Het leven is een struggle om boven water te blijven. Ik ondervind dit meer vandaag dan gisteren of eergisteren, omdat ik vandaag kwetsbaarder ben dan ik ooit was. Ik me dus met hand en tand verdedigen moet tegen elk onheil dat opduikt. De jaren die ik draag helpen me hierbij. Dit betekent dat ik vandaag aandurf wat ik voorheen niet zou aangedurfd hebben.
Het is een houvast, een sterkte die zich situeert buiten de wereld van mijn blog-ingesteldheid, en wel op het vlak van het reële leven. Dit ook om te zeggen dat ik in een ander vel kruip als ik me verschans in woorden. Ik gaf deze man een andere naam die verwijst naar mijn ‘roots’, naar het dorp waar ik verwekt en geboren ben, een dag dat het bedolven lag onder de sneeuw, vertelde moeder me.
Ik zie voldoende dat elk van ons, eens op leeftijd gekomen teruggrijpt naar zijn jeugd en zijn jonge jaren. De grote lijnen ervan liggen verdoezeld maar details er uit, kleine gebeurtenissen vooral, zijn ons bijgebleven en kregen zeggingsrecht terwijl andere, meer belangrijke verscholen blijven, toegedekt voor altijd, zoals je het verlangt en omdat je er niet meer wenst met geconfronteerd te worden.
Zo bestaan we dan. Ik zal hier niet herhalen wat James Joyce wist te vertellen over ‘sins’ die plots, op de meest onverwachte ogenblikken, opduiken en ons verwarren. Maar ze zijn er, en ik vermoed dat ze er zijn bij elk van ons, dat ik dus geen uitzondering ben en evenmin een uitzondering als ik er niet over uitweid.
Maar we herinneren ons goed, de kleine dingen die er waren, al was het maar de geur van vers gebakken broden als moeder de oven opende; al was het maar het gezang van de vogels vóór het eerste licht er was; al was het maar het drijven van papieren bootjes op het heldere water van de sloot op het einde van de boomgaard; al was het maar het neerliggen, een zondagnamiddag, in de bloemenweide met het gegons van bijen en vliegen en kevers over ons, wij groot dromend.
Wat een wereld als we er nu op terugblikken; wat een rijkdom van beelden en gevoelens die we meedragen waar we ook gaan, die zich voortdurend vermengen met het nieuwe en er een meerwaarde aan geven.
Zo, als ik neerzit, wie ben ik wel, hoe omschrijf ik me, wat meen ik te moeten verkondigen dat er nog niet zou zijn; verborgen gedachten die ergens schuil gaan in de nevels van het verleden en die ik, in mijn ijver alles te vertellen wat enigszins vertelbaar is, in het daglicht breng. Waar geen einde aankomt omdat er zovele dingen zijn geweest die merkwaardig waren om gezien of gehoord te worden, dan toch voor iemand die meent dat hij over dergelijke zaken schrijven moet tot hij er bijvalt, tot hij er aan ten onder gaat.
Schrijf maar oude man, schrijf je ziel uit je lijf vandaag, om morgen te herbeginnen, het einde ervan, je moment van glorie, tegemoet.
De laatste dagen werd ik zeer geroerd door mijn kinderen, dit is wat ik er nog wou aan toevoegen, een postscriptum, een vleug geluk, van een aard die ik in lang niet meer heb gekend.
Ik dit hier optekenen wil voor later.
|