldhouwd in de regen
van morgens in oktober,
het licht de waarheid is
op ons neer gekomen, gebroken,
omdat er toch geen is
die waarheid is, voor elk van ons.
Er hangt wel stilte in de rozen,
maar stilte zijn de rozen niet;
er zijn wel bladeren die vallen
alsof ze stijgen in het spiegel-
beeld van vijvers in je dromen,
waar je neer gaat zitten,
om een boek te lezen,
een zondagnamiddag,
denkend aan Gilliams.
Maar je leest ook niet,
gestold je vinger tussen de bladen
van een oud Frans boek:
Francis Jammes, van lang voorheen,
toen tijd geen tijd nog was,
maar wachten op wat komen ging.
En toch niet kwam,
omdat zo vreemd het leven,
de dagen, opgerold,
de weken en de maanden, de jaren,
zodat we ons haasten moeten
voor de eeuwigheid komt.
Je kent het nooit, het beeld
dat kortstondig waar zal zijn,
omdat waarheid subtiel gekroond,
gevonden wordt:
ranken in romaanse kapitelen
die we lezen zullen, hiërogliefen
van handen in ons haren
op zomeravonden
van vroeger.
En al wat is, verwondering is,
gefilosofeer
al in de diepte van de diepte,
nooit geschreven wordt,
verzwegen
waarheid binnen ons gehouden
als een beeld,
rakelings.
28-10-2019, 06:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2019 |
Ontneem het ons niet. |
Er zijn onderwerpen waar men over zwijgt en andere waar men over schrijft. God bijvoorbeeld is geen onderwerp om over te spreken, men zwijgt erover in alle talen. Het is maar, afgezonderd in je cel dat je erover gaat denken om een uitweg te vinden in het labyrint van mogelijkheden, om dan dit denken te stabiliseren in woorden.
Het woord de kern zijnde van al wat overblijft, bewaard dan voor een tijd die lang kan zijn of van korte duur, al naar gelang, al naar je vermogen het te verklaren, je behoefte om het te kennen en te weten.
Eigenlijk het niet te weten met een absolute zekerheid. Ik wens het te houden als een gissen hoe Hij zou kunnen zijn. En om eerlijk te zijn, het kan me geen barst schelen hoe Hij is. Ik weet dat Hij is, wellicht zoals ik weet dat ik er ben onder de vorm van een lichaam dat zichtbaar is voor iedereen.
Soms, denk ik dat Hij even zichtbaar is, soms niet. Ik houd het daar bij en ga niet verder. Maar het feit is dat ik, er niet altijd als zichtbaar zal zijn, ben ik er dan nog, ergens, onzichtbaar?
Is er datgene nog dat maakte dat dit hier geschreven werd, komende van waar weet ik niet en, of het van mij - uit mijn lichaam - komt evenmin; misschien komt uit het deeltje geest dat ik heb meegekregen als een supplement van zijn, een toegift die niet van mij is, van geen enkele cel van mijn lichaam is, maar is van wat er was vóór het begin der tijden, vóór het ‘zijn’, zoals we zien dat het ‘zijn’ is om ons heen: een punt of een holte, vol met wat het ‘zijn’ worden zou.
Het weten dat we er zijn is onze grootheid, zijn onze ogen om te zien hoe we er zijn en uit te zoeken waarom we er zijn, en wat dit betreft hebben we een mening die een mening is over AL wat IS, het zichtbare als het onzichtbare.
En in het licht van deze mening zien we onze dood, wat uiterst belangrijk is om de tocht te ondernemen; Normaal zou ik hier wensen aan toe te voegen, the sooner, the better, maar ik houd me in; Ik schrijf dit in onzichtbare inkt zodat je het niet lezen kunt. Later dan, misschien, zoals zovele zaken ooit zichtbaar zullen worden met de geest in ons, tenminste zo we het weten dat die geest er is, maar niet van ons is.
Alles is een spel geworden van woorden inwerkend op elkaar. Woorden die beelden zijn, die begrippen zijn die we meedragen, terecht als onterecht, maar we leven er naar, we zijn er mee omwikkeld, als met een lichtend gewaad.
Ontneem het ons niet.
27-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2019 |
Peis aan hen |
Een eikel op een bed van mos,
het regent maar, wat tortels
opgevlogen. Zo denken we en peis
aan hen die deze dag niet zagen opengaan.
En niet hoorden het 'gereuzel' van de blaren
in de bomen, noch van de sterren
het bewegen zagen,
op avonden in oktober.
Peis aan hen die onverstoord hun wegen
gaan alsof er ook
niets was te beleven,
geen herfst, geen overgang,
geen stilte die geroersel is,
al was het maar
geweten van de eikel op het mos
de doffe plof,
de schommeling.
Hij er kiemen zal van mens vergeten,
de mieren en de spinnen, de kevers
die het weten, en thans,
o God vergeve het
de hand die schrijven durft:
het regent maar, een eikel op wat mos
wat tortels opgevlogen,
als alles zo oneindig is, zo vol, zo gul,
zo opgetogen.
Hoe gaat het in de wereld
van de filosofie
als alles wat er is moet uitgeschreven,
echter over de eikel niets
als hij zal kiemen,
in het bos verloren
gewaand.
Peis aan hen die het zullen zien gebeuren.
26-10-2019, 07:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2019 |
De zin van het schrijven |
Ik ga verder, immer verder, of ik het wil of niet wil, of ik het kan of niet kan, ik ga verder. Of mijn geest er naar staat of niet, er is het onoverkomelijke tot ik het besterf, wat nu wel vlug komen zal want veel heb ik niet meer te melden, wat gedichten nog, zo uit de lucht gegrepen waar ze hangen bleven, in de spinnenwebben hoog in de balken van destijds.
Soms sprakeloos er naar gekeken, soms met woorden opgevuld, punten van licht of donkerte, in kleur of grijs getint afhankelijk van de gesteldheid van mijn gemoed. Ik beheers het dus niet meer volledig, niet zoals de boer die in rechte voren de akker ploegt. Mijn geschriften leiden dus niet meer met zekerheid naar een soort van overwinning, hoe groot of hoe klein ook.
Ik maar een man van vele jaren ben geworden die zijn laatste pijlen aan het verschieten is, maar ondanks dit, alsof hij nog altijd op jacht zou zijn naar een krans van eikenblad en laurier om te dragen op zijn hoofd en er mee te vergaan, door hoge winden meegenomen.
Wat zin het heeft, al wat hier geschreven staat of wat eventueel, eventueel nog komen zal, dit na al wat reeds in andere oorden geschreven staat, in Evora of Mafra of in welke bibliotheek van de wereld, waar ook: al wat ooit gedacht en opgetekend werd bij welk licht ook, dat van de dag of in het schemerlicht van wat povere kaarsen, zoals het bij Dante het geval moet geweest zijn, bij Cervantes, bij Mozart en bij zovelen hier ooit aanwezig.
Je kunt alleen maar vermoeden hoe het is gegaan, maar het gebeurde, want woorden, weet je, zijn niet te stoppen. Ze zijn er en willen genomen worden door wie ook en bewaard blijven voor eeuwen, zelfs in plaatsen waar ze aan het vergaan zijn tot stof.
Zo, wat zin heeft het dan om te volharden, er vroeg voor op te staan om je bevrijden van hun aandringen vóór het morgenlicht er is?
Ik kijk ver terug, ik kijk binnen in wie ik vroeger was, een uitgelaten dromer. En wie ik thans geworden ben, zoals ik schreef, nog amper op zijn benen en een geest die aan het doven is. Die geen nieuw voedsel meer opneemt, die schijnbaar genoeg heeft aan wat hij meent te weten, omgeven door boeken, uit een andere tijd bijna, een tijd die ver achter de tijd van nu zich heeft opgehoopt, voorbijgestreefd. Je er nog altijd vertoeft wat eigenlijk rampzalig is.
Zo, wat ik dacht over het doel en de rol van de mens in het Universum, waar ik het herhaaldelijk over had, als er in het boek, ‘Mosquito. Hoe de mug de loop van onze geschiedenis bepaalde’ van Timothy C. Winegard[1], beweerd wordt dat het verhaal van de mens een klein onderdeel is van een imposant geheel. Een onderdeel ‘dat de natuur niet zal missen als het wegvalt.’
De mens: het is maar hoe je er op neer kijkt!
[1] De Standaard der Letteren van 18 oktober, Geert Magiels: ‘Planten en dieren zetten de mens op zijn plaats’. Ondermeer over het boek van Timothy C. Winegard: ‘Mosquito. A human history of our deadliest predator’, vertaald door Dennis Keesmaat, Thomas Rap, verschijnt op 24 oktober.
25-10-2019, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |