Humor ontbreekt me, altijd blijf ik doodernstig. Is het dit dat van mij wordt verwacht elke dag, ernst?
Ik zou wel een oude mop kunnen vertellen, maar ik heb de indruk dat het vertellen van moppen uit de wereld is, dat er geen plaats meer voor is, geen tijd meer, zelfs samen onder vrienden. In elk geval dat is de impressie die ik mee draag. Het is een verliespunt, het tekent de tijden waarin we leven. Tijden die ons nopen ernstig te zijn, enkel ‘De Slimste Mens’ tracht nog humor te verkopen en slaagt er soms in. Soms, maar niet altijd, soms is het lachen om te lachen, te doen alsof, wat uiterst storend is.
Denkt nu niet dat ik er nimmer aan denk iets humoristisch te vertellen. Ik zou wel willen maar mijn geest is vervormd door de jaren ernst, gekenmerkt door een blijvend gefilosofeer, wat uiteindelijk schadelijk wordt of, toch niet?
Ik dacht vanmorgen aan wat ik gisteren schreef over de hostie. Hoe het me ineens te binnen viel, hoe vreemd het is te horen dat je het lichaam van Christus binnen krijgt en niet de geest van hem. Hoe terre à terre dit is en hoe terre à terre als je verteld wordt dat je van stof bent en tot stof keren zult.
Het is me duidelijk men heeft altijd laag dunkend gehandeld met de mens alsof hij, er even buiten, nog op de drempel van de grot stond. Hij was nog niet veel, of het kon ook dat zij die het voor het zeggen hadden, het voor het uitvinden hadden, niet veel verder stonden toen. Het stapelen van de lichamen in de catacomben van Rome en elders in Alexandria, in afwachting van het Laatste Oordeel, is er het bewijs van.
Ik heb me altijd afgevraagd, hoe zou onze westerse wereld er uitgezien hebben hadden we, van bij de aanvang in de vertalingen, in welke taal ook, van de Hebreeuwse Bijbel gelezen dat we van geest zijn - van de geest van God, van de geest van het Universum - en keren zullen tot deze geest zoals Fabre d’Olivet het vertaalde, en ver na hem Paul Nothomb en, wij het niet anders begrijpen kunnen/willen.
Als we terugblikken dan is het duidelijk dat de geest in en van het Universum zich is gaan roeren, drie à vierduizend jaar geleden. Zijn bijna gelijktijdig tot stand gekomen, de Gilgamesj, de Bhagavat Gita, de Tao van Lao Tseu, de Bijbel. Deze hebben hun rol gespeeld, hebben de verdieping gebracht waar de mens hier op aarde naar snakte. En nu, sedert het begin van de eeuw is klaar en duidelijk de Nieuwe Fysica op het voorplan gekomen, een beeld van het ‘zijn’ dat al de voorgaande opslorpt en uiteindelijk alle filosofisch-religieuze levensbeschouwingen opvangt, vernieuwt en voedt.
Dit is, ik weet het, een ruwe schets, maar het is de lijn erin die tot mij spreekt, namelijk het opduiken op een treffende wijze van de geest die zich meer en meer begint te tonen. Door velen nog onbegrepen, maar de beweging is zichtbaar geworden, een vergeestelijking van al wat is, is komende, is groeiende.
Het is echter niet de mens die deze heeft ingezet, het is de Kosmos zelf, die nood heeft aan de geest van de mens, opdat deze zien zou wat er te zien is.
|