Het is niet de perfectie wat ik schrijf, het is een aftasten ervan, een neigen naar, een pogen het verst afgelegene, het diepste, te bereiken en bloot te leggen als een beeld oprijzend uit de schemer. We schrijven het onomwonden zoals het komt en omvormen het achteraf. Gedachten in de poëzie mogen niet al te duidelijk afgelijnd, er moet speling zijn, en het is deze speling die beslissend is voor de poëzie erin.
Dit is wat ik betracht op kousenvoeten, in het geniep bijna. Zoekend, uitkijkend naar het verrassingseffect waar Edgar Allen Poe zo op gesteld was. Alles was verrassing bij hem tot zijn ‘Murder in the rue Morgue’ toe, dan toch, wat ik er nog van overhield.
Zo is het schrijven ook een experimenteel gedoe en als dusdanig schrikt het me af, is het een ziekte waarmede ik elke morgen geconfronteerd word en niet altijd weet hoe ermee te handelen, maar hopeloos is het te denken eraan te ontkomen.
Wat ik ook betracht is een poëtisch proza te schrijven, oog te hebben voor ritme en klankenkleur, het hernemen van woorden om duidelijker nog de klemtoon te leggen op wat ik zeggen wil. Zo gebeurt het dat ik hetzelfde breng in zinnen die elkaar opvolgen. Het is telkens een ingeving waar ik niet aan voorbij kan of wil. Ik neem het maar al te graag zoals het op mij afkomt. Het is een procédé waar ik me rekenschap van geef, een houding die ik niet meer laten kan. Ik ben het type van een veelschrijver, echter niet dat van een veelverteller, zoals Poe er een was.
Mijn leerschool is een lange leerschool geweest, zonder leermeester(s) waar ik nu de gevolgen van meedraag, in mijn proza als in mijn poëzie die ik de laatste dagen uit mijn vroegere dagboeken ben gaan ophalen en gedacht heb te moeten her-kruiden met enkele spitsvondigheden om met duidelijke woorden te zeggen wat onduidelijk te zeggen is. Ik meen dat dit een idee was van W. H. Auden.
Ik ben ook, mijn eerste jaren uitgezonderd, geen groot lezer geweest, wel enkele schrijvers uitgezonderd. Maar er was telkens een zekere angst aan een nieuw boek, een nieuw avontuur te beginnen, omdat het dan telkens, eens het boek zich opende, as a rosebud, ik er wekenlang aan verslaafd was en het aldus de tijd opslorpte die in feite bij mij bestemd was voor het schrijven - ik schrijf al mijn ganse leven - het resultaat is dat ik veel te weinig schrijvers ken en dat ik in mijn taal en mij visie op het boek, letterlijk betoverd ben geweest door ‘Elias, of het gevecht met de nachtegalen’ van Maurice Gilliams - hoe eigenaardig het ook moge zijn - de ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot en ‘Dokter Zhivago’ van Boris Pasternak. Al zijn er ook tal van andere geweest, het zijn deze drie die thans, onder het schrijven zijn opgedoken.
Ik ben wel oneerlijk als ik het houd bij deze drie, oneerlijk tegenover vele andere schrijvers maar ik kan toch de hele lijst niet aflopen. Belangrijk is te weten dat wat me typeert, ik op een bepaald ogenblik in de tijd, dat ik situeer rond het jaar 2000, weinig nog gelezen heb, twee steken er hier boven uit Stefan Hertmans en Cees Nooteboom, twee mogelijke Nobelprijswinnaars, dan toch Nooteboom.
Om je te dienen, een zelfanalyse die hier ophoudt.
|