Ik schrijf voor een beperkt publiek, ik zoek elke wegel van mijn bestaan af om te kunnen schrijven over iets dat waard is geschreven te worden. In feite besta ik niet anders meer, wordt al het overige dat ik te doen heb, verwaarloosd aan de kant geschoven. En waarover handel ik, waar loop ik mee te koop,? Met dingen die irreëel zijn, die schemerig zijn. Ik tast het domein van de metafysica af en kom er niet buiten. Zoals Francis Jammes die het had over de poëzie die hij schreef, stel ik me zelfde vraag: ‘Ah, qui donc m’aimera?’
Wie is het die me dagelijks leest en hoe komt het dat ik na al die jaren, amper een twintigtal lezers weet te overtuigen me dagelijks te lezen, waarom zijn er niet meer?
Ik denk aan twee redenen, allereerst zijn er de onderwerpen die ik behandel die buiten het alledaagse liggen, en is de nood aan dergelijke verhalen heel miniem en anderzijds, is er zoveel te vernemen en te zien dat wat ik schrijf in de overtolligheid terecht komt, een artikel, een column teveel. IK vraag me trouwens af, als ik mijn dagblad binnen krijg, als ik al die teksten onder ogen krijg, die uren inspanning hebben gevergd om gedacht te worden, geschreven en in ‘lay out’ gebracht, wie onder ons in staat is om die allemaal te lezen? En ik, ik durf het aan, clandestien er nog een aan toe te voegen. Voor wie neem ik me wel?
En toch, volhard ik, toch blijf ik aandringen om toch maar gelezen te worden. Begrijpe dan dat ik me vereenzelvigen moet, niet met het alledaagse dat je vindt in de krant, in het nieuws op het scherm, maar dat ik genoodzaakt ben me enigszins op te stellen op de rand van het nieuws om een andere, een meer eigenzinnige wereld te betreden. Een d’Ormesson te zijn, een stuk filosoof, die ware hij het niet, ten dode stond opgeschreven.
IK ga dus verder op het pad dat ik ingeslagen ben van in het begin. Ik volg het om te gaan en volg het om te keren. Als ik terugblik op mei 2010 dan ben ik geen zier veranderd, ben ik zelden afgeweken van het pad en is het zeker niet vandaag dat ik er zou van afstappen en een andere richting inslaan.
Gisteren had ik het geluk d’Ormesson aan mijn zijde te hebben, vandaag heb ik alleen mezelf, is het meer dan ooit een alleenspraak geweest. Een trachten klaar te zien waar ik sta en hoe het verder kan. Ik stel me echter niet de vraag of ik nog verder ‘kan’, ik weet dat het moet zo lang ik het gevoel heb dingen te schrijven die zich situeren in het landschap van de geest, dingen waar de dood geen vat op heeft, dingen die de dood overstijgen.
Dit ook kunnen mijn laatste woorden zijn, mijn finaliteit, het bereiken van mijn einddoel. Al is er nimmer een zekerheid geweest, deze is nu wel flinterdun geworden, een blad in de wind, de stengel die aan het loskomen is, de stam die het blad nog niet loslaten wil.
|