Ooit hebben mijn boeken alfabetisch op naam van de schrijver geklasseerd gestaan, wat gemakkelijk was als ik er naar een te zoeken had. Thans, na al die jaren, is dit niet meer het geval, ik moet nu voortgaan op mijn kennis van de rug van het boek dat ik zoek, die ik me niet altijd duidelijk herinner hoe de rug ervan er uitziet en soms is er verwarring. Wat ik hierover zeggen wou: elk boek is een soort van avontuur, heeft een geschiedenis, vooral dan deze die een grote indruk hebben nagelaten zoals het boek van Fabre d’Olivet, ‘La Langue hébraïque restituée’, dit van Fulcanelli, ‘Le Mystère des Cathédrales’, dit van Fritjov Capra, ‘The Tao of Physics’ en honderd andere die ik koester. Ze staan er heel rustig bij tussen de romans of dichtbundels, zwijgend, wachtend om uit hun rek genomen te worden en doorbladerd; om aldus voor even nog eens tot leven te komen, lijk een vriend die je ontmoet in een rustige straat of midden in de velden bij valavond en die je omhelst omdat hij een vriend is en deel van jou.
Een boek ook is een deel van jou, je hebt het je eigen gemaakt; je hebt er zaken in onderlijnd, met potlood; je hebt er op half lege pagina’s kleine tekeningen in aangebracht, in de periode dat je dagelijks tekende. Je kent het en je weet wat je er vinden kunt. Dit is het machtige van een boek, het is een verlenging van jezelf, iets dat je, je eigen hebt gemaakt, een toevlucht soms, een hulp om verder te gaan in je bespiegelingen van wat het leven is. Een zin erin, een passage die je op weg zet naar een wereld waarin je, je verliezen kunt voor enkele tijd.
Maar het boek werkt ook aanstekelijk, het is een verleiding om er ook een te schrijven, iets dat je bezig houdt een gans leven lang en als je er maar niet in slaagt gepubliceerd te worden, soms, een zwaarte wordt die hangen blijft, een donkere wolk over je gedachten.
Anderzijds stel ik me de vraag, welk verschil het zou maken voor de wereld indien er één enkel boek van mij - want wie ben ik? - zou staan tussen de vele die ik heb, of tussen de vele boeken in de stadsbibliotheek bijvoorbeeld. En ik kom, als troost, tot het besluit dat dit geen verschil zou maken, dat het beter is, zoals nu, dagelijks te werken aan wat ook, een blog, een gedicht, dan voldaan terugblikkend, op de rug van een boek, door mij geschreven, ergens tussen andere boeken, bijvoorbeeld tussen deze bij De Slegte. Stoïsch te denken dat je aangekomen bent, dat je naam gekend is en dat je de eeuwigheid zult ingaan als een schrijver, zijn naam waardig, in het canon van de Nederlandse letteren.
Neen, zo dwaas ben je niet, het is maar, eens als je dit hebt bereikt, dat het grote werk begint, dat je niet anders meer kunt dan te overtreffen wat al eens een zich overtreffen was. En de tijd ontbreekt om maar niet te zeggen, de kracht van het verbeelden van dingen die zijn zonder er te zijn.
Zo, laat me zoals ik ben, laat me zoals dit ogenblik, dat ik er nogmaals in geslaagd ben uit een eerste zin, zo maar los opgedoken, lijk een merel van onder de haag, een blog te schrijven.
God zij gedankt, en je weet wie die God is van mij.
|