Ik heb altijd het thema ‘Big Bang’ van uit een filosofisch standpunt behandeld. Als ik dan hoor hoe de wetenschap erover oordeelt, voel ik me heel klein, volledig in de hoek gedrumd en op mijn plaats gezet. Toch blijf ik bij mijn voorstelling ervan, in de eerste plaats omdat ik niet meer terug kan en niet meer terug wil. En ook omdat ik niet alleen sta, omdat ook Ilya Prigogine, de Nobelprijs winnaar deze mening was toegedaan. Hij verklaarde dit openlijk op een interview op RTBF:
‘L’univers provient d’un pré-univers, le vide quantique. C’est probablement ce vide qui par ses fluctuations a créé l’univers dans lequel nous nous trouvons’... Et pour moi, la transition entre le pré-univers et l’univers est avant tout un problème de passage du vide, qui contient déjà des particules en puissance, à des particules réelles.
En hij voegt er aan toe : non, le vide quantique n’est pas le néant des philosophes.[1]
Zo waarom zou ik mijn standpunt wijzigen en niet blijven beweren dat, vóór de tijd er was, er een Universum in potentie was dat met de Big Bang geworden is wat het is, wij inbegrepen, mijn geschrift van nu inbegrepen.
Ik kan, filosofisch gezien dit onderlijnen, ik raadpleeg dus niet de wetenschap hierover. Ik kan ook niets anders bedenken, want ik kan niet aanvaarden - trouwens dit druist tegen alle logica in - dat het Universum zou ontstaan zijn, incluis wij als lichaam en geest, uit het absolute niets. Wat ook Prigogine niet aanvaarden wou.
Wel is het verrassend en meer nog ontroerend, zoals het op 9 oktober in de ‘Afspraak’ op Canvas gebeurde, het geruis van de Big Bang te horen dat 13.8 miljard jaar nodig had om tot ons te komen. Onmogelijk ons dit in te beelden, zoals het ons ook onmogelijk is te denken aan een potentieel Universum dat er was vóór de tijd begon.
Dit kan enkel maar een filosofische gedachte zijn, maar filosofie betekent geest, heeft als basis de geest en geest is onvatbaar. Heeft misschien ook een materiële vorm, een vorm die niet - nog niet! - ontdekt kon worden, behoudens misschien het Higgs-bosson, want waagde men niet, het Higgsdeeltje, het Godsdeeltje te noemen?
Zo de wetenschapper van de Afspraak - zijn naam heb ik niet genoteerd - heeft me binnengeleid in de koude wereld van de realiteit, heeft me ontnuchterd, heeft me uit mijn confortzone gehaald en zaken bloot gelegd die er geweest moeten zijn als ik hoor met welke zekerheid in de stem hij hierover spreekt.
Ik daarentegen zit met mijn gedachten aan de binnenkant van het ‘zijn’, het absolute niemandsland, de wereld van de geest, die enkel de wereld van het bovennatuurlijke kan zijn, van een God kan zijn.
En d’Ormesson, in een ander boekje van hem, ‘Un hosanna sans fin’ :
‘Dans l’espérance et l”angoisse, l’homme par la pensée, s’est rapproché de Dieu - ou de l’idée qu’il s’en fait.’(p. 79).
Zijn God ook, is niet anders te bereiken dan met de geest. Dit is het subtiele van Hem, het wondere, het eigene van zijn aanwezigheid.
Zo gebeurt het dat de ogen van de mens er zijn om te zien hoe Hij er lichamelijk is als Universum; de ogen van de wetenschap zijn doorgedrongen tot het binnenste van het Universum, maar ze zijn blind gebleven voor wat er te zien is, il leur faut encore un supplément de temps pour comprendre.
[1] Ilya Prigogine: ‘De l’être au devenir’ , édition Alice, 1998. (RTBF entretien avec Edmond Blattchen, émission ‘Noms de dieux’ du 25 novembre 1997.
|