 |
|
 |
|
|
 |
27-09-2019 |
Stolling |
Soms heeft hij het gevoel dat de tijd zich stolt omheen de dingen; is het alsof hij, in een vormloos iets terecht gekomen is waarin alles vermengd ligt en hij op punt staat het beeld te grijpen dat alles uitklaren zal, datgene wat niet te verwoorden is en toch, lijk het geruis van de wind in de bomen, aanwezig is in een donkere, wollen eenheid.
Hij leeft dan in de onbegrensde ruimte van de geest waar alles mogelijk is: droom die realiteit is en realiteit die droom kan zijn. Waarin hij zijn herinneren vervormen kan en aanvullen tot een nieuw herinneren, en wegwandelen kan in een landschap van schijnbaar onbenullige gebeurtenissen, die toch hun belang hebben of zullen hebben, vroeg of laat.
Zoals onze primitieve(!) schilders op de achtergrond van hun doeken, droom-landschappen wisten te schilderen om meer intensiteit te geven aan hun onderwerp aantonen wilden dat in hun verbeelden er ook een totaal andere wereld aanwezig was, zo ook wenst hij de voortdurende aanwezigheid van een niet te verwoorden Andere, te benadrukken.
Hij wil dus dit zeer conformistisch, kleinburgerlijk leven dat hij gekend heeft en in al zijn dagelijkse gebeuren nog kent, bemeubelen met de dingen die hij niet bezat, herbeleven wat geweest is en dit herbeleven schuiven in en over wat hij gewenst heeft dat het zou geweest zijn. Hij wil dat de muren van de woning die hij betrekt doordrongen zouden zijn van alle huizen die hij heeft bewoond, van alle plaatsen waar hij is geweest en van alle tijden die hij heeft gekend.
Zo wil hij thans alle blanke vlekken kunnen invullen, nu hij heel goed weet dat in zijn lichaam de krachten aan het minderen zijn, en dat deze afname enkel gecompenseerd kan worden door een grotere aanwezigheid van geest, want hij kent niet de tijd van ledigheid, hij zit volop in het proces van het er zijn dat bij hem overkomt als de stolling van de tijd over hem. Hij gegrepen zit - hij herhaalt zich, eindeloos - in de evolutie van het Universum. De tijd van ledigheid is niet zijn tijd.
Onderaan de titel van het tijdschrift ‘Le troisième Millénaire’, waarop hij van het eerste nummer af geabonneerd is geweest, tot jaren erna, staat er te lezen, gedrukt in kleine letters: ‘de l‘homme en devenir’, van de mens in wording. En zo is het ook, de wording van het Universum loopt dwars door de mens heen. wat hem immer verder moet voeren op de weg naar het meer zijn, de enige weg die er is.
En dan komt de vraag: is dit ingeschakeld zijn in de evolutie van het Universum een deel van de waarheid?
Is dit doordringen tot een verinnerlijking van het zijn, de weg die voor de mens is weggelegd en dit na het overschrijden van de drempel, millennia terug, tot een zelfbewustzijn en wacht ons, al hebben we millennia nog te gaan, een verder doordringen, ditmaal tot voorbij dit zelfbewustzijn, tot het punt waar dit van de mens samenvalt met het zelfbewustzijn van het Universum, is het dit, het Omega-punt?
27-09-2019, 06:45 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2019 |
Ah, qui donc m'aimera? |
Ik schrijf voor een beperkt publiek, ik zoek elke wegel van mijn bestaan af om te kunnen schrijven over iets dat waard is geschreven te worden. In feite besta ik niet anders meer, wordt al het overige dat ik te doen heb, verwaarloosd aan de kant geschoven. En waarover handel ik, waar loop ik mee te koop,? Met dingen die irreëel zijn, die schemerig zijn. Ik tast het domein van de metafysica af en kom er niet buiten. Zoals Francis Jammes die het had over de poëzie die hij schreef, stel ik me zelfde vraag: ‘Ah, qui donc m’aimera?’
Wie is het die me dagelijks leest en hoe komt het dat ik na al die jaren, amper een twintigtal lezers weet te overtuigen me dagelijks te lezen, waarom zijn er niet meer?
Ik denk aan twee redenen, allereerst zijn er de onderwerpen die ik behandel die buiten het alledaagse liggen, en is de nood aan dergelijke verhalen heel miniem en anderzijds, is er zoveel te vernemen en te zien dat wat ik schrijf in de overtolligheid terecht komt, een artikel, een column teveel. IK vraag me trouwens af, als ik mijn dagblad binnen krijg, als ik al die teksten onder ogen krijg, die uren inspanning hebben gevergd om gedacht te worden, geschreven en in ‘lay out’ gebracht, wie onder ons in staat is om die allemaal te lezen? En ik, ik durf het aan, clandestien er nog een aan toe te voegen. Voor wie neem ik me wel?
En toch, volhard ik, toch blijf ik aandringen om toch maar gelezen te worden. Begrijpe dan dat ik me vereenzelvigen moet, niet met het alledaagse dat je vindt in de krant, in het nieuws op het scherm, maar dat ik genoodzaakt ben me enigszins op te stellen op de rand van het nieuws om een andere, een meer eigenzinnige wereld te betreden. Een d’Ormesson te zijn, een stuk filosoof, die ware hij het niet, ten dode stond opgeschreven.
IK ga dus verder op het pad dat ik ingeslagen ben van in het begin. Ik volg het om te gaan en volg het om te keren. Als ik terugblik op mei 2010 dan ben ik geen zier veranderd, ben ik zelden afgeweken van het pad en is het zeker niet vandaag dat ik er zou van afstappen en een andere richting inslaan.
Gisteren had ik het geluk d’Ormesson aan mijn zijde te hebben, vandaag heb ik alleen mezelf, is het meer dan ooit een alleenspraak geweest. Een trachten klaar te zien waar ik sta en hoe het verder kan. Ik stel me echter niet de vraag of ik nog verder ‘kan’, ik weet dat het moet zo lang ik het gevoel heb dingen te schrijven die zich situeren in het landschap van de geest, dingen waar de dood geen vat op heeft, dingen die de dood overstijgen.
Dit ook kunnen mijn laatste woorden zijn, mijn finaliteit, het bereiken van mijn einddoel. Al is er nimmer een zekerheid geweest, deze is nu wel flinterdun geworden, een blad in de wind, de stengel die aan het loskomen is, de stam die het blad nog niet loslaten wil.
26-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2019 |
La seule réalité |
'Dieu, absent et présent, est notre unique espérance. Et, en vérité, dans la beauté, dans la joie, dans la justice, dans l’amour, la seule réalité. Jean d’Ormesson in ‘Guide des Egarés’, Gallimard, 2016.
Het is zijn laatste zin. Al wat er aan voorafgaat wordt hierdoor bestendigd, gekleurd en opgetild. Het boekje, 120 blz. een prachtig geschenk me opgestuurd door een broeder-vriend. ik vervang in die zin, God door Universum, zijn equivalent, en ik bekom een perfectie: het Universum, zoals het er is als materie en geest, is de enige realiteit.
En ik ga verder. Ik pluk een andere zin van d’Ormesson: ‘les nombres - comme tout le reste - ne prennent un sens qu’avec les hommes, chez les hommes, grâce aux hommes.’
Of, neem de mens weg, neemt de geest van de mens weg, en getallen of niet, hoe ze ook hun rol vervullen, heeft niet de minste betekenis. Alles:, het ganse Universum, melkwegstelsels, zwarte gaten, inbegrepen, is er maar omdat de mens er is en erover oordeelt.
Ik weet niet of d’Ormesson zo ver is gegaan in zijn besluitvorming, indirect wel, maar het is wat ik gemeend heb te mogen concluderen en ik voel me er goed bij. We zijn hier, niet als een ‘ik’, dit is maar inbeelding, we zijn hier als een bijzonder part van het Universum, deels materie en deels geest, het ene is sterfelijk, het andere is onsterfelijk. Dit is de realiteit van het zijn, al het overige is Spielerei en dit is moeilijk te aanvaarden, we denken ons heer en meester.
We zien de aarde als het centrum, we zien ons als het centrum van de aarde, alles draait en keert om ons heen, zoals we het menen te zien, maar we zien niet ver, niet diep genoeg, we zien niet dat het Universum van het ene uiteinde tot het andere, twee uiteinden zijn die elkaar tegemoet gaan en zich sluiten en al wat er binnenin is, is een eenheid is, - wij, de mens erin - in niets verschillend, materie en geest, meer zijn we niet.
En als de materie evolueert, evolueert ook de geest, dit is, dringt hij dieper door, neemt hij toe in inzicht en nadert hij de geest van het Universum; de allesomvattende geest, de alles begrijpende, de alles zijnde. ‘Il n’y a pas de formule de l’Univers mais, s’il y en avait une, elle serait mathématique’, schrijft d’Ormesson.
Een formule vastgezet eens en voor altijd; een formule waaraan niet meer kan getornd worden, waarvan we weten dat ze eeuwig was en eeuwig zijn zal.
Jean d’Ormesson, was, zoals een vriend van hem, Henri Vincenot (Les étoiles de Compostelle) twee broeders in de geest. Tenminste ik voelde me broederlijk verwant met wat ze zegden en schreven. Vincenot die me besproeide met zijn Keltische geest dateert van de jaren tachtig, maar d’Ormesson is later gekomen. Hij was van het jaar 1925, twee jaar ouder dan ik, hij overleed in 2017 op de ouderdom die ik nu heb. Ik spiegel me aan hem op elk gebied, en dat zijn ‘Guide des égarés’ me vandaag bereikt zie ik als een omen, een teken aan de wand.
Hij is heengegaan in alle sereniteit, zoals hij geleefd had, al schrijvend. Ik hoor de laatste woorden die hij schreef, ogenblikken voor zijn hart het begaf: ‘la mort elle-même, ne peut rien contre moi’.
Het is de zoveelste getuigenis: de dood die geen vat heeft op de geest.
25-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2019 |
Poëzie, vroeger en nu. |
In zijn ‘The Sacred Wood’, een bundel essays ‘On poetry and criticism’, heeft T.S.Eliot[1] het over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt – in ‘1920’ – dat de tijd van filosofische poëzie voorbij is en dat nu ‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.
Deze zin viel niet in goede aarde bij T.S.Eliot , hij repliceerde hierop dat ‘the philosophy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts’.
In het gezelschap van Valéry en Eliot ben ik heel klein, word ik amper opgemerkt, maar ik ook vind het maar mager als zou poëzie enkel als doel mogen hebben, het voortbrengen van ‘un état’, ‘a state’, een toestand die als poëzie ervaren wordt. Ik wou altijd in meer, een filosofische achtergrond, ik wou altijd, zoals Eliot wat dieper graven, wat mijn poëzie meer geladen maakte.
Paul Auster leerde me dat het anders kan, dat Valéry een begin van waarheid betekende en dat de filosofische inslag schade berokkende aan het zuiver poëtische aspect van een gedicht.
Ik stel nu vast dat men veel verder nog mag en kan gaan, dat een dichter, in ons geval een dichteres, Liesbeth Lagemaat op een anarchistische wijze gebruik kan maken van wat in haar hoofd komt aangewaaid, ‘een beetje’, schrijft de recensent, Luuk Gruwez, ‘als de écriture automatique van de surrealisten’.
Het voorbeeld van gedicht dat hij overneem in de SdL van 13 september liegt er niet om: een opeenvolging van korte zinnen - min of meer gekapt stro - die bij herhaaldelijke lezing ervan, telkens nieuwe wegen inslaan. Gruwez zegt dit op zijn manier, als wil hij hiermede de poëzie van Lagemaat toedekken met een gedeelde goedkeuring van het procedé:
‘In die visie - opeenvolging van zinnen die weinig of niets met elkaar te maken hebben - krijgt de lezer een grotere vrijheid om het gedicht naar zijn hand te zetten en zo wordt het plots gemakkelijker om een invalshoek te vinden voor Lagemaats relatief ondoordringbare poëzie.’
Ik zelf heb hier niets op aan te merken - ‘niet meer’ iets op aan te merken, wat ik vroeger wel zou gedaan hebben - elke schrijver is verantwoordelijk voor de zinnen die hij op papier zet, voor de inhoud ervan als voor de presentatie ervan. Hij of zij is vrij te beschikken over die verantwoordelijkheid. Ik kan er over oordelen maar heb zeker niet het recht te veroordelen.
Integendeel ik kan er uit leren, en dat wil ik doen. Ik heb geleerd uit de zeer strakke poëzie van Paul Auster en ik leer nu uit de poëzie, hoe eigenaardig en anarchistisch - een woord van Gruwez - en hoe weinig zeggend het ook kan. Trouwens voor haar vorige bundel ‘Nachtopera’ heeft ze de Karel van de Woestijneprijs gekregen. Dus er zijn er nog die denken zoals ik en Gruwez, over haar dichtbundel ‘Abri’, Wereldbibliotheek, 96 blz. van nu.
Of ik ooit een gedicht op haar leest geschoeid zal schrijven betwijfel ik. Op mijn leeftijd produceer je geen vuurwerk meer, dan toch niet een vuurwerk van woorden als daar zijn de twe, eerste regels van het gedicht ‘Dance baby dance’, ik citeer:
Het eiland een schijf van zwart. Niet om te balanceren. Als een naald? / Haar benen gedraaid in een scherpe beweging, een tango die haakt, toch / verder gaat, een eindeloze route naar het eeuwigeenzaamenallene licht,
Wat kan ik hier over zeggen? Origineel is het zeker, en Poëzie dekt een grote lading. Gemakkelijke lectuur is het in geen geval, je moet het maar aandurven om je op deze wijze bloot te geven.
[1] T.S.Eliot: ‘The Sacred Wood’, Methuen, London, 1928, herdruk 1960.
24-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2019 |
Wat wachtende is. |
De herfst die al enkele jaren de mijne is en die ik meedraag in de lente als in de zomer, tot alles dicht zal zijn, als uitgewist al wat ooit was. En nu is het eens te meer de morgen dat de aarde haar equinoxpunt is gepasseerd en dat de nieuwe astronomische herfst begonnen is, die andere herfst die op de zomer volgt en die ik te betreden heb, na wat ik las, met een zen-gevoel wil ik er iets van maken, wil ik er nog iets uithalen kunnen.
Want mijn zen-uur is gekomen, dit geldt zo voor de kleine als voor de grote dingen, dus zeker voor dit, mijn schrijven van elke dag. Dit moet zo volmaakt mogelijk qua vorm en inhoud, tenminste zo wil ik het, een middelmatigheid beantwoordt niet aan de wetten die Zen me stelt. Al ken ik mijn beperkingen maar al te goed, ik moet me keer op keer overtreffen; ik moet streven naar het (voor mij) volmaakte.
Zo behoor ik tot het zen-begrip, of dan toch de echo ervan, in het tijdloze van het Andantino van Schuberts sonate 959. Beluister ik bij hem het thema van de stilte van het zijn, met klonters tot in het ‘niet-meer-zijn’ of het ‘to be or not to be’. Beide over en in elkaar gevlochten: de geur van eikenhout en van vuren uitgedoofd, van vluchten wilde ganzen, van luchten geladen met de tekens van de herfst.
En als ik mijn pen opneem, hopende dat de woorden die komen zullen maar die ik nog niet ken, doordrenkt zullen zijn van de volheid van het zijn, zoals in Schuberts sonate, waarin zijn geest beweegt en heerst, en hij zijn boodschap brengt, die ook de mijne is, het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. Alsof de dood ook klank en leven zou zijn.
Ik, er zijnde, gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks ontdekken zal in de woorden die zullen geschreven staan en die ik een fractie ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn, zoals de klanken bij Schubert. Keer op keer is het een pogen alles te omvatten en alles te beleven.
Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt, die niet ophoudt maar groeien blijft. Het zwellen van gevoelens die smeken om te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in lettertekens of, zoals bij Schubert, in noten op een notenbalk, de oneindigheid opzoekend, tevergeefs of duidelijk afgelijnd.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde? En kijk ik verder, wat leefde in Hans Memling, toen hij zijn Sybila Sambetha - wellicht een dochter Moreel - schilderde, en wat was er van de Schreeuw die Edvard Munch teisterde.
Zo is alles vraag en uitdaging. Pogen, beginnen en herbeginnen tot de perfectie bekomen wordt van wat voorheen niet zichtbaar was, maar toch reeds aanwezig, somewhere in potentie, wachtend om gevonden te worden, zoals de Geest in het Universum, wachtende is.
Geen Zen is het geworden, geen Za-zen enkel wat tekens gekrast in de muren.
23-09-2019, 06:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2019 |
Le livre du Thé. |
Om jullie te bekoren op een of andere wijze, bewandel ik vele wegen, zo uiteenlopend mogelijk, maar ik keer ook in gedachten terug naar plaatsen waar ik ooit was, zelfs naar plaatsen waar ik nooit was. Dit ook wat mijn boeken betreft, ik koop er geen nieuwe meer maar het gebeurt wel dat ik het boek van vroeger meeneem naar mijn plaats aan de vijver van Johan, liefst een boekje zo dun mogelijk, liefst een boekje met een lepel filosofie die ik herkauwen kan, waarin ik me verbergen, me oplossen kan.
Vandaag, op het terras in de zon gezeten blader ik in ‘Le Livre du Thé’ van Akakuro Kakuzo[1]. Ik zie me er zitten als een standbeeld in de zon, terwijl nu en dan bladeren neerdwarrelen over mij, in een licht gereuzel, tot naast het boekje voor mij. De stilte die me omhelst, ik denkend aan een versregel van Saint-John Perse : les graines flottantes s’ ensevelissent au lieu même de leur atterrissage il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie.
De tijdloosheid der dingen die me omringen, waar ik ben als standbeeld even tijdloos, ware het niet, ware het niet dat ik openbloei, dat ik lezen ga wat ik ooit heb onderlijnd: ‘Avant de devenir un breuvage, le thé, fut d’abord une médecine. Daarna, in de achtste eeuw, werd het ceremonieel van het thee zetten en schenken een sacraal gebeuren, werd het een elegante vorm van ongeschreven poëzie waaruit later in Japan het theïsme ontstond, een soort esthetische religie.
Waar ik zit en hoe ik er zit, is er het beeld van de vijver, het water licht rimpelend: tere, geluidloze kringen licht. Ik zie dit zo gebeuren al let ik er niet op, maar het is, en er is ook hierop geprojecteerd, het beeld van het thee zetten, in een plaats met een vaas en een takje vers geknipte lentebloesems, een film die ik ooit zag.
Poëzie de kamer, poëzie de lentebloesems, poëzie de theepot en de tassen, elke nauw berekende handeling van de handen, alles een eenheid vormend, een lang gedicht uitgedrukt in amper zeventien lettergrepen.
Wat een paar woorden in een boekje vermogen als je je laat gaan, als je in een paar momenten de realiteit verlaat en wegdroomt in een plaats waar je nooit waart om toe te kijken op een handeling die je ervaart als poëzie. Of wat we vermogen op dagen dat de herfst toeslaat, je weet het aan het licht dat geler werd, aan de wind die een frissere rand heeft, aan de weerbarstigheid van je spieren als je beweegt.
Je zit er maar. Je wacht op niets. Je kijkt om je heen zonder te kijken, het water in een groene band gras, de struiken langs de grachtkant, de populieren over jou, suizend. Suizend de tijd die voorbij gaat, de aarde die wegschuift van de zon en de zon die wegzinkt achter het bosje bomen aan de horizon. Je kunt er zo, lang blijven - Und die das Dorf verlassen wandern lang und viele sterben vielleicht unterwegs - of, na Saint-John Perse, Rilke die even aanklopte - maar, voor jou op de tafel, wat is van de geest van een man die je nu kent. Hij schreef in zijn allerbeste dagen een boekje over wat het betekent, het zetten van thee. Hij schreef ook nog, je weet het nog van vroeger, je hoeft het niet op te zoeken, over de discipline die Zen is. Zen die eist dat de minste van onze handelingen met de meeste zorg en preciesheid moeten worden uitgevoerd. Dus, wat mij betreft, ook wat hier geschreven staat. Ik het herlezen zal, het herdenken zal, het herschrijven zal.
Of ik de absoluut perfecte vorm bereiken zal?
[1] Akakuro Kakuzo: ‘Le Livre du Thé’, traduit de l’Anglais par Gabriel Mourey, Dervy-Livres, Paris.
22-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2019 |
Joshua 10: 11 - 13 |
Neen, nog geen equinox vandaag, nog even wachten leert me mijn Sterrengids, equinox pas op 23 september, vroeg in de morgen. Ik leg er me bij neer, zo belangrijk is het nu ook al niet, ware het niet dat het punt jaren op voorhand gekend is, precies tot op een seconde na berekend, preciezer dan de meest precieze klok, en zoals ik het onlangs schreef, we hierover geen verwondering kennen, wat wijst op onze verwaandheid, deze van de mens in het algemeen, niet van deze in het bijzonder die er wel over verwonderd is en er zijn lessen uit trekt en voldoende weet hoe nietig hij wel is tegenover het geweld van een massale bol die door de ruimte slingert, tollend, waar hij alleen het effect van ziet maar niet voelt of hoort.
Hoe het kan weet hij niet, maar het is, alles wijst er op, maar het is gemaakt om het niet te voelen, noch de snelheid van het gieren door de ruimte, noch het tollen, niets ervan, we lopen op stevige grond, elk onheil is ver af, denken we toch, vertrouwen we toch.
Op een morgen in de tijd werd vastgesteld dat er een hapering was, dat de zon en de schim van de maan hangen bleven op een zelfde plaats, boven Gibeon en Ajalon zeggen de kronieken van de Bijbel en ze bleven daar een hele tijd, een ganse dag wordt er verteld.
We achten het niet mogelijk, het is een droombeeld opgeroepen door een geschiedschrijver, of een verkeerde vertaling uit het Hebreeuws, bijvoorbeeld naar het Engels dat dan als volgt leest, zoals vertaald in 1611 in het Boek Joshua over zijn strijd tegen de Amorieten: in 10: 11:
And it came to pass as they fled before Israel, and were in the going down to Beth-horon, that the LORD cast down great stones from heaven upon them unto Azekah, and they died …
En verder, in 10, 12:
Then spake Joshua to the LORD in the day when the LORD delivered up the Amorites before the children of Israel and he said in the sight of Israel, Sun stand thou still upon Gibeon; and thou Moon in the valley of Ajalon.
En verder in 10, 13:
And the sun stood still, and the moon stayed, until the people had avenged themselves upon theit enemies. Isis written in nthe book of Jasher? So the sun stood still in the midst of heaven, and hasted not to go down about a whole day.
Het meest sensationele ooit geschreven in welk boek ook, onovertrefbaar: een regen van meteorieten en, een zon die stil stond en ook de maan, een dag lang. Feiten die elkaar aanvullen zoals ze genoteerd staan in het boek van Jasher en overgenomen in de Bijbelkronieken van Joshua de opvolger van Mozes.
Een geschiedenis die we lezen met een glimlach van beter weten, maar wat indien er een rafel van waarheid zou mee gemoeid zijn, wat indien door een of ander fenomeen de baan van de aarde om de zon - met een snelheid van rond de 1600 km per uur aan de evenaar - effectief werd afgeremd?
Het is een gebeuren dat ver van ons bed ligt en geen aandacht meer krijgt of nodig heeft. Je hoeft enkel te weten dat een zekere Immanuel Velikovsky (1895-1979) er een ‘ontstellend’ boek ‘Worlds in Collision’ over schreef dat Amerika en de ganse wereld in de ban heeft gehouden, in de jaren vijftig.
Ik vermeld dit omdat die Velikovsky me nog altijd bezig houdt en dan vooral als iemand me spreekt over de Egyptische chronologie, zoals het onlangs het geval was, een e-mail me toegestuurd door Robert de Telder. Zoals ik, een volger van Velikovsky maar hij in het veelvoud, en wat hij hierover wist te vertellen. Zie eventueel, http://www.bloggen.be/robertdetelder/archief.php?ID=3174737 over de astronomische Sothis(= Sirius)-kalender waar de Egyptische chronologie werd aan opgehangen.
Hier ook zal verwondering je deel zijn.
21-09-2019, 06:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2019 |
De Kweeperenboom |
De hoop is altijd, dat de schaal met kweeperen en de geur ervan voldoende is voor nieuwe vertellingen, bijna zoals voor Sergei Prokofiev ‘drie appelsienen en de liefde ervoor’ voldoende waren om een (satirische) opera te componeren, hij dankte dit wel aan het toneelstuk van Carlo Gozzi.
Nu het is wel niet mijn bedoeling om zo ver te gaan maar ik zie de kweeperen toch als een inleiding op een nieuwe dag die nog helemaal gesloten is en waarvan ik vooruitzie naar de ontwikkelingen ervan, zoals ik vooruitzie naar het ontluiken van mijn verhaal van vandaag.
Alles blijft aldus in verwachting, en het is in deze verwachting dat ik mijn vertelling, of wat het ook is, opbouwen moet, halen moet ergens. Ergens waar deze klaar staat om genomen te worden. Zo gaat het er elke dag aan toe, elk ogenblik ervan dat ik op zoek ben. Hoe ik ook moge ingesteld zijn, het ‘uitkijken-naar’ is er altijd, waar ik ook ben of wat ik ook doe, mentally I am writing my story, tot er het moment is van de afwerking en alles bruikbaar wordt geacht.
Ik weet niet wat er voor Carlo Gozzi of Sergei Prokofiev belangrijk was aan drie appelsienen, maar kweeperen hebben voor mij een grotere betekenis dat appelen of welke peren ook. Ze dragen herinneringen aan grote momenten in mijn leven. Momenten die zich hebben vastgehaakt in mij en, nu oktober dichter komt, de dagen van herfst en weemoed, nu de morgenmist de dingen insluit, komen deze momenten terug in alle hevigheid van hun aanwezig zijn, alsof ik nog altijd onder die kweeperenboom lag, de middag na het maal tijdens de wijnoogst in de Valais, licht beneveld door de paar glazen Fendant bij het eten, ingedommeld, even maar.
Ik lag er uitgestrekt in het gras, gelukkig, onzeglijk gelukkig omwille van de plaats waar ik lag in de wijngaarden van mijn vriend, fratello mio, Gustave Cotter gelegen op de hellingen van de Rhônevallei, met aan de overkant van de vallei de besneeuwde toppen van de bergen waarvan ik de namen kende, van sommige de toppen kende. Ik had dit landschap en ik heb het nog, in mijn bloed, ik kende het licht ervan, hoe het was in de morgen tussen de vochtige wijnranken, gefilterd, hoe het was op de druiventrossen, hoe het was op de middag, hoe het was in de avondschemering als de eerste sterren er stonden, Mars misschien, Venus misschien. Ik ken dit allemaal nog, en ik wist dit alles als ik even maar, tien, vijftien minuten weg droomde onder de kweeperenboom met peren groter dan een vuist en ruikend, ruikend zoals geen enkele vrucht ruiken kan.
Je hebt er geen idee van hoe het is, in de schaduw van de boom, op het punt even na de noen, het lichaam heerlijk vermoeid. Je waart om acht uur aan de pluk begonnen, je had kisten druiven gevuld opgenomen en op je schouders naar de rand van de weg gebracht om die daar te stapelen. Je waart de helling af gegaan en de helling op, de inspanning ervan hing in je lichaam, maar, maar je neerlag daar in het gras, eigenlijk even maar. Je lag er in het gras dat rook naar kweeperen en naar de rijke aarde en naar de zaden in het gras en naar al dat was in de luchten over jou, de wolken en al wat was van de dagen van je leven hier nu opgetekend, neergezet in een paar luttele lijnen, wat zo oneindig was: ik zie me liggen in het gras, de ogen gesloten in het gras, roerloos, een gestold lichaam.
Je kent niet het gevoel dat ik toen kende. En nu ingekeerd, alles in mij terugblikkend op hoe het was; terug er neerliggen, jong nog, open nog, van de aarde zijnde, van de wijnranken, van de grassen en de geuren, onder de kweeperenboom, maar ook zijnde van de geest en van het weten hoe het was.
Je beeldt het je niet in, hoe ik er was, maar ik, ik herinner me. Oh, hoe ik me het herinner die momenten, even ingeslapen in het gras, in de warmte van het stil geweld dat het leven er toen was, de wereld welvend over mij in een wolk als van het niet-zijn, als van het opgenomen zijn in al wat mogelijks zijn kan, een ogenblik ik vereeuwigd was.
Er liggen nu. Er zijn nu. Weten wat de morgen was, wat het plukken van de druiven was, het dragen van de kisten, helling op, helling af en hoe het was als er het uur van vijf was, het einde van de dagtaak: moe, maar oh zo gelukkig voldaan. Je hebt er geen idee van.
Je hebt er niet het minste idee van als je er niet waart, als je je moe lichaam, licht beneveld de geest, niet hebt neergelegd in het gras onder een kweeperenboom, in het vroege begin van de namiddag, in oktober van welk jaar ook, van welke eeuw ook, maar van de plaats die van alle plaatsen is waar je ooit waart en niet waart.
Herinnering in de nabijheid van de dood.
20-09-2019, 06:30 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2019 |
De dag die is. |
Ik werd ooit duizelig toen ik de bibliotheek van het ’Convento de Mafra’[1] betrad, duizelig van de massa boeken die ik er zag: geborgen in hun rekken, dicht opeen, de ruggen uitnodigend. En dit was maar een deel van de duizeligheid als ik dacht aan de oneindig vele boeken in de oneindig vele bibliotheken, verspreid over de ganse wereld.
En te denken dat ik er nog een wou aan toevoegen, een enkel armtierig boekje met wat gedachten van een enkeling die er een gans leven over deed om driehonderd pagina’s bij elkaar te schrijven. Ik en mijn arme ziel hebben het ons destijds nimmer gerealiseerd dat het er op neerkwam, voor de zoveelste maal in te kleuren en te herhalen wat zo dikwijls al gezegd werd in alle wereldtalen en dit tot vervelens toe. En zeggen dat het schrijven ervan mijn leven was, dat het woord mijn adem was, het bloed in mijn aderen.
Ik er aan ten onder gegaan ben als ik zie waar ik nu sta en hoe ik er sta, uitbollend met wat ik mijn ‘kronieken’ zou kunnen noemen, waarin ik optreed als een zwever, een dromer die denkt dat alles zich voltrekken zal in het derde millennium. Een waaghals dus, een van de ergste die er zijn, een waaghals van het woord. Er zijn er zo massa’s geweest die de kop heb opgestoken, die dingen hebben verspreid die hangen bleven, zwellen gingen en uithangborden werden waar naar opgekeken werd, waar van geproefd en en er zich in verankerd, zoals een boom in de oerwouden die nu aan het verdwijnen zijn, samen met het immense van het ‘oerwoud-zijn’.
Ik eraan ten onder gegaan ben, al zeg ik het zelf, de enige die het voelt als hij het zegt: ‘hij ging ten onder aan het schrijven van een boek’. Wat men van mij zal zeggen als het moment gekomen is. En wordt het niet gezegd, het zal zijn hoe ik herinnerd zal worden, later. Weinig vleiend, weinig opbeurend, weinig aan eeuwigheid, dat nochtans zijn betrachten was.
Dit is de zoveelste morgen van de waarheid, van het opmaken van een soort inventaris van wat was van een leven dat is voorbijgegaan als een, trage weliswaar, vlucht duiven over de velden; het zichtbare en het hoorbare ervan en dan het niets van de lege luchten, deze van gisteren en deze van morgen en van de dagen erna die geen dagen meer zijn, maar eeuwen.
Ik plukte gisteren drie kweeperen van de jonge kweeperenboom in de tuin, goudgeel en donzig, maar hard als steen in de hand, een kweepeer was afgewaaid en lag te rotten op de grond. Heb de drie in een schaal gelegd en op de tafel neergezet, een stilleven om te schilderen, zo dat je ook de geur ervan mee schildert, zo dat ze er zijn zoals ze er liggen toekijkend, ademend, zelfvoldaan.
Ik ook heb mijn woorden neergelegd op een schaal ernaast. Groter tegenstelling is er niet. Ik armer dan ooit. Armer aan krachten, armer aan dromen, armer aan geest, exhausted physically and mentally
Ik wacht nu op de volgende dag om te schrijven. Hoe ik me voelen zal weet ik niet, maar er is een lief meisje, Jane, die me heel nauw aan het hart ligt, waarvan ik verneem dat ze maar twee duizend bloedplaatjes heeft terwijl ze er honderdduizenden zou moeten hebben.
[1] De Bibliotheek ligt in de meest statige zaal van het Convento en heeft een lengte van 83 meter. Het houdt de belangrijkste boekenverzameling uit de 18e eeuw in Portugal. Het waren de monniken uit het klooster van Arràbida die in de 18e en 19e eeuw de 40.000 waardevolle boekwerken op systematische wijze ordenden, hetgeen tot de dag van vandaag gehandhaafd bleef. Ze maakten ook een onomastische (vertrekkende van uit de naam) catalogus waarin alle werken tot 1819 geregistreerd staan. (Bron: Google).
José Saramago schreef een boek over de bouw van het Convento: ‘Memorial do Convento’ 1982
19-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2019 |
Het derde millennium |
Hoe ik de evolutie zie van de mens, ‘hier gewild om getuige te zijn van het bestaan van het Universum’? Vraagt je me, of vraagt je me niet.
Wel, om verder te gaan waar ik gisteren ben gestopt en, hoe ik de evolutie, deze van de geest in de mens, zie gebeuren? Ik denk dat we mettertijd, dieper en dieper gaan doordringen tot het binnenste van het Universum en dat dit exponentieel vlugger zal gaan dan de tijd nodig om van Neanderthaler, of wie ook, te komen tot homo sapiens.
Ik denk dat we het Universum beter en beter begrijpen zullen, dat we beter en beter de schoonheid ervan zullen ontdekken en dat ons ogen meer en meer zullen opengaan zodat we zien zullen wat nu nog verborgen is en weten, et cela crèvera les yeux, hoe het Universum er in feite is en dat het niet anders kan dan dat er een Maker moet geweest zijn, een Genie, die schuil gaat in zijn Universum.
We zullen alsdan geen vragen meer te stellen hebben, we zullen weten wie Hij is en we zullen bereikt hebben wat we bereiken moesten, leven in eenheid met Hem.
Dit is, nu je me het vraagt, het beeld dat ik deze morgen hierover heb. Noteer het in je dagboeken, noteer het somewhere in je geest, in je handelingen, in je wensen, in je dromen. Het is het scenario dat ik durf open vouwen vertrekkende van de stelling dat de mens gewild werd om hier te zijn. Want als hij gewild was dan had hij een functie en die was, een klaar, ingrijpend beeld hebben van het Universum om een even duidelijk beeld te hebben van zijn Maker. En dan weten met een absolute zekerheid dat het Universum het beeld is van de Maker zelf. Dit is dan mijn profetie. Ik kan eraan ten onder gaan, maar mijn logica drijft me, jaagt me in deze richting en in geen andere. Het is een kwestie van het standpunt van waaruit je vertrekt.
De evolutie, een eigenheid van het Universum, heeft zijn impact op de geest in de mens. Hij ontsnapt er niet aan. Hij denkt na en blijft nadenken over het mysterie waarin hij gewikkeld is. Hij zoekt en blijft zoeken, verder en verder, tot het mysterie is opgelost.
‘Le XXIe siècle sera religieux ou ne sera pas’, zou André Malraux geschreven hebben. Ik zie het niet zo dichtbij, mijn visie heeft meer tijd nodig, heeft minstens nood aan een derde millennium of dan toch een deel ervan. Maar wie ben ik om dit wagen te meten in een module van tijd.
Nu ik dit hier geschreven heb stel ik me de vraag, over wat schrijf ik morgen en overmorgen? Want ik moet terug er gaan staan met beide voeten op de grond en de tijden zijn uiterst onzeker. De wereld waarover ik het had is de wereld van de geest die totaal los staat van de wereld van de realiteit. Kunnen beide naast elkaar bestaan. Ik denk het.
Een zaak is zeker, de wereld van de geest is tijdloos en niet plaats gebonden.
18-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2019 |
Verwondering is het Sleutelwoord. |
Op Canvas: een uitzending over de planeet Mars. De (nog) jong uitziende professor Brian Cox die ons, in een zuiver Engels, vertelt over het ontstaan van deze zusterplaneet, samen met het ontstaan van de aarde, vier miljard jaren geleden - de Kosmos zelf was toen al negen en half miljard jaren oud. Hij gaf ons zijn visie, wellicht deze van de wetenschap, hoe het gebeurde dat Mars daarna een dorre, dode planeet werd in tegenstelling tot de Aarde die opfleurde en evolueerde tot een blauwe, een van leven zinderende planeet.
Ik volgde zijn uiteenzetting, bewogen, overdonderd door de beelden en de muziek, meer dan door de woorden. Ik kan er wel een commentaar over kwijt hoe deze tegenstelling tot stand kwam, maar het zou me te ver brengen in de fysische wereld waar ik een leek ben. Maar er was plots één gedachte die oprees en mijn verder luisteren verlamde en met deze gedachte, zoals het zo dikwijls gebeurt, verliet en verlaat ik de fysische wereld: hoe kon het dat uit deze enorme, wriemelende, verwarrende massa, de aarde, dat er uit de oceaan van leven die de aarde rijk was, uiteindelijk de mens zou opduiken niet zoals een plant of een dier, maar als een denker.
En ik val onvermijdelijk terug op mijn blogs van de vorige dagen, die me blijven achtervolgen, gedragen door mijn besluitvorming die tot stand kwam zoals een donderslag in klaarlichte dag: de denkende mens is er bij, omdat het ‘gewild was’ dat hij er bij zou zijn.
Hij is er bij alsof hij er noodzakelijk bij hoorde, om vast te stellen en te getuigen dat het Universum er was én hoe het er was, en met een zeer belangrijke vraag die openbleef, ‘waarom het er was’.
Brian Cox had het enkel en alleen over de tegenstelling in hun ontstaan en bestaan van de twee ‘sister planets Earth and Mars’. Hij inspireerde me. Ik heb zijn terrein verlaten en heb het onderliggend terrein, dat van de metafysica bewandeld. En dan waag ik het ver te gaan, ken ik geen grenzen meer, neem ik de vrijheid om te verklaren aan Brian Cox, die me niet lezen zal, en aan jullie: de mens is er, niet alleen om te getuigen dat er een Universum IS, maar hij is er ook - en dit is nieuw van mij - om verwonderd te zijn over het bestaan ervan zoals het is.
En dit is waarom we er als ‘denker’ bij lopen en niet als plant of dier maar wel als Neanderthaler zoals we begonnen zijn en met de millennia, zoals we zijn open gebloeid tot een Brian Cox, tot een homo sapiens. En het is er voornamelijk om doen om deze verwondering, want wat hij te zien krijgt is dermate intrigerend dat hij zich afvraagt, wie is de maker ervan?’
En hier begint het - of zou het moeten beginnen - komt er een resem vragen en wordt de geest van de mens voortdurend in het nauw gedreven en aangespoord om een oplossing, om een antwoord. Een antwoord dat de evolutie ons bij brengen zal, niet ineens, maar geleidelijk aan in een tijdloos tempo. Vandaag zijn we zo ver al gekomen dat we antwoorden ‘menen’ gevonden te hebben, of dan toch een begin van antwoorden.
Maar ik herhaal en blijf herhalen, er kunnen zo duizenden universums zijn, maar wat is de zin ervan als er niemand is om erover te getuigen?
Of, ga ik te ver in mijn beschouwingen; beeld ik me wat in, zit ik volledig op een zijspoor, is het maar al te duidelijk dat Jacques Monod het goed heeft gezien, dat de mens zuiver toeval is? Wat dan inhoudt dat de structuur van het atoom zuiver toeval is, dat het bestaan van het Higgs bosson, zuiver toeval is.
Het toeval dat noodzakelijk was opdat de mens, maar niet de mens zo maar, maar de denkende mens er komen zou. Gekheid.
Ik evengoed schrijven kan met een even grote, zo niet grotere zekerheid: beredeneerd ja, tot in het diepste van zijn cellen gewild ja. Ik denk dat het deze gedachte is die zal groeien tot een overtuiging, mais il nous faudra du temps.
17-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2019 |
Onze verwaandheid |
Half september is er, bijna ineens, alsof ik pas nu terug in de dagen sta en zien kan hoe vlug de avond valt, hoe de zon nog even draalt bijna in het zuivere westen aangekomen, een gouden bol gelijk om stilaan uit te doven. Intrigerend hoe alles hier geregeld wordt tot op een seconde, tot op een fractie van een seconde na. Het meest opvallende bij dit alles is dat het ons niet verbaasd, dat we er niet verwonderd over zijn dat een massa die de aarde is, aangetrokken door de zon die een vuurmassa is met een zelfde snelheid en een zelfde accuraatheid door de ruimte slingert, tollend, geen millimeter afwijkend van haar baan.
Of, hoe we verwend worden en hoe verwaand we door het leven gaan alsof hierover geen ogenblik moet worden nagedacht. We zijn blind en doof voor dat alles, het raakt ons op geen kanten. Het is zoals het is en we gaan er elke dag aan voorbij. De beweging van de aarde om de zon een ver van ons bed zijnde beweging. Nochtans is het essentieel, is de regelmaat van de planeten in hun baan om de zon iets waarover we begrip moeten hebben opdat we ons de vraag zouden stellen hoe het kan dat het zo is en niet anders; hoe het kan dat uit de ontploffing, want dit was het, die Georges Lemaître de oerknal, de Big Bang, noemde - het ‘aartsdomme’ België verkoos een Damiaan De Veuster als grootste Belg - en, opdat deze vraag ons minstens, nu en dan, eens zou bezighouden om te weten, of trachten te weten, wie of wat er achter steekt, hoe het kan dat er zo iets gekomen is.
Doen we het, is het een van onze Leidmotieven? Neen, neen, we gaan er aan voorbij, we nemen er de tijd niet voor, gerust gesteld als we zijn in de goede afloop, het ogenblik van de Herfstequinox staat al precies berekend afgedrukt in de Sterrengids die vorig jaar werd opgesteld, waarom ons zorgen maken.
Verwend zijn we en verwaand, verwaand omdat we denken dat we dit verdienen, we ons geen vragen stellen over hoe het komt dat we verwaand kunnen zijn. En het is de afwezigheid van die vragen die mede aan de basis ligt van de achteruitgang wat onze beschaving aangaat. Het uitdoven ervan in een nimmer gekende mate, als we zien waar de kunst van de hedendaagse mens is aanbeland. Hoe de uiting van wat Kunst ooit was evolueerde naar de kunst van vandaag: of de verwaandheid van de mens die zich ziet als meester van al wat is, als voortbrenger van al wat is, ook van de grote regelmaat waarmede de aarde haar baan aflegt.
Ik had het onlangs over de beelden die ons bereiken van uit de ruimte. Ik noemde ze pluksels van God. Een vriend schreef me en ik herneem zijn woorden: ‘Je uitleg over deze fenomenen op de wijze die er staat heb je in een zeer klare taal uitgelegd aan de leek die ik ben.’
Heb ik het wel ‘zo goed’ gedaan,? Ik weet het niet, ik ben een even grote leek. Wat ik wel weet is dat er behoefte aan is om te weten hoe het is, hoe het er toe gaat in het Universum opdat we even verder zouden denken, hoe alles er is en vooral hoe het kan dat het er is, zoals het er is.
Ik schreef dit de zondagmorgen, het was mijn morgengebed, het was mijn zondagsmis.
16-09-2019, 12:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2019 |
La raison |
Er is een reden waarom ik gisteren mijn ‘Grévisse’ heb bovengehaald, ik heb een geschrift willen nalaten voor mijn kleindochter Gwendoline die in de Valais geboren is en Nederlands onkundig is. Maar ze studeert en ze schrijft. Niet over - gelukkig - wat ik schrijf, maar ze zit ‘geborgen’ voor het ogenblik in de archieven van de Valais, met hgar ‘mémoire de maîtrise d’études avancées’ handelend over ‘le trésor de Sion à travers les anciens catalogues de reliques’. Ze stuurde me het werk dat haar, als ik de voetnoten bekijk, heel wat opzoekingen moet gevergd hebben en waarin ik enkel vreugde vinden kan in de taal die ze gebruikt om haar bevindingen kond te maken.
Ze weet dat ik schrijf, dat ik een blog heb, maar ze heeft niet de minste notie over wat ik schrijf. Heb ik er goed aan gedaan haar te verrassen met mijn gefilosofeer met religieuze inslag? Ik wacht af hoe ze reageren zal, ze is amper vijfentwintig.
Ooit schreef ze me dat ik het was die haar geïnspireerd had om te studeren en, zegde ze, schrijfster te worden. Ze had, telkens ik er op bezoek kwam, van kinds af, me zien schrijven in een dik rood dagboek - ‘a page a day diary’ van de Economist - en ze vond dit zo intrigerend dat ze dat ook wou doen. Ze studeerde aan de Universiteit van Lausanne en is nu werkzaam in de musea van Sion.
Ik aarzel nog even om haar mijn blogadres te geven en haar lastig te vallen met mijn beschouwingen over God en Universum. Maar anderzijds moet ze weten dat de leeftijd wat doet met de mens. Op haar ouderdom had ik hierover niet de minste zorg, ik vermoed zij dus ook niet, en ik weet niet hoe ik zou gereageerd hebben hadden ze me op de ouderdom van vijfentwintig over God en zijn Universum gesproken hadden zoals ik het waag te doen. Zou ik wel geluisterd hebben?
Wat meer is, ik weet niet hoe ze is ingesteld ten opzichte van de Kerk, of ze gelovig is, pratikerend of niet. Ik heb het altijd veel te druk gehad - mijn schuld natuurlijk - om dichter bij mijn kleinkinderen te staan, zelfs mijn eigen kinderen moeten er onder geleden hebben. En nu word ik diep verrast door haar studiewerk die de stempel draagt ‘1560 schola Genevensis’.
Ze verwacht van mij dat ik het grondig lezen zal en haar mijn bevindingen laat geworden. Het is het tweede werk dat ze me toestuurt, wat bewijst dat ze zeer actief is. Ze zit vast, voel ik, in de geschiedenis van de Valais. Ze moet al heel wat weten over bepaalde families die een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van de Valais.
Eens, zegde ze me onlangs, schrijf ik een roman over één van die families. Nog wat geduld, pappie Carl, zegde ze, de roman is al bedacht, ik moet hem nog juist schrijven. Wat ze moet gehoord hebben van een beroemde Franse toneelschrijver, was het niet Molière of Racine, die dit antwoordde aan ‘le roi Soleil’ die de vraag stelde hoe het stond met zijn toneelstuk?
Nu dit geschreven staat weet ik, dat ik haar toch maar naar mijn blog van 14 september, die ik schreef voor haar, moet verwijzen.
15-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2019 |
Bekentenis |
Weten jullie, als ik schrijf, op dagen zoals deze van gisteren, over wat ik schrijf dan ben ik een ander persoon; dan is het iemand totaal anders dan de mens die ik ben in de omgang en die niet verschilt van jou of van wie ook; echter, zodra ik neerzit om te schrijven vindt er een metamorfose plaats en word ik die iemand die totaal anders is, een stuk filosoof, een bezetene die meent dat hij over dingen schrijven moet die buiten het alledaagse liggen.
Ik verbaas dan mezelf als ik lees wat er geschreven staat. Het is me duidelijk dat hij die schrijft een zwever is, een dromer, een soort afvallige die je te aanvaarden hebt zoals ik hem te aanvaarden heb, want zonder hem weet ik niet of ik de volharding kennen zou die ik nu wel ken.
Il m’ invite avec insistance, à me lever avant le soleil, pour qu’il puisse se mettre à écrire et sa façon d’insister est telle que je ne puis que lui donner satisfaction pour qu’il se taise. Chaque jour commence ainsi. Je ne sais plus comment c’était lorsqu’ il n’était pas encore là. Peut-être qu’ il n’y ait jamais eu de moment qu’il n’était pas là, mais comme les choses se présentent en ce moment même, il me laisse faire, la langue ne lui convient pas, il n’est pas accoutumé à s’exprimer autrement qu’en Néerlandais, et il attend patiemment que je finisse à dire ce que j’avais l’intention de vous dire.
Vous savez : au fond, c’est un homme poli et civilisé, un homme raisonnable, mais il connaît aussi des moments que je qualifierais d’ excentrique, il tient parfois des propos d’un hors-la-loi. C’est ainsi que je le connais et c’est ainsi qu’il se présente à vous, un homme possédé par la parole, possédé par le Verbe, par le ‘au commencement était le Verbe’. Depuis que je le connais tout ce qu’il dit, tout ce qu’il écrit est imbibé de cette adage qui est un des facteurs clés de notre civilisation.
Et il y croit fermement, c’est sa source d’inspiration, il n’en a pas d’autre, c’est son Alpha et son Omega. Sa vie spirituelle se passe entre ces deux extrêmes. Un jour il est tout entier de l’Alpha, un autre jour il est de l’Omega, et un autre jour il est des deux simultanément.
Je ne puis le suivre tout le temps, ni où il va, ni comment il y arrive, mais j’ai confiance en lui. Je sais qu’il ne quittera jamais le chemin qui est le sien, qu’il ne niera jamais sa croyance en l’esprit qu’il considère comme étant une particule de l’esprit de l’Univers, qui est en même temps, l’Esprit du Dieu de ‘baereshit bara Elohim’, ‘au commencement Dieu créa’: les premiers mots de la Bible, le livre des livres.
Même s’il avance qu’il n’y avait rien à créer, que tout était là en puissance d’être, et que ce tout s’est matérialisé à partir du moment du Big Bang, il croit en outre pouvoir dire que cette matérialisation représente le corps et le visage de l’ Esprit-Dieu.
Ce corps et ce visage étaient là, abandonnés comme une île perdue en plein océan. Il leurs fallait un observateur, un témoin, sans lui l' Univers en soi, n' avait pas de sens, il était là, sans y être. C'est l'homme qui lui a donné existence!
Il en résulte que si Dieu s’est présenté sous forme d’Univers, c’est qu’Il voulait être vu, et qu’il lui fallait quelqu’un qui pouvait Le voir, et Le voir comme Il voulait être vu. Et si l’ Univers-Dieu y est, c’est que l’ homme y est, les deux sont inséparables. Oserais-je avancer que l'homme était le but même de l’Univers? Toutefois s' il ne l' était pas, sans lui, l’Univers seul, n’avait aucune signification.
Nous, l’homme, sommes ici pour découvrir Dieu représenté en son Univers et peut-être de nous rapprocher le plus possible de l’Esprit à Lui. C’est ce qu’Il attend de nous, les siècles, les millénaires à venir.
Nous autres, ici présents, nous ne sommes qu’en route. Y arriverons-nous un jour?
14-09-2019, 07:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2019 |
Pluksels van de geest |
Ik krijg bijna dagelijks beelden toegestuurd genomen door de Hubble Space Telescope. Als leek, wat het fenomeen Universum betreft, noem ik deze beelden ‘pluksels van de Geest/God’ omdat ik weet dat ze komen van uit het diepste diep van het Universum. Dergelijke beelden moet schering en inslag zijn voor de astronomen die ze bestuderen om er uit te halen wat er uit te halen is. Wij echter durven eraan voorbij gaan als waren het landschappen van bij ons, wat ze hoegenaamd niet zijn, het zijn bewijsstukken van wat er is en dat we niet weten dat het er is.
Maar we zijn toch gemaakt om uit die beelden een filosofie over te houden die ons bezig houdt op een totaal ander vlak dan de filosofen van vandaag en van gisteren We hebben oog voor het essentiële, het zijnde van het zijnde. En deze conclusies zijn tweevoudig,
Allereerst is er het concept Universum. Alles hierin was geregeld van in den beginne - misschien zelfs ervoor in het tijdloze - tot in het minste van zijn atomaire geledingen, tot in het minste van zijn wetmatigheden, opdat het zou zijn zoals het is, perfect in al zijn maatstaven opdat de mens zou kunnen ontstaan.
En vervolgens is de mens geëvolueerd tot homo sapiens dankzij de structuur en wetmatigheden van het Universum, zoals die er zijn en staan - elke andere structuur of wetmatigheid hadden dit onmogelijk gemaakt - een Hubble Space Telescope weten te bouwen en niet alleen te bouwen maar op te hangen in de ruimte om er optimaal gebruik van te kunnen maken.
Aan de mens nu om, én te zien wat hij ziet en er zijn besluiten uit te trekken, én te weten tezelfdertijd dat wat hij ziet slechts mogelijk was dankzij de aard van het Universum; dankzij het feit dat dit alles van in den beginne, van bij de Big Bang was voorzien.
Anders gezegd en herhaald: we zijn aangekomen op een punt, met het Universum zichtbaar tot in zijn verste geledingen, bijna tot in zijn ontstaan. En dit dankzij de mogelijkheden die het Universum hem bood om een Space Telescope te bouwen en in de ruimte te houden. Een telescoop die ons de mogelijkheid biedt te ontdekken hoe de ruimte er uit ziet en er onze conclusies uit te trekken.
En dan, vanuit een andere gezichtshoek, is het Universum zo geconstitueerd dat het ook mogelijk is voor de mens die hij is, door te dringen tot het diepste diep, het oneindig kleinste deeltje van het atoom. De CERN in Genève is er het voorbeeld van.
In één woord, van in de beginne, van bij de aanzet, de Big Bang, was alles geregeld opdat de mens die komen zou in de mogelijkheid zou kunnen gesteld worden dieper en dieper binnen te kijken in de structuur van al wat is. Dit betekent dat hij in staat zou zijn te zien, niet alleen wat zichtbaar is maar ook en vooral wat onzichtbaar is.
Dit proces van het zien van het onzichtbare is aan gang. We zijn al zo ver gevorderd dat we de grens van de fysica hebben bereikt en dat we binnengedrongen zijn in de metafysica, de wereld die meer van de geest is dan van de materie.
De evolutie die aan de basis hiervan ligt is een kosmische evolutie, die zich situeert binnenin de materie. We vragen ons dus af, welke de volgende stappen zullen zijn die de evolutie, ons bij brengen zal.
Aan de finale conclusie durven we al even denken, we evolueren naar het beeld van God toe, en als ik sprak over de ‘pluksels van God’ zijn dit de eerste tekenen van zijn Geest die ook deze van het Universum is?
Ik had vanmorgen kunnen schrijven over het vormen van een nieuwe regering of, over de vorming van Allah’s kinderen in hun meest prille jeugd, maar ik ben, zoals zo dikwijls al, afgedwaald omdat er beelden waren opgedoken vanuit de Kosmos.
Veel is er niet nodig om van gedacht te veranderen.
13-09-2019, 06:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2019 |
Travelling. |
Ik schreef mijn dag van 12 september maar het brengt me geen voet vooruit. Ik sta terug waar ik gisteren stond en waar ik straks zal staan, met altijd een blog te schrijven, eindeloos, a never ending story, zoals er boeken zijn die nooit eindigen, best niet eindigen. Boeken die pas beginnen als ze gelezen zijn, die uitzwermen in de geest, in de in de mogelijke ontwikkelingen die ze in hun laatste zinnen verbergen. Dit is het magische van een boek, van een roman, als lezer schrijft je er verder aan, de personages leven verder, zelfs als ze dood zijn. Voorbeelden genoeg van boeken die ik las.
‘For whom the bell tolls’ is er zo een: Roberto die de trekker overhaalt, de luitenant die sterven gaat, en Maria, zijn meer dan lief, die wenend meegevoerd wordt door Pilar. Hoe sterft Roberto en wat gebeurt er met haar en het kind dat ze draagt van hem? Geen enkel verhaal is af, zelfs als ze daarna ‘lang en gelukkig leven’ dan nog wil je weten hoe ze dit zullen zijn.
Ik stel me de vraag wat er bij jullie hangen blijft van de blogs die je dagelijks voorgeschoteld krijgt. Bijvoorbeeld, wat er overblijft van wat ik, op een bepaalde dag, in de mond heb gelegd van een vriend, beeldhouwer die de formule van Einstein, E = MC2, in een beeld had omgezet, namelijk dat de factor ‘C2’, de snelheid van het licht in het kwadraat, iets goddelijks over zich had; dat alleen een God aan zo iets zou kunnen denken - God het binnenste van het Universum zijnde - Ik heb het hergebruikt achteraf, maar wat ik toen in een opwelling heb gedacht is me bijgebleven.
Is het zo of is het niet zo, ik vond dat het de wereld mocht ingestuurd worden want het gebeurt niet zo dikwijls dat je iets origineels, weliswaar als uitdrukking, schrijven kunt. Er is al zoveel gezegd en geschreven in de wereld van het woord.
Ik heb er andere geschreven die spontaan opwelden in mij, die ik nergens anders gelezen had - wat heel logisch is want ik lees weinig nowadays - de twee: lezen en schrijven zijn niet gemakkelijk te verzoenen, vooral als je blijvend geconfronteerd wordt met een prioriteit die je niet uit het oog moogt verlezen.
Ik word dan meer geraakt als ik hoor van een vriend dat ze rondtoeren in Zuid Frankrijk, in de streek van Maussane-les-Alpilles. De streek waar we ettelijke malen samen waren, samen ‘le moulin de Daudet’ bezochten, la Chapelle de l’Ange Gabrie, de wondere, bijna witte Abdij van Montmajour. Ik weet hoe gelukkig we er waren, en ik voel me gelukkig voor hen: Paul en Yo en Anita, grote mensen op alle gebied en grote vrienden. Je bent er met hen, je loopt er met hen in de straten van Les Beaux de Provence, in de straten van St.Rémy, de stad van Van Gogh. Je bent met hen in Avignon, je bezoekt er le Palais des Papes. Het is, erover schrijvend, dat je er aanwezig bent met hen.
Dit ook is van een soort boek van er samen te zijn. Het boek dat we samen lazen en beleefden. Er is een onverbreekbare band die maakt dat we er zijn samen met hen, en vermelden ze het niet, ik weet dat we in hun gedachten zijn als ze bepaald plaatsen bezoeken.
Zo: gisteren was ik op l’arrête du Zinalrothorn, vandaag in ben ik in Maussane -les-Alpilles. I’am travelling a lot these days.
12-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2019 |
Nine eleven |
Doomsday: als ik denk wat er op een ‘elf september’ ooit gebeurde, een vliegtuig dat zich boorde in de Twin Towers in New York. Het beeld bij de datum 11, overvalt me, dit op het ogenblik dat ik dacht te schrijven: ‘ik kan er niet over dat ik bij hoog en bij laag durf beweren dat het ontstaan van het Universum, van de Big Bang af, en zelfs, er vóór indien dit kan, de mens en dan de geest in de mens, centraal staat en dat alles erop gericht was en is, de mens voort te brengen.’
Dat hiervoor een oneindig, schijnbaar eeuwig, Universum in volle beweging nodig was opdat de homo sapiens tevoorschijn zou komen, die mee genomen wordt, innerlijk zeker - door de evolutie in het Universum.
Hoe waag ik het dit te verklaren bij hoog en bij laag. Het is als een ‘nine eleven’ maar dan op een totaal ander en totaal onverwacht vlak, op het vlak van de geest in de materie.
Ik schrijf dit, ik kan het blijven herhalen, maar ik kan de volgende vraag niet ontwijken: ‘En nu, stel dat het zo is, hoe verloopt het verder, nu de mens er is, hoe ziet zijn toekomst er uit? Het Universum blijft uitdeinen, ook de geest van de mens is begrepen in die uitdeining, en dan wat, wat of wie komt er uit voort, een homo sapiens/sapiens?
Ik heb me, met mijn verklaring klem gereden, ik kan niet verder of beter, ik waag me niet verder. Wat er staat is ofwel een vloek, een onwaarheid in het kwadraat of, is een lichtpunt, een fosforescerende baken naar het komende toe.
Teilhard de Chardin als hij schreef dat we evolueren van het Alfa naar het Omega, was het dit dat hij op het oog had - en dan nog hij betrok er Christus bij - moet ik hem gaan herlezen of, moet ik Dantes ‘Paradiso’ gaan herlezen om een gelijk te krijgen; want ik wens gelijk te krijgen. ik wens een nine eleven in de omgekeerde richting, namelijk dat de geest, deze van de mens, als deel van de geest van het Universum het doel was voor het ontstaan van het Universum
Jullie die me lezen: weet dat jullie me uitdagen; dat jullie me vragen dingen te schrijven die ongewoon lijken, maar waar ik achter sta. En dit elk ogenblik van de dag. Elk ogenblik dat ik in beweging moet blijven opdat ik dingen zou verkondigen, die zich situeren, het liefst, op de snee van het mes.
Ik ken zo een plaats in de Alpen. Vertrekkende van uit Zinal, over la cabane du grand Mountet, de weg naar de top van de Zinalrothorn. En, eens voorbij le Blanc de Moming, op de kam van de berg, een lange gebogen lijn naar l’épaule du Zinalrothorn, een lange, stijgende lijn in de sneeuw, amper dertig centimeter breed, met de afgrond links en rechts, een ‘wegje’ dat je te volgen hebt tot aan l’épaule, vanwaar, in het rots-gedeelte de klim verder gaat tot aan het kruisbeeld op de top.
Het is op deze snede dat ik geschreven heb deze morgen. Nu het licht er is als ik de gordijnen openschuif, ben ik enigszins gerust gesteld, de dag opent zich normaal en wordt het een morgen zoals alle voorgaande, ogenschijnlijk dan toch.
PS.
Er zijn twee mogelijkheden om de Zinalrothorn te beklimmen, de ene vertrekt uit Zermatt, de andere uit Zinal. Ik ken alleen deze laatste, maar ik kwam niet verder dan ‘l’épaule’, na le Blanc de Moming te hebben ge-‘escaladeerd’. Google toont je het hele gamma beklimmingen in de Alpen ook deze vertrekkende van uit Zinal.
11-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2019 |
De mens in het Universum |
Ik herlees wat ik gisteren schreef en voeg er iets aan toe, iets dat ons de ogen zou moeten openen, une idée fixe à moi die ik maar blijf herhalen: zonder de aanwezigheid van de mens is het ganse Universum zinloos; of het er is of niet is; of er maar één is of er nu duizend zijn van dergelijke Universa, het is en blijft betekenisloos als er niemand is om het op te merken, om erover te oordelen, te interpreteren waarom het er is.
Dit iemand is er en toch zien we het niet of willen we het niet zien. Toch komt het in ons niet op waarom we er zijn, wij de mens, en als ik spreek over ‘de mens’ dan is het over de geest in en van de mens, het centrale punt waar omheen alles draait. Dus niet zijn stoffelijke gedaante die maar is als het stoffelijke in het Universum, maar de geest die leeft in al dat stoffelijke. Het is daar dat het om gaat, en meer specifiek, de geest in de mens dat een slechts een deeltje is van de geest die van de Kosmos is.
We blijven, en zeker als atheïst, gefocust op het stoffelijke, we hebben geen oog voor wat binnen in de stof is, het hart ervan, de ziel ervan, en we dwalen en verdwalen in ons eigen woorden.
Atheïst zijn is zeggen, al dat gedoe van de New Physics - nog iets dat een hoofdletter krijgen moet - we zien er geen jota van, dus is larie en apekool. Dit betekent dat ze geen beeld hebben van wat evolutie is, een evolutie die plaats vindt in het binnenste van de materie met zijn weerslag op wat van de geest is, wat van het kennen, het weten is. Want het binnenste is meer dan wat aan en in elkaar geankerde cellen of atomen.
Ik maak me wel zorgen over de inhoud van wat ik geschreven heb: Is het grillig wat ik schrijf, onbenullig, gemakkelijk te weerleggen, is het simpelweg wat gebazel, wat literair gedoe? Er tegenover is er een troost, een versregel uit de bundel ‘Four Quartets’ van T.S.Eliot die ik wel eens durf gebruiken als ik me vragen stel over wat ik voorop stel. Eliot heeft het over zijn pogen, woorden te gebruiken om zijn gedachten uit te drukken, maar dicht hij: elke poging is een gans nieuwe start en ook een andere soort van mogelijke faling. Maar, zegt hij verder: ‘For us, there is only the trying. The rest is not our business’.
Het is zo iets als, doe wel en zie niet om. Echter, voor iemand die schrijft is het niet zo eenvoudig, al wat je neerzet op je blad met deze stelregel te bedekken. Het is een zuiver oosterse stelregel die Eliot gaan halen is uit de Bhagavat Gita:
‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of actions. Nor let inaction dwell in you’.
Het komt er dus, en voor mij zeker, vooral op aan, actief te zijn in het landschap van de geest, en actief te blijven. Te trachten woorden te gebruiken om gedachten, beelden, herinneringen, gebeurtenissen, op de meest frappante wijze weer te geven. Eens dit gedaan is mijn werk af. Heb ik, zoals nu, gezegd wat ik deze morgen meende te moeten zeggen.
Is het de waarheid, is het een deel ervan, is het gemakkelijk weerlegbaar, wie zegt het me als ik het niet zou zijn?
10-09-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2019 |
De volgende dag. |
Ik heb me gisteren onbewust - een ogenblik dat ik de controle verloor - laten gaan. Om terecht te komen in een bui van gelatenheid, van niet meer weten waar ik stond en waar ik heengaan wou. Verloren in een herfstlandschap, een tol die zijn snelheid verliest en waggelend nog wat pogingen doet om niet stil te vallen.
Jij als lezer oordeelt erover, maar je hebt niet de leeftijd die ik heb en je weet niet dat de jaren je bij momenten zwaarmoedig maken, momenten die thans veelvuldiger opduiken dan een paar jaren terug, met centraal staand, het weten dat ik een massa geschriften ongeordend ga achter laten.
Het zijn al die bijkomende ongemakken van het lichaam die je ineens, sterk opgeblazen, overvallen en je geest benevelen. Gelukkig zijn er vrienden die reageren op je uitval, je et de neus op de feiten duwen. Een troost en de mogelijkheid tot een opflakkering zijn de mails die ik als reactie op mijn blog van gisteren ontvangen mocht. En dan vooral een verwijzing naar de on-line magazine ‘www.doorbraak.be’ met de titel ‘God of Niets’.
Niemand in dat artikel zegt me hoe die God is. Er wordt over Hem gesproken alsof hij een persoon was, een entiteit, een vergoddelijkte mens. Er wordt niet gedacht aan de God van Spinoza, of aan de God waar ik het over had onlangs, gekneld in een simpele formule die ik herhaaldelijk heb trachten te bewijzen, maar waar ik volledig achtersta, namelijk, ‘God = Universum’, een twee-eenheid. Welke betekenis er alsdan kan aan gegeven worden en of er nog sprake kan zijn van atheïsme, betwijfel ik, want atheïsme verwijst naqr God als persoon. Een persoon die Hij zeker niet is.
Een passage heb ik uit de tekst ‘God of Niets’ gelicht:
‘Het lijkt er op dat alles in het universum precies zo is zoals het is om ons bestaan mogelijk te maken. Deze kosmologische constante zorgde in 1998 voor zeer veel consternatie in de wetenschappelijke wereld omdat deze niet nul bleek te zijn (zoals altijd gedacht) en dit bijna het ultieme bewijs leek te zijn dat het ganse universum bestaat enkel en alleen om ons bestaan mogelijk te maken.’
Wat weten we, ‘arme zondaars die we zijn’, wat weten we van wat er overblijft van onze essentie, na de dood. Niet van ons omhulsel, ons lichaam, maar wel van onze, om het even welke deeltjes: elektronen, quarks, partikels, Higgs-bossons. Deeltjes die ik zie eerder als een vorm van kennis, van geest, dan als stof.
Ik heb dit onlangs nog verteld in een blog. Het Universum - omwille van de formule gebruik ik een hoofdletter - is er omwille van de mens, en niet omgekeerd. Natuurlijk is dit schokkend voor iemand die zich atheïst noemt, het mag dan nog Steven Hawking of Steven Weinberg zijn. Het feit alleen zich als atheïst te zien bewijst dat ze een achterhaald beeld van God zijn blijven aankleven.
Een totaal andere visie haalde ik ooit uit de Hindoe geschriften, waar te lezen staat:
Never have I not been, never have you not been, and never have these princes of men not been; and never shall the time come when all of us shall not still be. As the tenant soul goes through childhood and manhood and old age in this body, so does it pass to other bodies.
Of, zoals de ziel die we in pacht kregen - die we ontleend hebben - overgaat in ons lichaam van onze kindsheid, naar onze volwassenheid en naar onze late jaren, zo gaat ze over op andere lichamen.
En ik begrijp dat het deeltje geest dat we als mens in pacht hebben gekregen, onsterfelijk is en overgedragen wordt van leven op leven en, ‘altijd ben ik er geweest en altijd zal ik zijn’.
Het oerbeeld van het levende ‘nu’, komende van ‘in den beginne’ en uitgerekt tot in het eeuwige, doorgegeven van mens tot mens, zoals het geschreven staat in de Bhagavad Gita. Het is dit beeld van het deeltje geest dat ons in pacht gegeven werd dat even belangrijk is als het beeld van God.
Zo niet, nog belangrijker.
09-09-2019, 08:22 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2019 |
De stilstand in mij. |
Het poëtisch-filosofische landschap dat ik bewandel in mijn dagen, is er niet vandaag. Vandaag is mijn lichaam, mijn rug, pijn in de morgen, pijn in de avond, en de pijn houdt me bezig, breekt mijn gedachten af en laat me met gesloten lippen achter. Zelden heb ik me zo gevoeld zoals nu, al was die pijn er gisteren ook, maar ze drong niet door zoals vandaag, ze was geen belemmering voor mijn geschriften, wat nu wel het geval is. Tenminste zo voel ik het aan als het schrijven niet vlot. Of anders gezien, hoe het lichaam ons bespeelt als de geest aan het wankelen slaat, en de bovenhand niet meer houden kan. Als de dag zich opende vanmorgen scheen het me toe dat ik aan het verdorren was van binnen.
Het is een akelig gevoel in een leegte te zijn terecht gekomen, zijn dit mijn laatste stuiptrekkingen van wat woorden zijn?
Ik heb altijd geschreven over heel wat dingen, over droge als over diepzinnige waarbij ik me verloor telkens en telkens, ik verlies me nu in mezelf, ik ken me niet meer. Ik beluister me niet meer omdat er niets meer te beluisteren valt. Vandaag toch niet.
Oud worden is niet erg, het is een evolutie; oud zijn is een toestand, een zware ziekte. je dromen ineens weggeëbd, de doos waarin ze zaten dicht geschroefd. Je nog ademt, maar dit is alles wat er nog is.
Je schrijft het maar, het vermelden is wat je nog rest van het vele dat er was. Of hoe je bent opgestaan deze morgen met een duidelijk gevoel van herfst en in meer, het vermoeden dat de dagen voor je uit, geen uitkomst bieden op verandering. Ook, er is me geen verrassing weggelegd, geen hoop op enige beterschap, vooral nu mijn geest schijnt te begeven. Ik zegde het al, ik ben verdord van binnen, de regen als hij komt zal me niet meer helpen.
Mijn vriend, de schrijver, jij me nu verlaten gaat, het heeft er toch alle schijn van, ik ga je missen en ik alleen zal overblijven. Moedeloosheid overvalt me. Het leven is plots een grote onzekerheid, een open vlakte zonder horizon, een woestijn, zonder ook maar ene oase.
Vanwaar deze gedachten, terwijl ik gisteren nog aan het dromen was; terwijl ik de vorige dagen nog een eeuwigheid voor mij had; terwijl ik dacht verder te gaan met moed en doorzetting?
Vanwaar deze gevoelens, alles te laten voor wat het is, dit moeë lichaam, deze moeë geest, zijn rust te gunnen. Geen woorden meer nodig, geen gedachten meer, een leegheid van hart en ziel, enkel ademen om in leven te blijven.
Terwijl ik buiten loop, de plotse zon voel in mijn witte haren; terwijl de druiven zwellen tussen de ranken, de kweeperen een donzige laag hebben gekregen, het leven, in de pas een paar weken geleden gesnoeide hagen, nog wordt aangewakkerd met nieuwe scheuten erin. En ik nodeloos vandaag ten gronde. Een grote begoocheling te denken dat een blog schrijven de remedie is die alles oplossen zou.
De dag die naar zijn einde neigt: een vage schaduw nog, een late ekster neergestreken op de tafel in de tuin waar ik een hoopje kaassnippers had neergelegd. De avond die vallen gaat.
Wat voor morgen?
08-09-2019, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |