De wilgen hier geknot geworden,
eens te meer: de lange rij,
het hakmes neer, en keer op keer
als bloed de rijke sappen weg-
gesprongen en gebleven
in het nog groene gras
wat schilfers hout, zo wit.
We hebben het niet gewild
maar prikkeldraad tot roest bevroren
in de stam gegroeid:
We komen er, de hak gevoeld,
het morgenland met avondweemoed
dichtgesnoerd.
De wilgen zijn geknot geworden,
de lange rij,
de wortels er gewekt,
de pieren uit de grond gekropen,
de merels die er waren
en nieuwe geuren opgedoken.
De wilgen zijn weer opgeschoten,
de draad nog dieper in de schors
gekropen, de gloed
van vuren uitgedoofd.
Gedenken, niet van as te zijn,
maar wilg, geknot en weer herboren.
De wilgen zijn tot bloei gekomen,
de vogels er hun nest gebouwd,
tijdloosheid die van de wilgen is,
wij, erin opgenomen.
De dood wat dichterbij gekomen
|