De herfst die al enkele jaren de mijne is en die ik meedraag in de lente als in de zomer, tot alles dicht zal zijn, als uitgewist al wat ooit was. En nu is het eens te meer de morgen dat de aarde haar equinoxpunt is gepasseerd en dat de nieuwe astronomische herfst begonnen is, die andere herfst die op de zomer volgt en die ik te betreden heb, na wat ik las, met een zen-gevoel wil ik er iets van maken, wil ik er nog iets uithalen kunnen.
Want mijn zen-uur is gekomen, dit geldt zo voor de kleine als voor de grote dingen, dus zeker voor dit, mijn schrijven van elke dag. Dit moet zo volmaakt mogelijk qua vorm en inhoud, tenminste zo wil ik het, een middelmatigheid beantwoordt niet aan de wetten die Zen me stelt. Al ken ik mijn beperkingen maar al te goed, ik moet me keer op keer overtreffen; ik moet streven naar het (voor mij) volmaakte.
Zo behoor ik tot het zen-begrip, of dan toch de echo ervan, in het tijdloze van het Andantino van Schuberts sonate 959. Beluister ik bij hem het thema van de stilte van het zijn, met klonters tot in het ‘niet-meer-zijn’ of het ‘to be or not to be’. Beide over en in elkaar gevlochten: de geur van eikenhout en van vuren uitgedoofd, van vluchten wilde ganzen, van luchten geladen met de tekens van de herfst.
En als ik mijn pen opneem, hopende dat de woorden die komen zullen maar die ik nog niet ken, doordrenkt zullen zijn van de volheid van het zijn, zoals in Schuberts sonate, waarin zijn geest beweegt en heerst, en hij zijn boodschap brengt, die ook de mijne is, het leven dat in zich het naderen van de dood verbergt. Alsof de dood ook klank en leven zou zijn.
Ik, er zijnde, gebogen over het woord, de wereld beperkt tot mijn blad, glijd ik binnen in het onbekende dat ik straks ontdekken zal in de woorden die zullen geschreven staan en die ik een fractie ervoor nog niet kende. Woorden die binnen of buiten mij moeten aanwezig zijn, zoals de klanken bij Schubert. Keer op keer is het een pogen alles te omvatten en alles te beleven.
Te schrijven, te dromen, te denken, te lezen en te leven, een obsessie die niet stilvalt, die niet ophoudt maar groeien blijft. Het zwellen van gevoelens die smeken om te worden omgezet, opgetekend in kleur, in vlakken en in lijnen, in licht en in donker, neergezet in lettertekens of, zoals bij Schubert, in noten op een notenbalk, de oneindigheid opzoekend, tevergeefs of duidelijk afgelijnd.
Welke waren de gevoelens die leefden in Schubert toen hij zijn Andantino componeerde? En kijk ik verder, wat leefde in Hans Memling, toen hij zijn Sybila Sambetha - wellicht een dochter Moreel - schilderde, en wat was er van de Schreeuw die Edvard Munch teisterde.
Zo is alles vraag en uitdaging. Pogen, beginnen en herbeginnen tot de perfectie bekomen wordt van wat voorheen niet zichtbaar was, maar toch reeds aanwezig, somewhere in potentie, wachtend om gevonden te worden, zoals de Geest in het Universum, wachtende is.
Geen Zen is het geworden, geen Za-zen enkel wat tekens gekrast in de muren.
|