Dan toch, terug eens een morgen met Mars vlak in het zuiden, een lichtpunt op het nog donkere laken, een teken misschien dat de dag rijk zal zijn aan invallen of, aan voorvallen. En ik er naar uitzie, ik nu zou willen wachten tot de dag zich voltrokken heeft om op te tekenen wat hij bracht. Ik, vertoevend uren lang tussen twee punten, een begin en een einde die elkaar zullen overlappen op het punt dat ik schrijven zal, het punt van het ingetogen zijn, van het ingekeerd zijn dat er nu al is, in potentie,
In potentie aanwezig is al wat gebeuren zal vandaag, en ik er op vooruitlopen wil, omdat ik niet wachten kan tot het zich voltrokken heeft; omdat ik het optekenen wil terwijl het zich voltrekt, dan toch een flard ervan, zijn beginfase die me daarna, eens neergezet, volgen zal tot de avond, tot het begin van de nacht. Elk woord ervan om te zien of alles er is zoals het hoort. Gewoonlijk verbaasd dat het er gekomen is zoals het er staat.
Creatief zijn in woorden is een vreemde bedoening, een ongewoon feit in de dag. Is een kijken in een glazen bol, zonder dat die bol er is. Is een lijn getrokken op een wit blad waaruit een tekening kan ontstaan na een tijd van niet méér zijn dan dit wat uit de lijn tevoorschijn komt, onbewust nog, onwetend nog wat komen gaat alsof het de tekening zelf was die zich tekende. Zo het schrijven, zo het leven van het woord in jou, het uitkijken naar wat komt, een onvermoede veelzijdigheid van zijn; een plons in de grote verscheidenheid waaruit je je opricht om enkele ogenblikken te zijn wie je nog niet waart en waarvan je nu een afdrukt neemt, geleidelijk.
Een afdruk van wat daar zo-even nog niet was maar opdook als het gevolg van een creatief proces dat zich aan het voltrekken is voor je ogen op je wit blad en er ontstaat, wat in potentie in jou aanwezig was.
Zelfs al weet je niet wat je volgende zin zal zijn, hij komt, hij is er, hij staat geschreven, weinig is er voor nodig.
Soms, enkel de aanwezigheid van Mars als je de gordijnen openschuift op de nacht en het lichtpunt voor jou gaat zien als een teken. Alsof het een gesprek was van jou en een verborgen aanwezigheid op Mars, het ene lichtpunt hoog en veraf dat je wenkte en jij, in je onvermogen te begrijpen toch gemeend hebt te mogen zeggen dat het je met zijn aanblik heeft bewogen om ontvankelijk te zijn voor wat het je fezelde, wat het je vernoemde, onderhuids.
Waar wil je nog heen, nu je, je bevrijden wil van al wat er nog is, maar je niet wil denken aan wat van vroeger was, noch denken wil aan wat van het stille vallen is van de bladeren over jou, als je straks - je denkt het toch - aan de vijver zult staan, een zoutpilaar weerspiegeld op het watervlak, de bladeren als de val van de dagen over jou. En, als de bomen er zullen zijn, naakte profielen op een naakte lucht, zal je er nog zijn om te zien hoe ze er staan?
Op dat gebied is er alles te voorzien en niets te voorzien. Het komt of het komt niet, er is geen keuze die je maken kunt, geen uitstel dat je vragen kunt, geen vlugge nadering waar je om smeken kunt. Je hebt te nemen wat er komt in peis en aanvaarding en geen groot doen in woorden.
Nog iets dat Mars je vertelde, echter, je wist het al.
|