| 
											
											   
In zijn ‘The Sacred Wood’, een bundel essays ‘On poetry and criticism’, heeft T.S.Eliot[1] het over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt – in ‘1920’ – dat de tijd van filosofische poëzie voorbij is en dat nu ‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.  
Deze zin viel niet in goede aarde bij T.S.Eliot , hij repliceerde hierop dat ‘the philosophy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts’.  
In het gezelschap van Valéry en Eliot ben ik heel klein, word ik amper opgemerkt, maar ik ook vind het maar mager als zou poëzie enkel als doel mogen hebben, het voortbrengen van ‘un état’, ‘a state’, een toestand die als poëzie ervaren wordt. Ik wou altijd in meer, een filosofische achtergrond, ik wou altijd, zoals Eliot wat dieper graven, wat mijn poëzie meer geladen maakte. 
Paul Auster leerde me dat het anders kan, dat Valéry een begin van waarheid betekende en dat de filosofische inslag schade berokkende aan het zuiver poëtische aspect van een gedicht. 
Ik stel nu vast dat men veel verder nog mag en kan gaan, dat een dichter, in ons geval een dichteres, Liesbeth Lagemaat op een anarchistische wijze gebruik kan maken van wat in haar hoofd komt aangewaaid, ‘een beetje’, schrijft de recensent, Luuk Gruwez, ‘als de écriture automatique van de surrealisten’. 
Het voorbeeld van gedicht dat hij overneem in de SdL van 13 september liegt er niet om: een opeenvolging van korte zinnen - min of meer gekapt stro - die bij herhaaldelijke lezing ervan, telkens nieuwe wegen inslaan. Gruwez zegt dit op zijn manier, als wil hij hiermede de poëzie van Lagemaat toedekken met een gedeelde goedkeuring van het procedé: 
‘In die visie - opeenvolging van zinnen die weinig of niets met elkaar te maken hebben - krijgt de lezer een grotere vrijheid om het gedicht naar zijn hand te zetten en zo wordt het plots gemakkelijker om een invalshoek te vinden voor Lagemaats relatief ondoordringbare poëzie.’ 
Ik zelf heb hier niets op aan te merken - ‘niet meer’ iets op aan te merken, wat ik vroeger wel zou gedaan hebben - elke schrijver is verantwoordelijk voor de zinnen die hij op papier zet, voor de inhoud ervan als voor de presentatie ervan. Hij of zij is vrij te beschikken over die verantwoordelijkheid. Ik kan er over oordelen maar heb zeker niet het recht te veroordelen. 
Integendeel ik kan er uit leren, en dat wil ik doen. Ik heb geleerd uit de zeer strakke poëzie van Paul Auster en ik leer nu uit de poëzie, hoe eigenaardig en anarchistisch - een woord van Gruwez - en hoe weinig zeggend het ook kan. Trouwens voor haar vorige bundel ‘Nachtopera’ heeft ze de Karel van de Woestijneprijs gekregen. Dus er zijn er nog die denken zoals ik en Gruwez, over haar dichtbundel ‘Abri’, Wereldbibliotheek, 96 blz. van nu. 
Of ik ooit een gedicht op haar leest geschoeid zal schrijven betwijfel ik. Op mijn leeftijd produceer je geen vuurwerk meer, dan toch niet een vuurwerk van woorden als daar zijn de twe, eerste regels van het gedicht ‘Dance baby dance’, ik citeer: 
Het eiland een schijf van zwart. Niet om te balanceren. Als een naald? / Haar benen gedraaid in een scherpe beweging, een tango die haakt, toch / verder gaat, een eindeloze route naar het eeuwigeenzaamenallene licht, 
Wat kan ik hier over zeggen? Origineel is het zeker, en Poëzie dekt een grote lading. Gemakkelijke lectuur is het in geen geval, je moet het maar aandurven om je op deze wijze bloot te geven. 
  
[1] T.S.Eliot: ‘The Sacred Wood’, Methuen, London, 1928, herdruk 1960. 
											
											 |