 |
|
 |
|
|
 |
29-10-2019 |
Zelfanalyse |
Het is niet de perfectie wat ik schrijf, het is een aftasten ervan, een neigen naar, een pogen het verst afgelegene, het diepste, te bereiken en bloot te leggen als een beeld oprijzend uit de schemer. We schrijven het onomwonden zoals het komt en omvormen het achteraf. Gedachten in de poëzie mogen niet al te duidelijk afgelijnd, er moet speling zijn, en het is deze speling die beslissend is voor de poëzie erin.
Dit is wat ik betracht op kousenvoeten, in het geniep bijna. Zoekend, uitkijkend naar het verrassingseffect waar Edgar Allen Poe zo op gesteld was. Alles was verrassing bij hem tot zijn ‘Murder in the rue Morgue’ toe, dan toch, wat ik er nog van overhield.
Zo is het schrijven ook een experimenteel gedoe en als dusdanig schrikt het me af, is het een ziekte waarmede ik elke morgen geconfronteerd word en niet altijd weet hoe ermee te handelen, maar hopeloos is het te denken eraan te ontkomen.
Wat ik ook betracht is een poëtisch proza te schrijven, oog te hebben voor ritme en klankenkleur, het hernemen van woorden om duidelijker nog de klemtoon te leggen op wat ik zeggen wil. Zo gebeurt het dat ik hetzelfde breng in zinnen die elkaar opvolgen. Het is telkens een ingeving waar ik niet aan voorbij kan of wil. Ik neem het maar al te graag zoals het op mij afkomt. Het is een procédé waar ik me rekenschap van geef, een houding die ik niet meer laten kan. Ik ben het type van een veelschrijver, echter niet dat van een veelverteller, zoals Poe er een was.
Mijn leerschool is een lange leerschool geweest, zonder leermeester(s) waar ik nu de gevolgen van meedraag, in mijn proza als in mijn poëzie die ik de laatste dagen uit mijn vroegere dagboeken ben gaan ophalen en gedacht heb te moeten her-kruiden met enkele spitsvondigheden om met duidelijke woorden te zeggen wat onduidelijk te zeggen is. Ik meen dat dit een idee was van W. H. Auden.
Ik ben ook, mijn eerste jaren uitgezonderd, geen groot lezer geweest, wel enkele schrijvers uitgezonderd. Maar er was telkens een zekere angst aan een nieuw boek, een nieuw avontuur te beginnen, omdat het dan telkens, eens het boek zich opende, as a rosebud, ik er wekenlang aan verslaafd was en het aldus de tijd opslorpte die in feite bij mij bestemd was voor het schrijven - ik schrijf al mijn ganse leven - het resultaat is dat ik veel te weinig schrijvers ken en dat ik in mijn taal en mij visie op het boek, letterlijk betoverd ben geweest door ‘Elias, of het gevecht met de nachtegalen’ van Maurice Gilliams - hoe eigenaardig het ook moge zijn - de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot en ‘Dokter Zhivago’ van Boris Pasternak. Al zijn er ook tal van andere geweest, het zijn deze drie die thans, onder het schrijven zijn opgedoken.
Ik ben wel oneerlijk als ik het houd bij deze drie, oneerlijk tegenover vele andere schrijvers maar ik kan toch de hele lijst niet aflopen. Belangrijk is te weten dat wat me typeert, ik op een bepaald ogenblik in de tijd, dat ik situeer rond het jaar 2000, weinig nog gelezen heb, twee steken er hier boven uit Stefan Hertmans en Cees Nooteboom, twee mogelijke Nobelprijswinnaars, dan toch Nooteboom.
Om je te dienen, een zelfanalyse die hier ophoudt.
29-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2019 |
Wat waar is. |
Stefan Hertmans: ‘Wat waar is wordt een beeld.’
Wat waar is wordt een beeld,
gebeeldhouwd in de regen
van morgens in oktober,
het licht de waarheid is
op ons neer gekomen, gebroken,
omdat er toch geen is
die waarheid is, voor elk van ons.
Er hangt wel stilte in de rozen,
maar stilte zijn de rozen niet;
er zijn wel bladeren die vallen
alsof ze stijgen in het spiegel-
beeld van vijvers in je dromen,
waar je neer gaat zitten,
om een boek te lezen,
een zondagnamiddag,
denkend aan Gilliams.
Maar je leest ook niet,
gestold je vinger tussen de bladen
van een oud Frans boek:
Francis Jammes, van lang voorheen,
toen tijd geen tijd nog was,
maar wachten op wat komen ging.
En toch niet kwam,
omdat zo vreemd het leven,
de dagen, opgerold,
de weken en de maanden, de jaren,
zodat we ons haasten moeten
voor de eeuwigheid komt.
Je kent het nooit, het beeld
dat kortstondig waar zal zijn,
omdat waarheid subtiel gekroond,
gevonden wordt:
ranken in romaanse kapitelen
die we lezen zullen, hiërogliefen
van handen in ons haren
op zomeravonden
van vroeger.
En al wat is, verwondering is,
gefilosofeer
al in de diepte van de diepte,
nooit geschreven wordt,
verzwegen
waarheid binnen ons gehouden
als een beeld,
rakelings.
28-10-2019, 06:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2019 |
Ontneem het ons niet. |
Er zijn onderwerpen waar men over zwijgt en andere waar men over schrijft. God bijvoorbeeld is geen onderwerp om over te spreken, men zwijgt erover in alle talen. Het is maar, afgezonderd in je cel dat je erover gaat denken om een uitweg te vinden in het labyrint van mogelijkheden, om dan dit denken te stabiliseren in woorden.
Het woord de kern zijnde van al wat overblijft, bewaard dan voor een tijd die lang kan zijn of van korte duur, al naar gelang, al naar je vermogen het te verklaren, je behoefte om het te kennen en te weten.
Eigenlijk het niet te weten met een absolute zekerheid. Ik wens het te houden als een gissen hoe Hij zou kunnen zijn. En om eerlijk te zijn, het kan me geen barst schelen hoe Hij is. Ik weet dat Hij is, wellicht zoals ik weet dat ik er ben onder de vorm van een lichaam dat zichtbaar is voor iedereen.
Soms, denk ik dat Hij even zichtbaar is, soms niet. Ik houd het daar bij en ga niet verder. Maar het feit is dat ik, er niet altijd als zichtbaar zal zijn, ben ik er dan nog, ergens, onzichtbaar?
Is er datgene nog dat maakte dat dit hier geschreven werd, komende van waar weet ik niet en, of het van mij - uit mijn lichaam - komt evenmin; misschien komt uit het deeltje geest dat ik heb meegekregen als een supplement van zijn, een toegift die niet van mij is, van geen enkele cel van mijn lichaam is, maar is van wat er was vóór het begin der tijden, vóór het ‘zijn’, zoals we zien dat het ‘zijn’ is om ons heen: een punt of een holte, vol met wat het ‘zijn’ worden zou.
Het weten dat we er zijn is onze grootheid, zijn onze ogen om te zien hoe we er zijn en uit te zoeken waarom we er zijn, en wat dit betreft hebben we een mening die een mening is over AL wat IS, het zichtbare als het onzichtbare.
En in het licht van deze mening zien we onze dood, wat uiterst belangrijk is om de tocht te ondernemen; Normaal zou ik hier wensen aan toe te voegen, the sooner, the better, maar ik houd me in; Ik schrijf dit in onzichtbare inkt zodat je het niet lezen kunt. Later dan, misschien, zoals zovele zaken ooit zichtbaar zullen worden met de geest in ons, tenminste zo we het weten dat die geest er is, maar niet van ons is.
Alles is een spel geworden van woorden inwerkend op elkaar. Woorden die beelden zijn, die begrippen zijn die we meedragen, terecht als onterecht, maar we leven er naar, we zijn er mee omwikkeld, als met een lichtend gewaad.
Ontneem het ons niet.
27-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2019 |
Peis aan hen |
Een eikel op een bed van mos,
het regent maar, wat tortels
opgevlogen. Zo denken we en peis
aan hen die deze dag niet zagen opengaan.
En niet hoorden het 'gereuzel' van de blaren
in de bomen, noch van de sterren
het bewegen zagen,
op avonden in oktober.
Peis aan hen die onverstoord hun wegen
gaan alsof er ook
niets was te beleven,
geen herfst, geen overgang,
geen stilte die geroersel is,
al was het maar
geweten van de eikel op het mos
de doffe plof,
de schommeling.
Hij er kiemen zal van mens vergeten,
de mieren en de spinnen, de kevers
die het weten, en thans,
o God vergeve het
de hand die schrijven durft:
het regent maar, een eikel op wat mos
wat tortels opgevlogen,
als alles zo oneindig is, zo vol, zo gul,
zo opgetogen.
Hoe gaat het in de wereld
van de filosofie
als alles wat er is moet uitgeschreven,
echter over de eikel niets
als hij zal kiemen,
in het bos verloren
gewaand.
Peis aan hen die het zullen zien gebeuren.
26-10-2019, 07:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2019 |
De zin van het schrijven |
Ik ga verder, immer verder, of ik het wil of niet wil, of ik het kan of niet kan, ik ga verder. Of mijn geest er naar staat of niet, er is het onoverkomelijke tot ik het besterf, wat nu wel vlug komen zal want veel heb ik niet meer te melden, wat gedichten nog, zo uit de lucht gegrepen waar ze hangen bleven, in de spinnenwebben hoog in de balken van destijds.
Soms sprakeloos er naar gekeken, soms met woorden opgevuld, punten van licht of donkerte, in kleur of grijs getint afhankelijk van de gesteldheid van mijn gemoed. Ik beheers het dus niet meer volledig, niet zoals de boer die in rechte voren de akker ploegt. Mijn geschriften leiden dus niet meer met zekerheid naar een soort van overwinning, hoe groot of hoe klein ook.
Ik maar een man van vele jaren ben geworden die zijn laatste pijlen aan het verschieten is, maar ondanks dit, alsof hij nog altijd op jacht zou zijn naar een krans van eikenblad en laurier om te dragen op zijn hoofd en er mee te vergaan, door hoge winden meegenomen.
Wat zin het heeft, al wat hier geschreven staat of wat eventueel, eventueel nog komen zal, dit na al wat reeds in andere oorden geschreven staat, in Evora of Mafra of in welke bibliotheek van de wereld, waar ook: al wat ooit gedacht en opgetekend werd bij welk licht ook, dat van de dag of in het schemerlicht van wat povere kaarsen, zoals het bij Dante het geval moet geweest zijn, bij Cervantes, bij Mozart en bij zovelen hier ooit aanwezig.
Je kunt alleen maar vermoeden hoe het is gegaan, maar het gebeurde, want woorden, weet je, zijn niet te stoppen. Ze zijn er en willen genomen worden door wie ook en bewaard blijven voor eeuwen, zelfs in plaatsen waar ze aan het vergaan zijn tot stof.
Zo, wat zin heeft het dan om te volharden, er vroeg voor op te staan om je bevrijden van hun aandringen vóór het morgenlicht er is?
Ik kijk ver terug, ik kijk binnen in wie ik vroeger was, een uitgelaten dromer. En wie ik thans geworden ben, zoals ik schreef, nog amper op zijn benen en een geest die aan het doven is. Die geen nieuw voedsel meer opneemt, die schijnbaar genoeg heeft aan wat hij meent te weten, omgeven door boeken, uit een andere tijd bijna, een tijd die ver achter de tijd van nu zich heeft opgehoopt, voorbijgestreefd. Je er nog altijd vertoeft wat eigenlijk rampzalig is.
Zo, wat ik dacht over het doel en de rol van de mens in het Universum, waar ik het herhaaldelijk over had, als er in het boek, ‘Mosquito. Hoe de mug de loop van onze geschiedenis bepaalde’ van Timothy C. Winegard[1], beweerd wordt dat het verhaal van de mens een klein onderdeel is van een imposant geheel. Een onderdeel ‘dat de natuur niet zal missen als het wegvalt.’
De mens: het is maar hoe je er op neer kijkt!
[1] De Standaard der Letteren van 18 oktober, Geert Magiels: ‘Planten en dieren zetten de mens op zijn plaats’. Ondermeer over het boek van Timothy C. Winegard: ‘Mosquito. A human history of our deadliest predator’, vertaald door Dennis Keesmaat, Thomas Rap, verschijnt op 24 oktober.
25-10-2019, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2019 |
Schrijf nog wat gedachten |
Schrijf nog wat gedachten
opdat je niet te vlug zou sterven
als je dood zult zijn.
Opdat er nog alhier, aldaar
een woord van jou zou wonen,
een kaft met poëzie
waar je uit tevoorschijn komen zult,
een korte wijl, om daarna,
daarna weer te verdwijnen
in de schemer van de tijd.
Zoals het van zovelen is
die hier verzonken in de aarde,
na jaren er vergeten,
toch nog eens terug gekomen zijn.
Zo schrijf nog wat gedachten
opdat je niet te vlug zou sterven
eens je boeken dichtgeslagen zijn,
je pennen uitgedoofd.
Kom je dan
op avonden gewandeld
in je binnentuin
om er neer te zitten, en even maar
er woord te zijn,
voor jou
die me lezen zult.
.
24-10-2019, 07:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-10-2019 |
Goldberg Variaties |
In wat destijds het klooster,
de witte gangen en de zalen,
de uitgebloeide rozen in de tuin:
ze speelde Bach die avond
haar kleed was roder toen.
Hare handen, hare vingers,
vlugge intimiteiten
in de toetsen,
alsof het gezangen waren,
rimpelingen van een groot geluk
pas opgekomen.
Van wie het componeren was,
van wie het in elkaar verweven,
van ranken en voluten er verborgen was,
het onomwonden zijn,
elk ogenblik de prikkel
van het rijzen en het dalen,
het opspringen.
Wat is van wie en wie is van wat?
Wie hoorde hoe de tijd toen sprak,
van het ingetogen zijn,
het onvermogen hoger nog te stijgen,
al wilde ze,
al wilden allen die er waren.
Alsof het mogelijk was
dichter nog te komen,
tot het binnenste van Bach.
De ruimtes
overspoeld met bloesems,
naar boven, naar beneden:
witte parels over donkere
tegels opgesprongen, uitgebold,
of geest op geest geënt,
een overgang van eeuwen.
De oude kloostermuren
meegeluisterd, de schilderijen
en de punten licht.
Gekluisterd in de balken,
vlinders uitgedroogd in spinnenwebben,
uitzonderlijk,
stil.
Die avond
in het klooster van destijds
heeft ze Bach gespeeld:
overrompeling van regenbogen,
verwondering te leven
en het leven uit te schrijven
in runentekens, niet meer wetende
of Bach de klanken is
of zij.
We waren er,
we zijn er lang gebleven.
23-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-10-2019 |
Wat is er van |
Wat is er
van de mens die schrijvend
zich bewust is van de hand,
die in een minimaal bewegen
als rimpels woorden op het water zet.
Ten dele
ingeving na ingeving,
in een vorm gegoten, de transmutatie
van de geest in ons.
Ook Dyson* was hierdoor geroerd
zoals we achteraf vernamen.
Zo zeg me
wat is er van de hand
die tekens tot gedachten vormt:
torens hoog, tot boven de bomen,
en teer het licht getemperd in de woorden,
die het wonder zijn,
ons vreemd vermogen.
De wil
om het te doen is wat ons bezighoudt:
te laten barsten
de bolster die ons lichaam is
en op te stijgen in de ether,
ongedwongen
achter ons te laten
lijk de slang haar vel afschuift,
het dode leven
dat ons, o zo lang, omwikkeld hield.
Tot in
dit nu van het eindeloze nu
in alle ogenblikken samen,
het elektron zich slingerend om de nucleus,
al wat was in wat nog komen zal
in dit ons zo gevulde leven
wankelend.
Terwijl
het bloed zich samentrekt over wat
van ons beminnen was, of grensloosheid
van schoot in schoot gevlochten,
verschroeid tot pulver van robijnen
en smaragden.
Niet nodig
te begrijpen omdat het zo ruim is
en zo doordringend,
hoe we het ook noemen mogen:
de nachten zijn koel hier in dit land.
*Freeman Dyson: ‘Infinite in alle directions’.
22-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-10-2019 |
De Toonaard |
Heel wat meer dan halverwege,
het donkere woud verlaten, want
al te lang al hebben we verzwegen
wat als baken ons werd meegegeven,
dat het de Geest der geesten was
die ons het leven schonk
en het ook ons zal ontnemen.
Het de toonaard is,
van al wat hier geschreven
en al wat hier niet geschreven staat.
Of je het verbeelden kunt, maar
in ‘t gewemel van de winterwouden
wachten vele zaden om te kiemen
waar ze neder vielen;
wachten vele zinnen
in het rijk van ons bezinnen om onverholen
in omfloerste woorden te verhalen
over dingen die we dachten en waarvan,
de kiem hoog gistend bleef,
lijk jonge wijn, wist Elihoe[1],
die nieuwe zakken dreigt te scheuren.
Soms gebeurt het al
bij het ontwaken, als het eerste licht
de kamer binnenvalt of ’s avonds
in het ruisen van de bomen
of het gefluister van de vogels in de hagen,
of van de regen in het raam geslagen.
Zelfs
al zullen er niet velen zijn om het te lezen,
omdat van alle zaken
het hen de minste zorg
zal wezen hoe stuifmeel
door de wind gedreven
dwarrelend ons woord zal wezen.
Zo zal je
nimmer vooraf weten wat je hand
zal schrijven als de roep er is
van d’oude Bijbel op de tafel
en van de stenen die je raapte,
gebeeldhouwd door de regen.
Al weten we
niets met zekerheid, hier toch wat poëzie
bedreven, een klonter Kosmos,
zo uit ons gegleden
tentakels eeuwigheid.
[1] Uit het Boek van Job
21-10-2019, 07:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-10-2019 |
De wilgen |
De wilgen hier geknot geworden,
eens te meer: de lange rij,
het hakmes neer, en keer op keer
als bloed de rijke sappen weg-
gesprongen en gebleven
in het nog groene gras
wat schilfers hout, zo wit.
We hebben het niet gewild
maar prikkeldraad tot roest bevroren
in de stam gegroeid:
We komen er, de hak gevoeld,
het morgenland met avondweemoed
dichtgesnoerd.
De wilgen zijn geknot geworden,
de lange rij,
de wortels er gewekt,
de pieren uit de grond gekropen,
de merels die er waren
en nieuwe geuren opgedoken.
De wilgen zijn weer opgeschoten,
de draad nog dieper in de schors
gekropen, de gloed
van vuren uitgedoofd.
Gedenken, niet van as te zijn,
maar wilg, geknot en weer herboren.
De wilgen zijn tot bloei gekomen,
de vogels er hun nest gebouwd,
tijdloosheid die van de wilgen is,
wij, erin opgenomen.
De dood wat dichterbij gekomen
20-10-2019, 06:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-10-2019 |
De strohalm |
Waarom voel ik me geroepen om elke dag zonder uitzondering, minstens 500 woorden te schrijven die een boodschap willen zijn; wat zet er me toe aan of wie of wat legt het me op het te doen alsof mijn leven er van afhing?
Vragen die ik me blijf stellen, waarop ik geen sluitend antwoord heb. Ik doe het en ik doe het (bijna) automatisch zoals ik zovele dingen automatisch doe. Dit is de enige uitleg die ik er aan over houd.
Al zie ik er niet meer het nut van in, ik besterf het als ik er mee zou stoppen. Wellicht ware het zelfs een verlichting voor jullie, me niet meer te moeten gaan opzoeken en geconfronteerd te worden met de vreemde dingen die ik schrijf. Bijvoorbeeld, wie gaat er nog terug naar de zaken uit het begin van het, o zo verwelkomd en bejubeld jaar 2000, om zich vast te klampen aan wat een Nobelprijswinnaar verklaarde over ‘het zijn en het worden’ op 10 oktober 1997?
Wie ligt hier wakker van in zijn gewoon bestaan van elke dag, wie zou er nog aan denken, en het binnen nemen als een ontbijt in de morgen,
Zo waarom voel ik me geroepen het te doen?
Nochtans is het de strohalm waar ik me aan vasthoud maar, mijn blog is plots mijn levensvreugde niet meer. Hoe verklaar ik dit aan mijn naaste omgeving, aan mijn echtgenote, aan mijn kinderen, klein - en achterkleinkinderen, aan mijn vrienden, is het met de woorden die ik hier in het midden van de nacht opteken?
Ziekelijk al deze vragen, tekenen van een grote verwarring. Hoe geraak ik weg uit deze donkerte, nu alles zich samenklontert in een bol die de helling afrolt, de diepte in, en ik geen uitweg zie om de bol te stoppen, evenmin om hem te ontwarren. Alles sluit zich, het begin van een black out. Het is dus wenselijk dat ik hier stop en een slaappil neem - al heb ik er in jaren geen meer genomen - om de nacht in te gaan en te wachten op de dag die onvermijdelijk-onvermijdelijk komen zal.
*
Wat is er van de dag na de nacht, wat van het ontwaken uit een nare droom, die geen droom was als je herleest wat je schreef na middernacht op de lege pagina’s van een oud dagboek en nu overneemt op je laptop. Het effect is een koude douche, al weet je dat jij het was die dit achtergelaten heeft in een kronkelgeschrift.
Ik aarzel om het verder door te geven, aarzel om het in te loggen waar het vaste voet zal krijgen, een eigen leven leiden zal. Maar heb ik de moed te doen alsof het niet geweest is en een totaal andere 500 woorden gaan opzoeken, ergens, ver in de tijd terug?
Ik wacht nog even. Het is vrijdag 18 oktober, het is 08.16. Ik heb nog de ganse dag en de nacht tot de ochtend voor me, om te beslissen of ik het laat gaan of niet.
Ik liet het gaan 22.20
19-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-10-2019 |
Flash back. |
Niemand ziet het, niemand in mijn omgeving vermoedt het, maar ik leef de laatste dagen, weken, maanden in een spanning die ik nimmer heb gekend. Een gevoel dat zich situeert tussen het zijn en het niet meer willen zijn, het ademen en het willen ophouden met ademen.
Ik moet dit gevoel overwinnen, wegduwen, vergeten dat het er is, om verder te kunnen, al zou ik het liefst verdwijnen samen met de blogs die ik schrijf, terwijl ik er mijn dagen mee dragend houd. Gelukkig dat ik ze heb.
*
De tekst van het interview van Edmond Blattchen met Ilya Prigogine (mijn blog van 11 oktober): ‘De l’être au Devenir’ - een geschenk van een vriend in de eerste dagen van het jaar 2000 - beslaat een tachtigtal pagina’s, maar o, zo kostbaar qua inhoud.
Niet wetende wat anders te doen, ben ik het gaan herlezen, vooral omdat ik nog nadacht over wat Prigogine zegt over de deeltjes in potentie die reële deeltjes geworden zijn en waaruit het Universum is ontstaan.
Ik heb in de tekst van het interview, in het jaar 2000, heel wat onderlijnd. Ik moet het dus grondig gelezen hebben, maar toch bleef schijnbaar één passsage onopgemerkt: een vraag van Blattchen aan Prigogine gesteld:
‘à l’opposé du matérialisme classique il y a aussi le finalisme, c’est-à-dire, une philosophie qui proclame que nous sommes - nous les hommes, l’Homme - la finalité, le but de l’Univers. Qu’en pensez- vous ?’
En het antwoord van Prigogine:
‘Cela me paraît très difficile à justifier scientifiquement, Il est très difficile d’imaginer que toutes ces galaxies, que tout cet Univers, énorme, a été fait pour nous mettre en jeu. Evidemment cela nous flatte.’
Natuurlijk, is het doel van het Universum niet wetenschappelijk te bewijzen, wat evident is, maar Prigogine zegt toch dat het ons, als mens flatteert. Hij moet er zeker aan gedacht hebben. Hij moet geweten hebben, dat zonder de Mens, het Universum dode letter ware gebleven. Iets dat er was, zonder er te zijn. Zoals er tal van Universums kunnen zijn, waarvan wij, ‘de Mens’, niets afweten. Ik ben er na het jaar 2000, zonder enige hulp, zelf op uitgekomen dat de Mens er is omdat ‘geweten wou’ dat het Universum IS. Herhaaldelijk heb ik hierover geschreven in mijn laatste blogs.
Maar ik wist niet dat dat deze filosofie het ‘finalisme’ werd genoemd -het er zijn van het Universum omwille van de Mens - en dat er ook het ‘monisme’ was dat stelde dat - en ik neem de voetnoot van Edmond Blattchen erbij:
‘Le monisme - du grec monos, un - est la théorie philosophique selon laquelle l’univers et l’esprit ne font qu’un : l’esprit appartient à l’univers, qui le détermine. Rien ne dépasse l’univers.
Ik was dus zonder het te weten én een monist, én een finalist, twee eigenschappen die innig met elkaar verbonden zijn. Een globale filosofie waar, zo stel ik het nu vast, ik met eigen beweegredenen toe gekomen ben.
Ik ben zelfs verder gegaan, mijn christelijke opvoeding helpend en nog steeds de wortels ervan aanwezig in mij, heb ik mijn ‘monisme’ uitgedragen als het ‘één-zijn’ van God en Universum, een beeld van het ‘één-zijn’ van het lichaam en de geest van de mens.
Word ik nu gezien als een ‘heretic’, een dwaler, een ketter?
18-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-10-2019 |
Het lichtpunt tussen de wolken |
Nog altijd Mars in de morgen. Een teer lichtpunt tussen de wolken, schijnbaar op dezelfde plaats waar Mars de vorige dagen stond. Ik weet dat de planeet de inhoud van mijn blog een bepaalde wending zal geven die er niet zou geweest zijn ware ik met een ander beeld of andere zin begonnen. Een andere wending is ook een andere uitkomst.
Dit terzijde. Wat niet wegneemt dat elke blog me heel wat kost aan inspanning en concentratie. Ik sta echter niet alleen, Philip Roth - dit vertelt Stefan Hertmans die de Constantijn Huygensprijs kreeg voor zijn volledige oeuvre - beweert dat elke pagina een struggle is, en zo ondervind ik het ook. Het is me elke morgen/dag duidelijk, niets is verworven goed, echter veel is te bereiken maar enkel na inspanning. Het is telkens een opstap in het ongerijmde, een ongekend landschap dat je betreden gaat.
Ik heb een vriend-poëet die elke maand een gedicht schrijft en het verspreid via mail. Ik wed dat het hem elke maand een hoop zorgen vergt om het begin ervan te vinden, elke maand een aftasten van woorden, tot de gewenste ineens opduiken en hij zijn verbeelding kan laten gaan. Hij weet ook, zoals ik het weet, dat elk gedicht geen hoogvogel kan zijn, dat er goede gedichten zijn en minder goede, al naar gelang de omstandigheden. Maar dat de betere een compensatie zijn voor de mindere.
Zo is het ook wat het afleveren van mijn blogs betreft. Ze gaan niet in stijgende lijn, integendeel, ze zijn erop gericht een eender niveau te halen, wat mijn vriend ook beoogt en waar hij, evenmin als ik, in slaagt.
Het schrijven blijft aldus, zoals ik reeds vroeger heb gezegd, een vreemde bedoening, dan toch wat betreft het schrijven van een gedicht of een blog. Het is keer op keer een nieuw beginnen, waarbij je vertrekt van uit een bepaald punt om soms verder, aan te komen op een plaats waar je al eens waart, verbaasd dat je die plaats bereikte langs een totaal nieuwe weg. Dit is dan het verrassingselement dat je bijwijlen vreugde bezorgt en je een beetje meer zekerheid geeft over wat je vooropstelt.
Wat niet belet dat je je nog steeds blijft afvragen vanwaar de woorden op jou afkomen en via je handen en je vingers neergezet worden. Komen ze van de heuvels, van de dalen, van de bergen of de zeeën? We weten het eenvoudigweg niet. Ikzelf echter heb niet de indruk dat ze van uit mijn arm, leeglopend hoofd zouden komen. Het is en blijft me een raadsel en ik wens het zo te houden.
Ik verschil hierin met een oude bekende, Jean d’Ormesson. Voor hem komen ze uit onze hersenen. Hij denkt dat de geest uit onze hersenen komt - geest voortkomende uit de materie - wat ik altijd bezworen heb.
We schrijven niet wat we denken, we schrijven beredeneerd. Er gebeurt een triage van wat binnenkomt, dan toch in de meeste gevallen, al gebeurt het wel, in de poëzie bijvoorbeeld dat de triage over het hoofd wordt gezien en dat het poëtische precies tot stand komt in de onlogische opeenvolging van woorden en beelden. Er zijn er heel wat die dit aankleven, Paul Auster is er in zijn ‘Selected Poems’ een groot voorstander van.
Hij heeft het, misschien, bij het rechte eind.
17-10-2019, 07:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-10-2019 |
Hoe ontstaat wat is? (2) |
…/…
En het is me duidelijk, de oude gewaden zijn afgelegd, ik wens niet meer het spoor van de theologen te volgen die vertrekken van gegevens waarvan het stramien opgetekend ligt in boeken waaraan niet mag getornd worden. Bevrijd van de bolster van waarheden op vergeelde bladen, vind ik de ruimte van de geest, die de zuivere essentie is van het binnen-Universum en ik, deel ervan.
Het is mijn vrijheid - ‘thou mayest’ - te zijn tussen hemel en aarde en hoe hoger ik stijg hoe voller, hoe meer geïntegreerd ik me voel en ook hoe inniger mijn band met al degenen die denken zoals ik. Het is een leven vullende harmonie van het kleine in het massale en het massale dat het kleine vult en kleurt.
Ik kan aldus stellen dat de kleine dingen van het leven om ons heen, niet alleen rust brengen maar dat het ook vingerwijzigingen zijn naar het oneindige. Dit te zien, dit aan te voelen brengt ons in het spoor van de mens die wordende is.
Zo gebeurde het weer, heb ik eens te meer, zoals gisteren en vooral eergisteren, me laten leiden door de woorden die zich aanboden aan mij. Ik heb ze neergezet zoals ze kwamen, enigszins opgepoetst en geschikt. Wat mijn enige bijdrage was.
En dan komt de vraag, vanwaar deze ingesteldheid, is ze inherent aan ons mens-zijn en volstaat het, buiten het alledaagse te treden opdat we bevloeid zouden worden door een bron van inspiratie die onze wereld van gedachten en gevoelens beheert?
Dit magische gevoel waarin we gedompeld worden, dat een uitweg zoekt en eveneens aanwezig moet zijn in al degenen die werken aan een boek, een schilderij, een symfonie, die werken aan om het even welk kunst- of zelfs ander werk. We zijn gelukkig hiermee; het is het doel van ons mens-zijn. Het is het instellen op het kosmische, op het verhevene, op het eeuwige. In een zekere zin in het licht van een aanwezigheid achter de schermen, het vooruitzicht van de dood, die het leven beheerst en, verrijkt. De Nederlandse schrijver, Sander Kollaard[1] weet zelfs te verklaren:
‘Ik zou de dood niet willen missen, Onsterfelijk zijn lijkt me een totale ramp… Nee, de dood is als zodanig een zegen. Alles wat ons als mensen interessant maakt - literatuur, verlangen, angst, ja, zelfs religie - komt voort uit onze sterfelijkheid’.
Het is ook deze sterfelijkheid die ons uitkijken doet naar een eeuwigheid, naar, ‘een er nog te zijn als we er niet meer zullen zijn’. Inderdaad, de dood is een inspiratiebron voor de poëet als schrijver, componist, schilder, beeldhouwer. Welke verveling zou het worden, vooral voor hem, een eeuwig leven op aarde, waar zou hij zijn inspiratie gaan halen?.
[1] Katrien Steyaert in de Standaard der letteren van 11 oktober 2019, in de reeks ‘ Het Einde’, haar interview met Sander Kollaard, ‘de Nederlandse schrijver (58) die woont en werkt op het Zweedse platteland. Zijn debuut werd bekroond met de Lucy B en C.W.van der Hoogtprijs. Zijn jongste boek is de roman 'Uit het leven van een hond’.
16-10-2019, 06:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-10-2019 |
Hoe ontstaat wat is (1). |
De tijd slorpt alles op, het zijnde, het komende en het kerende; We hebben geen verhaal hiertegen. Hij die schrijft ondergaat de stuwende kracht van de woorden die afkomen op hem, hij neemt ze en ze zijn de leidraad voor wat er komen gaat. Ook nu.
Proust was er vanmorgen en wat hij schrijft over ‘la lecture’. Ik dacht aan het groot-poëtische van sommige van zijn teksten. Hij heeft het over het lezen van de tekst van de evangeliën en hoe hij er naar luistert, hoe hij schrijft over de dubbelpunten in de tekst en hoe hij deze interpreteert. Ik heb hierover al geschreven in een blog, heb er zelfs een antwoord op gekregen van een vriend, en wens deze passage hier niet te hernemen, maar wat Proust erover schrijft kan enkel hij erover schrijven. Hij is bijna onuitstaanbaar enig in wat hij schrijft en vooral hoe hij het schrijft, hoe hij wegglijdt van het ene voorval in het andere om in een wijde boog van ettelijke bladzijden terug te vallen op het punt van waaruit hij vertrokken is.
Ik las in de Standaard der Letteren van 11 oktober over een boek, een roman, ‘Ducks Newburyport’ van Lucy Ellman, genomineerd voor de Bookerprijs. 1040 Bladzijden mijmeringen van een huisvrouw die ‘piekert over haar leven terwijl ze taarten bakt. Fun fact, de roman bestaat slechts uit acht (!) bijna eindeloze zinnen.’ Een unieke leeservaring noemt de SdL het.
In feite ben ik hier ook afgedwaald want ik wou vanmorgen enkel spreken over de tekst van de Bijbel die ik naast mij had liggen de dagen dat ik Velikovsky las. Waarom de ‘King James’ Bible’ van 1611 raadplegen als er moderne vertalingen voorhanden zijn? Wel, eenvoudigweg, omdat het Engels van 1611, overkomt als archaïsch, een taal die past bij de archaïsch-Hebreeuwse oorsprong van het Oude Testament.
Ikzelf zou wellicht nooit weet hebben gehad van het bestaan van deze vertaling van 1611, ware er niet Steinbeck geweest die in zijn ‘East of Eden’, de vertaling van één woord erin, ‘timshel’, het woord van God, centraal staat.Of ‘timshel’ een moeten is om de zonde te overwinnen of een kunnen; een opdracht, ‘thou shalt’ of een vrij zijn ‘thou mayest’.
Of hoe we gevormd worden door wat we lezen en levenslang mee dragen, wat we ook doen of waar we ons ook bevinden en vooral hoe dergelijke herinneringen regelmatig, plots, opduiken in onze dagen.
Wat ik bij de lezing van de Bijbel, het O.T., ondervond is de grote poëtische kracht die er van uit gaat en dat we onrecht aan doen aan de tekst ervan als we die niet lezen zoals die hoort gelezen te worden, traag zoals Wittgenstein wenst dat zijn zinnen gelezen worden en zoals ze ook gedacht en geschreven werden.
De Bijbelteksten zijn ontstaan uit de innige verbondenheid van de mens met zijn God en handelend over deze verbondenheid. Ze zijn tijds- en volks-gebonden, en het is in dit licht dat ze gelezen hoeven te worden. Vandaag echter, geschriften van toen zijn symbolen geworden en dogma’s erin fossielen. Nieuwe elementen doken op en slingerden zich omheen de oude en niets kan de groei van het nieuwe tegenhouden.
De zoektocht van de mens, in zijn hunker naar het Allesomvattende, geïnspireerd door de beelden van het Universum die hem thans bereiken, situeert zich voorbij de dimensie van die God die ons werd aangeleerd.
Wordt morgen vervolgd.
15-10-2019, 07:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-10-2019 |
Ooit |
Ingaan op wat van de aarde is,
kommerloos
als het nog kan.
er te verblijven, er te wonen,
niet wanhopen, hoewel grond
voor erger maar weinig
om te voorkomen:
op te staan en weg te gaan
en niet meer er te keren.
Zwaarvoetig uit je droom,
jij opgestaan
teergevoeligheid wordt niet gedoogd
want niets meer er wordt verwacht.
Wat woorden die er waren al,
maar niet gelezen
hoe ze er gekomen zijn,
een tuil gedroogde bloemen
in een schotel neergezet,
ademend. Zo de herfst.
Wat het was en hoe het kwam
heeft niemand ooit geweten,
dan maar stil gehouden,
gestold in roerloosheid
en toch bewegend nog,
binnenin
voor een lange tijd.
Het niet van gisteren was,
het was opgedoken uit de tijdloosheid
van het zijn.
Zo dachten we
het opgetekend moet,
bewaard voor later
als voor nu.
Roemrijk,
ons verleden: dovemans woorden
op een hoop gekeerd
voor als we er nog komen,
ooit.
14-10-2019, 20:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-10-2019 |
Mars, in de morgen. |
Dan toch, terug eens een morgen met Mars vlak in het zuiden, een lichtpunt op het nog donkere laken, een teken misschien dat de dag rijk zal zijn aan invallen of, aan voorvallen. En ik er naar uitzie, ik nu zou willen wachten tot de dag zich voltrokken heeft om op te tekenen wat hij bracht. Ik, vertoevend uren lang tussen twee punten, een begin en een einde die elkaar zullen overlappen op het punt dat ik schrijven zal, het punt van het ingetogen zijn, van het ingekeerd zijn dat er nu al is, in potentie,
In potentie aanwezig is al wat gebeuren zal vandaag, en ik er op vooruitlopen wil, omdat ik niet wachten kan tot het zich voltrokken heeft; omdat ik het optekenen wil terwijl het zich voltrekt, dan toch een flard ervan, zijn beginfase die me daarna, eens neergezet, volgen zal tot de avond, tot het begin van de nacht. Elk woord ervan om te zien of alles er is zoals het hoort. Gewoonlijk verbaasd dat het er gekomen is zoals het er staat.
Creatief zijn in woorden is een vreemde bedoening, een ongewoon feit in de dag. Is een kijken in een glazen bol, zonder dat die bol er is. Is een lijn getrokken op een wit blad waaruit een tekening kan ontstaan na een tijd van niet méér zijn dan dit wat uit de lijn tevoorschijn komt, onbewust nog, onwetend nog wat komen gaat alsof het de tekening zelf was die zich tekende. Zo het schrijven, zo het leven van het woord in jou, het uitkijken naar wat komt, een onvermoede veelzijdigheid van zijn; een plons in de grote verscheidenheid waaruit je je opricht om enkele ogenblikken te zijn wie je nog niet waart en waarvan je nu een afdrukt neemt, geleidelijk.
Een afdruk van wat daar zo-even nog niet was maar opdook als het gevolg van een creatief proces dat zich aan het voltrekken is voor je ogen op je wit blad en er ontstaat, wat in potentie in jou aanwezig was.
Zelfs al weet je niet wat je volgende zin zal zijn, hij komt, hij is er, hij staat geschreven, weinig is er voor nodig.
Soms, enkel de aanwezigheid van Mars als je de gordijnen openschuift op de nacht en het lichtpunt voor jou gaat zien als een teken. Alsof het een gesprek was van jou en een verborgen aanwezigheid op Mars, het ene lichtpunt hoog en veraf dat je wenkte en jij, in je onvermogen te begrijpen toch gemeend hebt te mogen zeggen dat het je met zijn aanblik heeft bewogen om ontvankelijk te zijn voor wat het je fezelde, wat het je vernoemde, onderhuids.
Waar wil je nog heen, nu je, je bevrijden wil van al wat er nog is, maar je niet wil denken aan wat van vroeger was, noch denken wil aan wat van het stille vallen is van de bladeren over jou, als je straks - je denkt het toch - aan de vijver zult staan, een zoutpilaar weerspiegeld op het watervlak, de bladeren als de val van de dagen over jou. En, als de bomen er zullen zijn, naakte profielen op een naakte lucht, zal je er nog zijn om te zien hoe ze er staan?
Op dat gebied is er alles te voorzien en niets te voorzien. Het komt of het komt niet, er is geen keuze die je maken kunt, geen uitstel dat je vragen kunt, geen vlugge nadering waar je om smeken kunt. Je hebt te nemen wat er komt in peis en aanvaarding en geen groot doen in woorden.
Nog iets dat Mars je vertelde, echter, je wist het al.
13-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-10-2019 |
Le monde des dieux |
Dit, om even nog verder te gaan met wat ik gisteren schreef: vooraan, in het boekje van Edmond Blattchen - de tekst van zijn interview met Ilya Prigogine - lees ik een veelzeggende zin van André Malraux:
Je pense que la tâche du prochain siècle, en face de la plus terrible menace qu’ait connue l’humanité, va être d’y réintégrer les dieux.’
Persoonlijk denk ik dat Malraux verder gaan moet, dat het niet één eeuw vergen zal om verder te kijken, maar één millennium. Maar, wie ben ik vergeleken met André Malraux om zo iets te verkondigen. Hij beoogde de weg die in de eenentwintigste eeuw nog moet afgelegd worden om ‘Le monde des dieux’, zijnde de wereld van de geest, te betreden. Ik voorzag dat die wereld niet zo vlug bereikt zou worden, dat hiervoor nog een groter supplement tijd noodzakelijk was.
Echter, houd ik wel voldoende rekening met het feit dat elke vooruitgang er nu exponentieel vlugger komt dan voorheen en dat we effectief nu al op weg zijn om de ‘wereld van de goden’ binnen te wandelen. Vooral nu de wetenschap de grens van het metafysische landschap heeft bereikt en zelfs al betreden heeft. Wat wacht ons nog dat ons meer verbazen zou dan de verbazing die we nu al kennen?
Ik kom dus niet los van mijn bespiegelingen, zelfs al wil ik, er wordt altijd een poging gedaan om me aan het lijntje te houden. Ingaan op wat van de aarde is, van de van val van dagen, de val van jaren is, is me gekend. Ootmoedig zijn zonder veel betekenis, schijnt voor mij geen voedsel te zijn voor de geest.
Roekeloosheid is mijn deel, is mijn avontuur. Ik wil verder dan waar ik woon of verblijf. Ik wil zijn waar mijn tocht me heen leidt alsof ik een wandelaar was in een landschap zonder horizon, en er niet meer los van kom eens de tocht begonnen is. Eens ik, mijn ootmoedigheid heb afgelegd en doorgedrongen ben tot het diepste van wat is. Ik er gevangen word gehouden, opgesloten in mezelf als in een cel van een Cistercienzersabdij.
De wereld wankelend over mij. De kleine rust brengende dingen terzijde houdend. Deze me niet meer toereikend bekoren kunnen omdat ik, voortdurend opgezweept, de normale, dagelijkse weg verlaten heb en gaan zweven ben tussen het reële en het potentiële, het zijnde en het wordende, en het, het wordende is waar ik naar uitkijk, de tijd en de realiteit niet bestaand, eens ik aan het schrijven ben.
De woorden komen dan, niet van uit oost of west, zuid of noord, zenit of nadir, maar van binnen het woord zelf, komen dan van uit het hart, het bloed, de adem van het woord.
Zo, een zin van Malraux is me voldoende, ook omdat ik denk en altijd gedacht heb in die richting; altijd vermoed heb dat de mens is wat hij tot nu toe is, wordende en wordend blijft; dat zijn evolutie nog niet voltrokken is, misschien pas amper begonnen, maar, en dit is dan nieuw voor mij, exponentieel verder zal gaan. En het misschien toch maar een kwestie van eeuwen zal zijn - de deeltjesversneller in Genève is te klein geworden - en niet van millennia.
Een feit is zeker voor mij, het is de wereld van de geest die het halen zal.
12-10-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-10-2019 |
Un supplément de temps |
Ik heb altijd het thema ‘Big Bang’ van uit een filosofisch standpunt behandeld. Als ik dan hoor hoe de wetenschap erover oordeelt, voel ik me heel klein, volledig in de hoek gedrumd en op mijn plaats gezet. Toch blijf ik bij mijn voorstelling ervan, in de eerste plaats omdat ik niet meer terug kan en niet meer terug wil. En ook omdat ik niet alleen sta, omdat ook Ilya Prigogine, de Nobelprijs winnaar deze mening was toegedaan. Hij verklaarde dit openlijk op een interview op RTBF:
‘L’univers provient d’un pré-univers, le vide quantique. C’est probablement ce vide qui par ses fluctuations a créé l’univers dans lequel nous nous trouvons’... Et pour moi, la transition entre le pré-univers et l’univers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des particules en puissance, à des particules réelles.
En hij voegt er aan toe : non, le vide quantique n’est pas le néant des philosophes.[1]
Zo waarom zou ik mijn standpunt wijzigen en niet blijven beweren dat, vóór de tijd er was, er een Universum in potentie was dat met de Big Bang geworden is wat het is, wij inbegrepen, mijn geschrift van nu inbegrepen.
Ik kan, filosofisch gezien dit onderlijnen, ik raadpleeg dus niet de wetenschap hierover. Ik kan ook niets anders bedenken, want ik kan niet aanvaarden - trouwens dit druist tegen alle logica in - dat het Universum zou ontstaan zijn, incluis wij als lichaam en geest, uit het absolute niets. Wat ook Prigogine niet aanvaarden wou.
Wel is het verrassend en meer nog ontroerend, zoals het op 9 oktober in de ‘Afspraak’ op Canvas gebeurde, het geruis van de Big Bang te horen dat 13.8 miljard jaar nodig had om tot ons te komen. Onmogelijk ons dit in te beelden, zoals het ons ook onmogelijk is te denken aan een potentieel Universum dat er was vóór de tijd begon.
Dit kan enkel maar een filosofische gedachte zijn, maar filosofie betekent geest, heeft als basis de geest en geest is onvatbaar. Heeft misschien ook een materiële vorm, een vorm die niet - nog niet! - ontdekt kon worden, behoudens misschien het Higgs-bosson, want waagde men niet, het Higgsdeeltje, het Godsdeeltje te noemen?
Zo de wetenschapper van de Afspraak - zijn naam heb ik niet genoteerd - heeft me binnengeleid in de koude wereld van de realiteit, heeft me ontnuchterd, heeft me uit mijn confortzone gehaald en zaken bloot gelegd die er geweest moeten zijn als ik hoor met welke zekerheid in de stem hij hierover spreekt.
Ik daarentegen zit met mijn gedachten aan de binnenkant van het ‘zijn’, het absolute niemandsland, de wereld van de geest, die enkel de wereld van het bovennatuurlijke kan zijn, van een God kan zijn.
En d’Ormesson, in een ander boekje van hem, ‘Un hosanna sans fin’ :
‘Dans l’espérance et l”angoisse, l’homme par la pensée, s’est rapproché de Dieu - ou de l’idée qu’il s’en fait.’(p. 79).
Zijn God ook, is niet anders te bereiken dan met de geest. Dit is het subtiele van Hem, het wondere, het eigene van zijn aanwezigheid.
Zo gebeurt het dat de ogen van de mens er zijn om te zien hoe Hij er lichamelijk is als Universum; de ogen van de wetenschap zijn doorgedrongen tot het binnenste van het Universum, maar ze zijn blind gebleven voor wat er te zien is, il leur faut encore un supplément de temps pour comprendre.
[1] Ilya Prigogine: ‘De l’être au devenir’ , édition Alice, 1998. (RTBF entretien avec Edmond Blattchen, émission ‘Noms de dieux’ du 25 novembre 1997.
11-10-2019, 07:36 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-10-2019 |
Ten dele gelicht uit een manuscript |
Wat hij gisteren schreef is deel van het zinderende leven dat, zo vlug als de dagen zich opvolgen hem blijft doorkruisen. Het is een uitloop van de siddering ontstaan uit het Alfa-punt, die hem voeren zal over de dood, naar het andere leven. Een uitloop die lijk een fuga van klanken, keer op keer doven gaat in de herfst en in de lente lijk een vloedgolf het land overspoelt. Wetende ook dat zijn lichaam, getekend door de niet meer te tellen morgens die hij bewust heeft beleefd of roekeloos heeft ondergaan, ook niet ontsnapt aan het ritme van de natuur.
Hij wilt dit alles omvatten met woorden nu hij, het grafschrift las dat hij vond in een stevig boek over de Romaanse Architectuur en Cultuur in la Provincia de Burgos, dat een vriend hem achterliet:
Soy lo que serás; / lo que eres en el tiempo fui: / ora por mi, te ruego.
Ik ben wat jij zult zijn, jij die bent wat ik was in de tijd: bid voor mij, ik vraag het je.
Echter hij vraagt hem niet te bidden voor hem, al zal hij het zelf wel onvoldoende gedaan hebben, maar zijn geestelijk bestaan is een lang gebed geweest. Een wandeling naar en binnenin wat niet te noemen is. Hij zal evenwel niet zoals Rilke, begraven worden, aan de voet van een Romaanse kerk, zelfs niet met een grafschrift, maar hij vraagt zulks niet, hij wenst enkel dat zijn naam verlengd wordt naar wat hij schrijft op dagen zoals deze.
Hiermede loopt hij vooruit op de tijd, kleeft hij november in oktober en, loopt hij vooral vooruit op de dingen die gaan komen, liefst, niet de eerste weken want hij heeft nog heel wat af te werken. Zoveel nog dat hij het niet in een oogwenk zou kunnen opsommen. In feite niets is af, alles is nog te herdoen, te herlezen en te herdenken, te herschrijven op weinige uitzonderingen na.
Dus wat de final touch betreft staat hij nergens en, zoals hij bezig is, schijnt het hem toe dat hij er nooit zal toe komen als hij niet anders te werk gaat. Wat betekenen zou dat hij zich opsluit in een cel van het klooster en zich totaal vervreemdt van de buitenwereld. Wat geen eenvoudige taak is.
Jij die me leest weet niet wat deze blog me aan tijd heeft gekost. Wel is het zo dat er ook de eerste symfonie van Gustave Mahler was. Een schittering, instrumentaal enorm kleurrijk met in het begin wat hij gebruikte als inleiding tot zijn ‘Lieder eines fahrenden Gesellen’.
Bij momenten Mahler een god zijnde, een Übermensch als componist als die bestaan zou. Zo ervaarde ik hem op ‘MEZZO live HD’. Dit met de regels van mijn blog in het hoofd, en ik maar kijken en luisteren bleef, geroerd en gevangen door de geest van Mahler verweven in de klanken van zijn symfonie. Ik het niet laten kon te blijven luisteren tot het einde toe.
Zo, als ik geschreven heb wat er te lezen staat, dan is er een deel Mahler bij. Hij verovert je zo maar niet, hij heeft tijd nodig. Het is een lange weg naar hem toe. Hij een rots zijnde die traag te beklimmen is, gestadig, wil je ooit zijn top bereiken.
Soms, wil ik ook zo zijn, wil ik hem evenaren in mijn geschriften.
10-10-2019, 11:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |