Een eikel op een bed van mos,
het regent maar, wat tortels
opgevlogen. Zo denken we en peis
aan hen die deze dag niet zagen opengaan.
En niet hoorden het 'gereuzel' van de blaren
in de bomen, noch van de sterren
het bewegen zagen,
op avonden in oktober.
Peis aan hen die onverstoord hun wegen
gaan alsof er ook
niets was te beleven,
geen herfst, geen overgang,
geen stilte die geroersel is,
al was het maar
geweten van de eikel op het mos
de doffe plof,
de schommeling.
Hij er kiemen zal van mens vergeten,
de mieren en de spinnen, de kevers
die het weten, en thans,
o God vergeve het
de hand die schrijven durft:
het regent maar, een eikel op wat mos
wat tortels opgevlogen,
als alles zo oneindig is, zo vol, zo gul,
zo opgetogen.
Hoe gaat het in de wereld
van de filosofie
als alles wat er is moet uitgeschreven,
echter over de eikel niets
als hij zal kiemen,
in het bos verloren
gewaand.
Peis aan hen die het zullen zien gebeuren.
|