 |
|
 |
|
|
 |
05-08-2019 |
De Piano |
Ik heb drie dagen lang getracht iets te putten uit een onderwerp dat onuitputtelijk schijnt en ben er uitgeput uit opgestaan. Zo heb ik vandaag noch een eerste zin om verder te gaan,, noch een laatste om er mee te eindigen. Trouwens, het zint me niet, echt niet. Ik sta voor mijn leeg blad als voor een gesloten deur, als voor een bos dat ontoegankelijk is vanwege, ja vanwege wat?
Maar het gebeurt. Er zijn van die dagen, van die momenten die je vreest. Ze brengen je nergens, omdat je nergens heen wilt gaan, omdat je wilt blijven waar je bent, opgerold onder de lakens, half in slaap nog.
Ik wist het voor ik slapen ging dat deze :morgen een lastige morgen zou geweest zijn, dat ik misschien beter wachten zou tot in de namiddag, tot in de schemering alvorens een poging te wagen. Maar wachten tot, is een risico dat ik niet graag loop, want wat gedaan is, is gedaan, je hoeft er geen ganse dag mee rond te lopen, en ook, werken in de morgen geeft je de luxe, je een ganse dag vrij te voelen, ontlast van een zwaarte.
Maar dit was niet het geval. Want woorden zijn wispelturig, elke dag vergaat het anders. Soms staan ze klaar, ,staan ze zelfs te springen om genomen te worden, soms zitten ze verborgen en weigeren ze zich te tonen zodat je er hulpeloos bijzit. Dit was deze morgen.
Laat in de namiddag heb ik met een vriend de tentoonstelling bezocht, van een vriend, Daniël Janssens, in een home voor ouderlingen zoals ik. Ik kende zijn werk, hij is een man van de beitel, van het penseel, van pen en potlood en van het woord. Een groot kunstenaar. Ik schreef in zijn dagboek dat er lag: ‘kunst is bedrevenheid’, want hij is een bedreven man. Ik schreef nog andere dingen die er nu staan voor altijd, maar die ik me niet meer herinner. Het was echter het ogenblik dat de woorden kwamen die moesten komen, zonder nadenken, heel spontaan zoals het hoort bij dergelijke aangelegenheden, omdat het werk van hem is en van niemand anders zijn kan, sterk persoons gebonden.
En het is groot wat hij maakt of schrijft. Het heeft een kosmische inslag, een eigenheid van wat kunst is. Een inslag die hij verwoordt in zijn beelden. Het zijn geen abstracte beelden, het zijn beelden die spreken die iets te vertellen hebben, beelden die leven, die elk afzonderlijk een kamer vullen kunnen met een bijzondere aanwezigheid. Echter, soms schaadt overdaad.
En dan was er in die home, die dame die we bezochten in haar kleine flat. Ze, had mijn leeftijd - het voelde vreemd aan, zij in die flat, ik buiten in de vrijheid van de wereld - ik wist niets van haar leven en de vriend die me vergezelde wist er evenmin iets meer over dan dat ze een pianiste was; dat ze eerste prijzen gewonnen had, maar dat vertelde zij ons en dat ze, bij de verhuis naar de home, haar vleugelpiano had moeten achterlaten, alsof ze hiermede haar ganse leven achterliet. Haar vleugelpiano die ze zo maar gratis weggeschonken heeft aan een leerlinge van haar, een jong meisje, Wat het haar moet gekost hebben afstand te doen?
Ze voelde zich - ze was al in slaapgewaad - overrompeld door ons onverwacht bezoek. Ze wist echt niet waar ze het had, twee mannen in haar flat, de ene kende ze, mijn vriend Raf, mij kende ze hoegenaamd niet, maar ze vroeg me of ik piano speelde, en of ik Schubert kende en Beethoven en Debussy en ze wou iets spelen, zegde ze een nocturne van Chopin.
‘Ken je Chopin?’ vroeg ze, terwijl ze haar piano opende: ‘Nocturne nr 9’, zegde ze, ‘weinigen kennen die, mais moi je l’aime beaucoup’. En ze speelde, ze speelde, met het laatste licht van de namiddag op haar handen, haar rimpelige handen glijdend over de toetsen, en omkijkend naar ons, terwijl ze speelde, met een fonkeling in haar ogen.
Ze stopte. Ik ben er van aangedaan’ zegde ze, ‘jullie hebben me verrast, totaal verrast, de noten haperen,, Chopin, o, Chopin’ zegde ze.
Ze keek naar ons, haar gelaat, had iets jeugdigs nog. Haar ogen, dacht ik, ogen om terug verliefd te worden, zo jong ze er uit zag, in haar nachtkleed, in die kamer met wat foto’s aan de muren, een oude kast, en wat partituren op de tafel naast haar, oude losse bladen.
Hoe is ze ingeslapen die avond, welke nocturne heeft ze gespeeld voor ons toen ze insliep?
Ik dacht toen we zijn weggereden: hoe heeft ze geleefd met die vleugelpiano van haar die haar gezel was, haar toevlucht, haar restje leven was, en hoe heeft ze die achtergelaten als ik haar glimlach zag toen ze speelde: de momenten geluk die ze moet gekend hebben, toen?
05-08-2019, 10:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-08-2019 |
Over het gehaast zijn. |
Ik haast me niet om over gewone dingen te schrijven, wat is het nut ervan, ik haast me wel om je te onderhouden over dingen op het scherp van de snee. Dit is altijd zo geweest en zal altijd zo blijven, het is maar daar dat ik me goed voel. Het is de omgeving van wat waar kan zijn, maar even goed onwaar. Dit betekent niet dat ik me haast om onwaarheden op te zoeken, dit betekent enkel en alleen dat ik als zoekende, soms over de schreef ga.
Mijn ‘PS’ van gisteren is zo een ‘haastig’ iets: één punt dat onbeantwoord blijft, schreef ik, en neer komt op de vraag, wat was er vóór de Big Bang? En ik schreef, ‘het tijdloze van het Zijn’. Ik had ook kunnen zeggen, het tijdloze Zijnde.
Ik was aan de vijver in de namiddag. Ik was er alleen. Het licht was zoals ik het wou, gebogen, gestold. De luchten en het water en de ganse omgeving, droegen een soort gelatenheid die over de dingen hing. Het beeld dat ik wou omdat die gelatenheid ook in mij aanwezig was. Of, was het omgekeerd?.
Gelatenheid er te zijn is wel het juiste woord, Er te zijn en te zien en te horen, de enige vreugde die er was in mij, vooral te zien en te horen dat het regende. Heb me er zelden zo gevoeld, alsof ik zoals de aarde, de regen broodnodig had om er te zijn, er te zitten, er te schrijven - achteraf dacht ik dat het was omdat ik gelezen had wat Daniel Rops wist te vertellen over het werk van Kafka[1].
Dacht ik aan mijn PS-zin die gisteren plots was opgedoken nadat ik mijn blog geschreven had , aan het tijdloze van het Zijn - wie schreef er over ‘Sein und Zeit’? - dat er moet geweest zijn vóór er iets materieels was dat ineens in beweging kwam en Universum in beweging werd. Een holte van tijdloos-zijn die er was, misschien zelfs geen holte maar een toestand van zijn. Al kan ik me dit moeilijk, zegge heel vaag, voorstellen wat tijdloosheid en ermee geconnecteerd eeuwigheid is.
Hier kan ik niet verder, kan ik niet dieper graven, heb ik geen enkel punt meer waar ik me aan vastklampen kan, ik ben hiermee in het niemandsland van de geest die er was vóór hij fungeerde als de geest die een Kosmos wilde.
Om je maar te vertellen waar ik mee bezig was, met welke gedachten ik ,opgeschept zat. Ik begon om 06.00 uur - het is voor mij dat ik dit noteer - het is nu 07.36 en hoe ver ben ik geraakt in deze meer dan negentig minuten. Ik heb me dus niet gehaast om te schrijven wat hier staat. Ik heb er lang over nagedacht, herschreven, herschikt, weggeknipt en hernomen keer op keer, want ook gisteren ben ik er lang mee bezig ge<weest. Alles samengenomen een punt in de tijd die voorbij is gevlogen.
Wat ik schreef over het ontstaan uit de geest is logica, is te verdedigen, maar als het er op aan komt de oorsprong van de geest te kennen dan wordt er een muur opgetrokken in mijn redenering.
Maar vanmorgen, 3 augustus 2019, was ik gehaast om strikter te verklaren wat ik bedoelde met de PS van mijn vorige blog.
Hopelijk voor jullie, ga ik hier morgen niet verder mee
[1] Een lezer van mijn blogs, een vriend, lichtte het essay van Rops voor mij uit 'Où passent les Anges', een boek (Plon) van 1946. Een dwaasheid dit te doen, maar het was zijn dank voor mijn blogs. Ik heb na lezing de bladen terug in een omslag gestoken met zijn adres er op en gevraagd dit terug te sturen aan hem na mijn heengaan naar Daniel Rops toe.
04-08-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-08-2019 |
Wat van de nacht was en de dag aanvaardde |
Al wat is, is het werk van de geest, kreeg ik als boodschap binnen vannacht. Het prille begin, de eerste atomen, in hun onvoorstelbare, on-nabootsbare complexiteit van kern met elektronen er zwiepend omheen, is het werk van de geest, De geest die alles regelde zoals het hoorde geregeld om tot een Universum te komen, een Universum zoals we het zien én het niet zien. De materie zelf kende hierbij geen enkele rol toebedeeld.
Dit was de boodschap van deze nacht niet van de klaarlichte dag, en dat niemand het waagt me tegen te spreken of ik bedelf hem onder mijn woorden, ‘keep it in mind’. Niemand was er getuige van als ik het neerschreef met een stukje potlood op een lege pagina van een oud dagboek, zoals het nog wel eens gebeurd is. Na het optekenen - het was een nacht zonder sterren - ben ik gaan slapen terug.
De blauwdruk ervan heeft de nacht doorgebracht en de tekens stonden er nog deze morgen. Toen ik ben opgestaan heb ik het blad gescheurd uit het dagboek. De woorden bijna onleesbaar. Ik heb het blad meegenomen naar mijn laptop en heb de vele tekens, niet zonder moeite ontcijferd en overgenomen in een leesbare, stevige vorm.
Wat hier nu staat moet een zwaar impact hebben - anders zou het er niet staan - op al wat er gezegd wordt over wat er was in het begin van de tijd. Niet iedereen zal, omwille van de impact ervan, aanvaarden. Velen zullen er over zwijgen, omdat de implicatie ervan te hard en te vernietigend zal doorwegen op de wereld die deze van de gedachten is.
Wat ik heb omgezet in gemakkelijk leesbare tekens leg ik je nu voor, totaal ongegeneerd wat betreft de wijze van het ontstaan ervan, zoals je even vrij bent deze tekens te nemen of te laten.
Wat mij aangaat evenwel, ik vind het een gedachte die boven elk geschrift zou moeten staan. Ik herinner me dat we destijds onze werken begonnen met A.M.D.G. ’Ad majorem Dei gloriam’, het is ongeveer een verre benadering ervan, maar wijzer en duidelijker: ‘Al wat is ontstond uit de geest’.
‘Ontstond’ of ‘ontstaat’, de twee woorden zijn duidelijk genoeg en passend.
In de nacht toen ik In bed was terug, was er nog een regel die ik er aan toevoegen wou, maar ik dacht dat het niet nodig was terug op te staan van onder de lakens, Het scheen me toe dat hij, de regel in meer, een logisch vervolg was op wat er al stond en dat ik hem onthouden zou. Maar deze morgen vond ik hem niet terug. Evenwel, ik vertrouw erop dat hij vroeg of laat opduiken zal en me verrassen zoals ik jou wellicht verras met wat je te lezen krijgt.
Weet dat het mijn bedoeling is te verrassen, jou en me zelf. Wat ook, ik streef er naar.
PS. Er is bij dit alles één punt dat onbeantwoord blijft en onbeantwoord blijven zal, namelijk de geest als die er was, zoals hij er was, of het tijdloze van het Zijn,
03-08-2019, 12:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-08-2019 |
Golfbewegingen |
Wat ik gisteren schreef was een beroerd iets, een bravoure. Iets dat ik schreef omdat ik me niets herinneren wou, zoals de voorgaande jaren, van de ‘één augustus’ in de Valais, het land van mijn tweede geboorte. De brief die geen brief was, en toch geschreven werd als een brief, was een help. Een overstap die ik gedaan heb, maar hoe gevoelig ik geworden ben voor de dingen die waren, en tezelfdertijd hoe ik het aandurf mijn diepste roerselen bloot te leggen alsof het nodig ware het te doen.
Wat bereik ik er mee, hoe teken ik me als iemand die ver het laatste bos is ingegaan en de bomen tellen wil die hij nog ontmoeten zal als hij verder doordringt in het geruis van de bladeren over hem: de dagen die nog openstaan om hem te ontvangen en hem door te lichten.
Want hoe doorzichtig hij wordt, lichtend bijna, fluorescerend, zoals de vuurvliegjes van vroeger die hij nu niet meer ontmoet in de struiken langs de holle weg die zijn jeugd was, zijn beginnen en zijn falen en zijn weder opstaan.
Dacht ik vanmorgen, waarom ik niet meer handelen kon zoals een jonge man die blootvoets, de schoenen met een touwtje om de hals, in het hete zand loopt van de wegels tussen de golvende korenvelden, in de wilde warme geuren van alles wat bloeit en stuifmeel rondstrooit tot in het stuwen van het bloed en dromen wakker maakt naar de meisjes die je ontmoeten zou en waarmee je in het koren wou gaan neerliggen daar, waar enkel de leeuwerik nog zicht op had.
Waar zijn deze gedachten schuil gegaan, hoe hebben ze zich opgelost, hoe zijn ze weggeëbd als late sneeuw voor de zon? De korenvelden zijn er nog, de zandwegel is overgroeid en blootvoets loopt je niet meer, de wegen en de tijden zijn veranderd zoals jijzelf veranderd bent, uitgerokken geest, gestileerd in je handelingen, raakvlakken die anders getoonzet worden, niet meer in lichtheid en vergaan, maar in donkerte naar het eeuwige neigend, precies zoals je schrijft.
Wat er verkeerd aan is, is dat je het niet meedragen kunt waar je gaat; is dat het flarden van gedachten zijn die geen houvast kennen of willen kennen; die plots opdoken om even plots te verdwijnen,. Opgezogen door wat is van het reële, het vaststaande waar je niet aan ontglipt: een hittegolf die je overweldigt of een lichte chirurgische ingreep die een slaappil nodig maakt. Kleine belemmeringen die van het alledaagse leven zijn, opduikend en voorbijgaand, en, ernaast, gedachten die opwellen: ‘heb ik wel gedacht de vriend te bedanken voor de echo van zijn fotoreportage?’
Terwijl je verder moet met je betoog, dat ,geen betoog is, maar een verklaring, dan toch ongeveer, hoe het met jou is gesteld nu je eens te meer een nieuwe maand bent binnen gegaan, onvervaard weliswaar, maar je toch afvragend of je september halen zult, de zevende maand die de negende werd, alsof het enig belang zou hebben voor het beheer van de tijd en zijn golfbewegingen, heel wat trager dan de golfbewegingen van de oceanen, maar des te krachtige, des te ingrijpender.
We ondergaan ze, de golven weten het wel.
02-08-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-08-2019 |
De Brief die geen Brief is |
Zal ik je eens een brief schrijven, zoals het vroeger gebeurde, een brief met de hand geschreven van uit een plaats waar ik niet ben, een plaats die ik niet ken en ook niet belangrijk genoeg vind om er ooit effectief heen te gaan, een simpele plaats gekend voor het bevreemdende van de naam ervan, die an unspeakable name is, een opsomming van acht letters, cijfers, tekens. Een paswoord gelijk dat vereist is om er binnen te gaan - gelukkig ken ik het woord - maar er niet te blijven, van waar uit ik toch vertrekken wil met mijn eerste woorden, en er die droombrief te schrijven, in verzorgde letter op heel bijzonder Japans papier met vezels erin en stukjes gedroogde, meeldraden, stampers en kelkblaadjes met stuifmeel erover uitgestrooid, dit alles in het papier neergezet als in filigraan.
Het moeilijk het schrijven is als ik begin, de pen te scherp, de inkt van lie de thé, de letters te lichtkleurig om er lang te staan - ik weet het bij ondervinding - maar lie de thé is wat me rest als inkt. Maar het is dan ook niet sensationeel is wat ik je schrijven ga.
Toch wil ik beginnen met je te zeggen dat ik was waar ik niet was omdat ik in mijn gewone kamer was, in mijn gewone doen, tussen de rijen boeken van elke dag, en - en hier begint het - dat ik elders was toen ik schrijven ging dat ik elders was en te doen alsof ik elders was. Waar weet ik nog niet, ik heb nog één ogenblik de keuze alvorens hier alles achter te laten en te vertrekken, in een ademtocht, in een zwenk van de geest me te verplaatsen. Opteren we voor Toscane om van daar uit, je, zoals ik al zegde, deze brief schrijven,. Een lange brief die van het zicht dat ik hier heb, uitloopt over de heuvels en de dalen met cipressen hier en daar, met dorpen, de kerktoren er boven uitstekend, verspreid als in een levend schilderij dat ik sober wil houden in kleur en tekening, onder een voile van onvergankelijkheid.
En waar ik sta, ik adem met het land en met de luchten, met de wind in de bomen en de stilte van de regen. De stilte dat mijn totale leven is, er niets wordt aan toegevoegd er niets kan ervan weggenomen worden. Of hoe ver het gevorderd is met mij, als ik schrijf wat ik schrijf over die brief van mij aan jou gericht, of hoe goed ik me voel, hoe vol van dingen en van beseffen.
Of nog, zeg ik je hoe er het ontwaken is in de zang van merels en van lijsters,van verliefde en verloren tortels in de hoge bomen, van de meesjes en de vinken in de hagen die ik er vermoed te zijn; van het gekende en het ongekende en het licht in brede gleuven over de velden dat plots binnen valt in de kamer hier zoals Ezra Pound het ergens wist te zeggen: ‘Light enters the room like a gilded Pavlova’, en ook: ‘but all that is folly to the world’.
Ik weet dus wat gedacht wordt over de dingen die ik hier verkondig alsof wat ik vertel het hoogste was dat ik kon achterlaten. Zo, je weet nu hoe de dag begonnen is, maar je weet niet hoe uit de open deur van de eetkamer, de geuren van vers gebakken broden en van donkere koffies me bekoren komen, geuren lijk gedachten die niet te houden zijn en zich verspreiden nu, in vreemde vormen over de bomen tot ver over de heuvels tot waar de zeeën zijn, denk ik toch, de zeeën of, nog heuvels en dalen in meer, met dorpen en cipressen - deze van Respighi - de verhalen erover van de mensen die er leven en andere die er gestorven zijn.
Zeg ik je nog dat deze brief de uiting is van een soort heimwee hoe vroeger het schrijven was. En, eens geschreven, de brief precies geplooid in een omslag met de zegels van minstens de Gentse Floralieën erop gekleefd en op de post gedaan. Een antwoord verwachtend dat dagen onderweg was, een antwoord dat kwam of niet kwam en als het kwam een vreugde was, een verre groet van een verre vriend of vriendin. Wie weet nog hoe het was in die dagen van toen.
Ik schrijf je morgen meer. Misschien vanavond nog.
Omdat ik nog bezoek verwacht van uit San Gimignano, het stadje met de torens, bezoek van Dante Alighieri in een donkere, lange mantel gehuld, verzen schrijvend, al wandelend.
01-08-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-07-2019 |
De fataliteit van de herinnering. |
Een andere fatale dag durf ik zeggen: het einde van de maand, de zoveelste, (91 x 12) + 7, een respectabel aantal, eens uitgerekend 910 +189 = 1099. Eigenlijk, zo overdreven is het nu ook niet, en, hiervoor ga je toch niet aan de Klaagmuur staan? Zou ik ook niet doen, maar ik houd niet van een maand die goed begon, goed doorliep en ineens wordt afgebroken. Het is maar dat ‘juli’ de smaak heeft van de zomer en augustus de smaak van de herfst en de herfst de voorbode is van de winter en, zo verder voor iemand die vooruit wil zien. Wat ik wel niet doe, de dag zelve is me lief, ga ik binnen en etaleer ik me zoals ik me vroeger, veel vroeger, de zondagnamiddag me uitstrekte op het gras onder de appelaar, soms met een boek, dromend wellicht, maar zeker geen dromen die reikten tot de ogenblikken van nu, vooral na de berekeningen die ik maakte.
Maar de momenten van toen, zelfs onder appelaar in het gras, zelfs met een boek, zijn niet meer de momenten van nu, er liggen te veel zomers tussen, ook teveel boeken, ook te veel momenten van het ‘goed-hebben’.
Dit schrijven is soms harde ernst, is op andere momenten soms Spielerei; het kan alle kanten uit eens gestart. Het hangt telkens van heel weinig af welke weg ik nemen zal, de klimmende of de dalende, de kasseien of de plaveien?
Ik kreeg een foto binnen uit Zinal van de kleindochter met haar twee zoontjes, Luca en Liam, met op de achtergrond ‘la Cabane du petit Mountet’. Ik ken die plaats, ik leef op die plaats, Ik was er ettelijke malen. Ze staan in volle zon waar ik zo dikwijls heb gestaan. Ik benijd hen niet, integendeel, ik ken de vreugde te zien dat ze er zijn, blij er te zijn, alle vermoeidheid om er te zijn verdwenen in hun lach. Een heerlijk moment in hun leven dat ze meedragen zullen in hun verdere dagen als momenten van gelukzaligheid.
Morgen is het één augustus, nationale feestdag in Zwitserland, ze zullen met een vlagje in de ene hand en een lampion in de andere, in de avondschemering, in stoet optrekken naar de plaats waar een vreugdevuur zal aangestoken worden, waar ze dansen zullen omheen de vlammen, nog niet wetende dat wat hen overkomt, hen tekenen zal.
Dit ook is 31 juli voor mij de gedachte aan wat de dag van 1 augustus was, lange tijd de eerste dag van mijn verlof dat doorliep tot het einde van de maand. Eens te meer komen de herinneringen, kan ik ze niet meer houden, bestormen ze me, overweldigen ze me, maar ik laat ze ditmaal niet binnen. De foto van Katiana, mijn kleindochter met haar twee zoontjes, gezeten in het grote licht met de bergen op de achtergrond, de bergen die ik ken, moet me volstaan om het totaal pak aan herinneringen te houden.
Hoe, vraag ik me af, hoe ben ik weer afgedwaald, waarom die vochtige ogen, waarom ben ik deze morgen toen alles nog diep weggedoken lag begonnen met een rekening te maken, te zeggen dat het een fatale dag was?
En In feite wat is er fataal aan?
Wat is fataal aan wat voorbij is, enkel het feit dat het voorbij IS; dat je een leven hebt gekend dooraderd met de bergen van de Valais die je vrienden waren, evenzeer als de vrienden die je er kende, die je als broeders waren. Broeders die een na een zijn heengegaan, jou achterlatend in eenzaamheid.
Al wat was, de kleinste details ervan tot het ritselen van de bladeren, de fonkeling in een glas wijn, het plukken van de ‘chanterelles’ in de bossen zelfs als het regende, tot de meest imponerende, het bereiken van de top van de Besso of van de Bieshorn, of van andere toppen.
Je sterft die momenten van toen, je begraaft ze, je fataliseert ze, niet omdat ze er waren, maar omdat ze er nog zijn en er blijven. Ze transfigureren je, ontkomen doe je niet.
Dante, mijn grote vriend, hij de gebrandmerkte, de uit zijn stad verstotene, legde het in de mond van Francesca:
E quella a me: ’Nessun maggior dolore
Di ricordarsi dei tempo felice
Nelle miseria; e ció sa il tuo dottore.’ (Inferno, canto V: 121-123).
En zij (Francesca) tot mij: Geen groter verdriet dan de herinneringen aan de tijden van geluk in de momenten van smart. Dit weet je meester (Vergilius) ook.
Eigenlijk, In het diepste van jou, wil je niet aan je herinneringen ontkomen. Dit is wat je fataal is.
31-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De fataliteit van het herinneren. |
Een andere fatale dag durf ik zeggen: het einde van de maand, de zoveelste, (91 x 12) + 7, een respectabel aantal, eens uitgerekend 910 +189 = 1099. Eigenlijk, zo overdreven is het nu ook niet, en, hiervoor ga je toch niet aan de Klaagmuur staan?
Zou ik ook niet doen, maar ik houd niet van iets dat goed begon, goed doorliep en ineens wordt afgebroken. Het is maar dat ‘juli’ de smaak heeft van de zomer en augustus de smaak van de herfst en de herfst de voorbode is van de winter en, zo verder voor iemand die vooruit wil zien.
Wat ik wel niet doe, de dag zelve is me lief, ga ik binnen en etaleer ik me zoals ik me vroeger, veel vroeger, de zondagnamiddag me uitstrekte op het gras onder de appelaar, soms met een boek, dromend wellicht, maar zeker geen dromen die reikten tot de ogenblikken van nu, vooral na de berekeningen die ik maakte.
Maar de momenten van toen, zelfs onder appelaar in het gras, zelfs met een boek, zijn niet meer de momenten van nu, er liggen te veel zomers tussen, ook teveel boeken, ook te veel momenten van het ‘goed-hebben’.
Dit schrijven is soms harde ernst, is op andere momenten soms Spielerei; het kan alle kanten uit eens gestart. Het hangt telkens van heel weinig af welke weg ik nemen zal, de klimmende of de dalende, de kasseien of de plaveien?
Ik kreeg een foto binnen uit Zinal van de kleindochter met haar twee zoontjes, Luca en Liam, met op de achtergrond ‘la Cabane du petit Mountet’. Ik ken die plaats, ik leef op die plaats, Ik was er ettelijke malen. Ze staan in volle zon waar ik zo dikwijls heb gestaan. Ik benijd hen niet, integendeel, ik ken de vreugde te zien dat ze er zijn, blij er te zijn, alle vermoeidheid om er te zijn verdwenen in hun lach. Een heerlijk moment in hun leven dat ze meedragen zullen in hun verdere dagen als momenten van gelukzaligheid.
Morgen is het één augustus, nationale feestdag in Zwitserland, ze zullen met een vlagje in de ene hand en een lampion in de andere, in de avondschemering, in stoet optrekken naar de plaats waar een vreugdevuur zal aangestoken worden, waar ze dansen zullen omheen de vlammen, nog niet wetende dat wat hen overkomt, hen tekenen zal.
Dit ook is 31 juli voor mij, de gedachte aan wat de dag van 1 augustus was, lange tijd de eerste dag van mijn verlof dat doorliep tot het einde van de maand. Eens te meer komen de herinneringen, kan ik ze niet meer houden, bestormen ze me, overweldigen ze me, maar ik laat ze ditmaal niet binnen. De foto van Katiana, mijn kleindochter met haar twee zoontjes, gezeten in het grote licht met de bergen op de achtergrond, de bergen die ik ken, moet me volstaan om het totaal pak aan herinneringen te houden.
Hoe, vraag ik me af, hoe ben ik weer afgedwaald, waarom die vochtige ogen, waarom ben ik deze morgen toen alles nog diep weggedoken lag begonnen met een rekening te maken, te zeggen dat het een fatale dag was?
En In feite wat is er fataal aan?
Wat is fataal aan wat voorbij is, enkel het feit dat het voorbij IS; dat je een leven hebt gekend dooraderd met de bergen van de Valais die je vrienden waren, evenzeer als de vrienden die je er kende, die je als broeders waren. Broeders die een na een zijn heengegaan, jou achterlatend in eenzaamheid.
Al wat was, de kleinste details ervan tot het ritselen van de bladeren, de fonkeling in een glas wijn, het plukken van de ‘chanterelles’ in de bossen zelfs als het regende, tot de meest imponerende, het bereiken van de top van de Besso of van de Bieshorn, of van andere toppen. Je sterft die momenten van toen, je begraaft ze, je fataliseert ze, niet omdat ze er waren, maar omdat ze er nog zijn en er blijven. Ze transfigureren je, ontkomen doe je niet.
Dante, mijn grote vriend, hij de gebrandmerkte, de uit zijn stad verstotene, legde het in de mond van Francesca:
E quella a me: ’Nessun maggior dolore
Di ricordarsi dei tempo felice
Nelle miseria; e ció sa il tuo dottore.’ (Inferno, canto V: 121-123).
En Zij (Francesca) tot mij: Geen groter verdriet dan de herinneringen aan de tijden van geluk in de momenten van smart. Dit weet je meester (Vergilius) ook.
Eigenlijk, In het diepste van jou, wil je niet aan je herinneringen ontkomen. Dit is wat je bij momenten fataal is.
31-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-07-2019 |
Après le Tour |
Ik houd niet van het woord toeval, want al wat gebeurt is in feite toevallig. Maar, ik eindigde gisteren met de vraag waarover ik vandaag zou geschreven hebben. Wel, een uur na het schrijven op 28 juli, van mijn blog van 29 juli, kreeg ik het antwoord toegestuurd via e-mail, van een grote sportman, Ferdi vanden Houtte, een mail die verband had met de winnaar van de Tour de France 2019, die zo pas geëindigd was op les Champs Elysés in Parijs.
HIj kocht in 1984, zo vertelt hij me, een boekje met als titel: ‘Gabriel García Màrquez de kampioen van Colombia’. Zoals ik de titel zag dacht ik dat de Nobelprijswinnaar Literatuur 1982, erin figureerde als de Kampioen van Colombia. Wat ik totaal verkeerd begrepen had. Ferdi wou me er eenvoudig weg, attent op maken dat de jonge, sympathieke Egan Bernal, winnaar van de Tour de France 2019 herkomstig is uit hetzelfde geboortedorp als Gabriel García Màrquez, namelijk Aracataca in het noorden van Colombia, het magische dorp uit ‘Honderd jaar Eenzaamheid’ dat nu ineens als het centrum van Colombia zal worden gezien.
Het bewijst niet veel, maar toch kunnen we (onvervaard) stellen dat beiden uit goede grond gewassen zijn. Wie weet, onze Egan Bernal heeft misschien zijn krachten in meer, opgedaan uit het werk van Marquez en heeft het werk van Marquez zijn aandeel, hoe miniem ook, in de overwinning van Bernal. In deze wereld moet je van niets meer verwonderd zijn. Ook niet wat de toevalligheden betreft.
Het boek zie ik werd uitgegeven bij Meulenhoff.. Ik zocht naar een spoor ervan, dat ik wel vond bij www.bol.com[1]
Dankzij, nogmaals, Google, ben ik terug een stuk wijzer geworden. Veel is het niet maar het is treffend. Het boek gaat dus niet over Marquez gezien als de Kampioen van Colombia, maar over Marquez als schrijver over de Kampioen 1955, Ramon Hoyos.
Het is maar een klein voorval waarover ik het heb, maar ineens worden namen in de lucht verspreid, die nieuwe namen oproepen waar we even stil blijven bij staan. Ook omdat het heel wat harten zal beroerd hebben, heel wat mensen gelukkig hebben gemaakt al was het maar enkele ogenblikken waarbij ze al hun miserie zijn kwijt geraakt. Zo gaat het in het leven, zo gaat het met les petites ou grandes choses dans la vie, ze bloeien soms, in een ademtocht, open tot een bloementuin. Die daarna terug verwelken zal, maar het ogenblik van de bloei zal blijven echoën in het hart van velen.
‘Colombia: vergeet nooit Egan Bernal, de knaap van 22 die uw land verheven heeft tot de moeder van de wielersport'.
[1] Wat Google ons leert over het Boek: 'Reportage uit 1955 over de toenmalige 3-voudige wielerkampioen Ramon Hoyos van Colombia. Geschreven in de ik-vorm (ik Hoyos), afgewisseld met passages waarin de schrijver zijn persoonlijke impressies tijdens het 5-daagse interview met Hoyos geeft. Nobelprijswinnaar Màrquez, momenteel volgens velen de beste Lat. Amerikaanse schrijver komt op voor het onderdrukte volk; hij schrijft geen fictie meer zolang er nog militaire overheersing is. Het boek is vlot en makkelijk leesbaar. Vooral de beschrijving van wedstrijden is spannend. Het is wel een erg specifiek onderwerp, en ik vind Màrquez in zijn romans veel beter tot zijn recht komen. 't Is aardig, maar niet groots. Vooral interessant voor wielerliefhebbers en fervente Màrquez-liefhebbers.'
30-07-2019, 06:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-07-2019 |
De Blogs van Saramago |
Wat ik overhoud van José Saramago[1] die op een bepaalde dag in 2010 is binnengetreden In mijn dagen, is zeker niet wat ik overhoud van ‘van Saene’, zijnde een bijna geijkte droom van lijnen en scherpe kleurvlakken, maar wel de bijna-alles opslorpende blogs van mij, die je elke dag onder ogen krijgt. Want het is Saramago die me de idee gaf om zoals hij, maar vijf jaar jonger dan hem - hij was van 1922 - een webblog te beginnen.
Ik zou willen schrijven ‘God hebbe zijn arme ziel’, maar hij wou noch van God noch van zijn gebod, hij was van de aarde en hij bleef van de aarde, hij zou niet opstijgen naar andere oorden. Deze gedachte staat te lezen in het centrum van Lisboa waar zijn as bewaard ligt onder een olijfboom voor de gelegenheid gaan ontgraven in zijn geboortedorp, twee ontheemden te samen in het kolkende leven van een stad.
Umberto Eco schreef een eerder scherp, en terecht, voorwoord voor de Nederlandse vertaling van de blogs van Saramago. ‘Hierin’ zegt Eco, ‘haalt hij uit naar zo wat iedereen en zegt hij dingen die hij niet zou moeten zeggen. ‘Hij neemt de tijd niet om zijn woorden juist te wegen’.
Maar het is niet Saramago die ik op het oog heb vandaag, wel wat hij in een van zijn eerste blogs, deze van 6 oktober 2009, schrijft over Fernando Pessoa, nog iemand waarover nog weinig wordt verteld en die ik gelukkig terug vind tussen de blogs van Saramago. Hij zegt er over dat het een man was die talen kende en verzen maakte. Die zijn brood en wijn verdiende met het aanbrengen van woorden op de plaats van woorden, die verzen maakte zoals verzen gemaakt worden, alsof het voor het eerst zou zijn dat verzen werden gemaakt.
Hij zegt ook dat Pessoa een fenomeen was, nooit voorheen gezien in Portugal, dat hij een nog grotere was dan Camões en, als hij zich bekeek in de spiegel, hij dacht dat hij Ricardo Reis was, dat hij Alberto Caeiro was, dat hij Alveiro de Campos was, dat hij Serrando Soarres was en nog enkele namen in meer, om uiteindelijk te besluiten dat het thans tijd werd om Fernando Pessoa te zijn, ‘el ridículo Fernando’ te zijn en de meest ridicule liefdesbrieven van de wereld te schrijven. Ferando Pessoa stierf op 47-jarige ouderdom. Van hem is ook geweten dat zijn laatste woorden waren: ‘dadme mis gafas’, geef me mijn bril.
Volgens Saramago heeft niemand zich ooit de vraag gesteld – wat ik betwijfel – waarom hij zijn bril verlangde. Het was niet om zichzelf te bekijken, er was trouwens, zegt Saramago, geen spiegel in de kamer.
Persoonlijk, maar wie ben ik, wist Pessoa wel wie er aan het sterven was, maar denkend aan wat ik las van hem, waag ik het vooruit te schuiven dat hij, in een laatste helder ogenblik, in een laatste opflakkering, een beeld van zijn schalksheid heeft willen achterlaten door naar zijn bril te vragen. Wat ik niet denk is dat hij naar zijn bril vroeg om die mee te nemen in het andere leven. Maar je weet maar nooit met hem. Ik denk ook aan ‘dadme mis gaffas’, alsof voor een schrijver als Pessoa, sterven de meest doodgewone zaak was.
Van Fernando Pessoa vergeet ik niet dat ik een koffie dronk in het café waar hij regelmatig kwam, en dat ik neerzat in de stoel, naast het beeld van hem geplaatst ter hoogte van het café, in het midden van de rua Garrett in Lisboa, en dit met zijn boek[2] in de hand en dat van Saramago open voor mij.
Waar schrijf ik morgen over?
[1] José Saramago: ‘El Cuaderno’, textos escritos para el blog de setiembre de 2008 - marzo de 2009. Tradución de Pilar del Rio, Santillanes, ediciones originales 2009, Madrid. (Een boek dat ik kocht in San Juan-Alicante, op 20 mei 2010.)
[2] Fernando Pessoa : ‘le Livre de l’Intranquilité’, Christian Bourgeois, éditeur 1992, vol II, traduit par Françoise Laye
29-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-07-2019 |
De terugkeer van, 'van Saene'. |
Een vriend van me, iemand die in zijn werken er duidelijk voor uitkomt een leerling van Maurits van Saene te zijn, beklaagde er zich enkele tijd geleden nog over dat de naam ‘van Saene’ niet meer over de lippen komt in de media. Wel hij zal een ogenblik voldoening kennen nu, want in een column lees ik: ‘Hij zoekt kleuren voor de zee en de lucht, ik moest aan de zeeschappen van wijlen Maurits van Saene denken, waarin de kleur flirt met de monochromie’. Deze zin is van Peter Jacobs, gehaald uit zijn column ‘Bostroëneir’, het dialectwoord voor Baasrodenaar.
Hij, Peter Jacobs, schrijft dit in de SdL van 26 juli, in een column met de prachtige beginzin: ‘Misschien ben ik wel meer van de woorden van de zee dan van de zee zelf’. Een vaststelling waartoe hij komt na het lezen van het boek ‘Marifoonberichten’ van Toine Heymans (Pluim), ‘een bundel puzzlestukjes over de wind en de golven, zeilers en vissers, boten en schippers, Moby Dick. Over de zee en de mensen die daar willen zijn: zo bedrieglijk simpel is het.’
Zoals Peter Jacobs - wellicht ook een ‘Bostroëneir’, er over schrijft in zijn column zet het je aan om het boek zonder uitstel te lezen. Ik hoorde van mijn vriend, de van Saene volger, dat hij twee boeken is gaan halen in de bibliotheek: een van Cees Nooteboom over Venetië dat als een vreugde is, en een van Dimitri Verhelst dat hij na een paar bladzijden niet verder lezen zal. Hij doet er dus best aan de ‘Verhelst’ te vervangen door de ‘Heymans’.
In elk geval zal hij Heymans lezend, dichter komen tot de kleuren van ‘van Saene’ wat hij zeker zal zien als een groot winstpunt. Misschien werkt het boek inspirerend voor hem en zal het ook de kleuren van zijn werken laten flirten met de monochromie, waarin hij al ver gevorderd is.
Ik voel me goed dit te vermelden. Ofwel merkte mijn vriend het op en las hij de column, ofwel las hij die niet en weet hij nu - zo heel veel is het nu ook niet - dat de naam van zijn leermeester niet vergeten werd door jonge schrijvers zoals Peter Jacobs; dat dus ook zijn werken niet vergeten werden en dat er voor de werken die hij maakt nog altijd interesse moet zijn. Zo, wat van het verleden is weerklinkt nog altijd in het heden; houden we open de lijnen die ons verbinden met al wat van vroeger was en blijft onze begeestering intact. Begrijpelijk is het dan ook dat het ons moeite kost, een zelfde begeestering op te brengen voor al wat ons als nieuw overkomt.
Ook Peter Jacobs, als ik lees met welke verve, met welke woordenrijkdom, hij spreekt over het boek ‘Marifoonberichten’, moet nog de begeestering voor het mooie kennen, of die nu uitgedragen wordt in kleuren of in woorden maakt geen verschil. Het is John Keats die het bij het rechte eind heeft en zeker niet Dimitri Verhelst, al denkt deze het misschien.
Elke morgen is een nieuwe onderneming voor mij. Vandaag had ik geluk, de juiste ingrediënten waren voorhanden.
28-07-2019, 00:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-07-2019 |
Hoe het met mij is gesteld? |
Ein guter Mensch in seinem dunklen Drange, is sich des rechten Weges wohl bewuszt
Je bent van de avond zoals je bent van de morgen in dit gesprek met jezelf dat zonder einde is, waarin je tast naar alle verworvenheden, naar alle eigenaardigheden, naar alle gewoontes die je hebt opgedaan. Heeft dit de aanblik van een soort verwaandheid, een denken anders te zijn, anders te leven, andere noden te kennen of te denken dat je die noden hebt?
Ken ik wel mezelf als ik opsta om woorden te vinden die ik niet zoeken moet maar die zo naar mijn vingers toe vloeien opdat ik ze nemen zou en ontstaan zou wat ik verlang te ontstaan, al weet ik niet wat er ontstaan moet.
Elk uur van de dag en de nacht worden er in mij zaden uitgestrooid, die schieten in de morgen. Hoge verwachtingen die soms uitkomen en geven wat verhoopt werd, die soms afvallig zijn en amper overeind om opgemerkt te blijven. Dit is mijn leven geworden, een leven van gedachten en van het produceren van woorden, woorden en nog eens woorden om er ziek van te worden. Om wat heel erg is, voortdurend wat je geschreven hebt aan woorden te gaan verstoppen in een van de spleten van de Klaagmuur.
Het schijnt me toe, mijn beste man in mij, dat je de laatste tijd bent afgedwaald en de verkeerde weg bent opgegaan. Kun je nog terug naar de dagen van vroeger, de sneeuw van vroeger, de lentes, de zomers, de herfsten van vroeger, vroeger niet zo heel ver af zijnde?
Ik wou, mijn vriend lezer, je schrijven kunnen, elke dag over dingen die je verwonderen, dingen die je stil maken, dingen die je uitdragen zou, zoals Saint-John Perse: ‘Et de mon frère le poète on a eu des nouvelles, il a écrit encore une chose très belle et peu en eurent connaissance’
Dit is altijd mijn bedoeling geweest, soms slaagde ik er in, soms niet. Dit is de wereld van het betrachten, soms komt het uit, soms niet. Wat je kunt is herbeginnen waar je gebleven bent en blijven pogen.
‘For us there is only the trying, the rest is not our business’, zegt T.S. Eliot, maar dit is nu niet mijn geval; het is wél my business te schrijven wat me bezig houdt, maar dan liefst iets wat jouw dag kan vullen of toch een deel ervan; iets schrijven waar jij naar uitkijkt, iets dat jou (bijna) onmisbaar is geworden, een gewoonte heeft binnengeleid in je leven dat je evenmin als ik, de schrijver ervan, wilt missen.
Dit vol te houden, ongeacht weer of wind. kilte of hitte. Voel ik als een opdracht en ik ben er op afgestemd, het is je levensritme geworden. Je beseft niet welke de impact ervan is op mijn leven en mijn gedragingen - tot een minimum herleid - van elke dag.
Zeg ik jullie dat ik me pas verlost voel, voor een tijdje, als mijn blog geschreven staat en ingelogd.
PS. Het is een vriend die me hoger staande woorden gemaild heeft. Ze komen uit de Faust van Goethe. Wat zijn bedoeling was weet ik niet, maar ik dacht dat het niet misstond deze over te nemen. Het spel van de naamvallen erin is reeds het nadenken waard.
27-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-07-2019 |
Vroeg in de morgen: |
Morgen: Het eerste licht, vaal nog, teer nog, amper kleurend de dingen. Als je het venster wijd opent de eerste teugen verse lucht; als je luistert, de tortels en de vinken, de meesjes, de eerste geluiden. Het begint met wat je ziet en hoort en voelt: een licht kolkende mengeling van substanties van waaruit je vertrekt - het landschap dat hij ziet en beleeft voor een schilder. Ikzelf ben er niet beter aan toe, ook niet minder.
Eens op weg, eens je de vleugels geopend, waar gaat je heen, welke mogelijkheden van wegen krijgt je voorgeschoteld om ergens te eindigen na je zwerftocht van elke dag?
Je zult dus het momentum nemen zoals je het gisteren nam, dankbaar zijnde dat het er is, dat het zich verspreid zoals de geur, de bijtende geur van een veld lavendel in de hitte van de zomer. Zich verspreid, zoals het gisteren was en de vele dagen ervoor in een variatie van zijn. Je er niets voor hoeft te doen, de wolk komt zo op je af, je hebt ze maar te nemen, niet te aarzelen, niet te kiezen noch te analyseren, ze is je toeverlaat voor de tijd dat ze er is, niet voor lang, niet voor kort, juist de tijd nodig om te halen wat te halen is, de stilte ook en het binnenste ervan. Al weet je niet wat het binnenste is, je weet dat het er is, dat het er is om gezocht te worden, niet zo zeer om te vinden wat er zou kunnen zijn maar eenvoudig weg omwille van het zoeken naar.
Veel meer rest je niet meer, je hebt al heel wat woorden gebruikt om lijnen te trekken, ideeën af te bakenen. De vele momentopnames van je leven, liggen er in vast, echter losjes over elkaar gelegd om uitgerold te worden - indien ooit - als je er niet meer zult bij betrokken worden.
Een gissing telt hier niet, simpelweg, je weet het niet, en je hoeft het ook niet te weten hoe alles verlopen zal. Franz Kafka dacht het ook te weten, en hoe hij zich vergist heeft toen, waar Max Brod heeft voor gezorgd. Beter is de dingen op hun beloop te laten, niets te verkleuren door het maken van plannen.
Ik herlas wat er van gisteren was, zoals ik herlees wat er van mijn leven was in de dagboeken die er staan. Maar dit van gisteren was een noodzaak om te weten welk “disaster” de hitte had veroorzaakt in mijn geest, wat ik niet wens te herhalen vandaag, Al loop ik het risico. Het is dus aan jullie om weg te snijden wat niet hoeft en over te houden wat is van de winden over de lavendelvelden in de Midi of van deze in mijn gedachten, die van over verre zeeën komen aangewaaid. Verrast dat ze er zijn in hun grote verscheidenheid.
Je hebt het maar te dromen opdat zou zijn wat is. Zo ben je ingesteld. Al lukt het niet altijd, al zijn er soms gedachten die van andere streken komen, op een rots gezeten, hoog in de vlinderluchten van, gedurende ogenblikken het ‘soms-niet-zijn’.
26-07-2019, 07:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-07-2019 |
Zijnde van het zijnde. |
Zoals ik het hier aflees vulde ik dit jaar al 270 pagina’s met 117.903 woorden, cijfers die weinig zeggend zijn, het resultaat van een zekere standvastigheid in mijn dagen, het enige dat nodig is om deze cijfers te bereiken. Ik noteer ze maar omdat ik er elke morgen mee geconfronteerd word; omdat ik eens te meer het einde van de maand in het zicht heb; omdat ik me eens te meer de vraag stel of ik dat einde nog bereiken zal om een nieuwe maand, augustus ditmaal, binnen te gaan.
Het is maar dat er maar één zekerheid is in het leven.
Het is maar dat je je lichaam niet kent, dat je het wel meedraagt, er de grillen van ondergaat en dat je niet weet of het nog een tijd zal stand houden, een motor die al een tijdje afgeschreven is waarop je toch nog blijft rekenen. Dit is het achterliggende van het landschap dat je elke dag bewandelt. Het is er, dit achterliggende, je weet het, het welt op en het gaat weer liggen, zo dat je het vergeet. Wat het beste is dat je kan overkomen, het te laten liggen, liefst als brakke grond.
Je hebt de morgen uitgekozen om te schrijven, het venster half open ontmoet je de frisheid van de luchten, ook de geluiden van de wereld buiten, de ontzaglijkheid van al wat is, terwijl je, over je klavier gebogen, niet veel bent. Gewoonlijk denkt je er niet aan dat je daar zit; zie je, je niet zitten, ben je er niet van bewust dat een ontzaglijke Kosmos je overwelmt, maar ditmaal ondergaat je de realiteit van de dingen die zijn; ziet je het kleine leven dat je bent, geplaatst in het immense van tijd en eeuwigheid. Zo lang je van de tijd bent, ben je van het leven in jou, zo lang je van het leven bent, ben je van de totaliteit van het leven dat er is, en dan verdwijnt het lichaam en al wat het betekent en ben je zoon van het Woord, het Woord dat in den beginne was. Je kunt het niet genoeg benadrukken omdat je in een dergelijke toestand, losgewrikt bent van al wat je omringt en je die andere Kosmos, deze van de geest bent binnen gegaan.
Als je schrijft wat je nu schrijft, is het alsof je buiten je lichaam getreden bent en in andere sferen bent opgenomen, waar niets nog vat heeft op jou, omdat je van de wereld van de gedachten bent. Je wilt er blijven. Je wilt er rondzwerven, je vasthouden aan de wanden ervan die geen wanden zijn maar openingen die je opvangen zullen en meevoeren waar het goed is te zijn, het gevoel dat Dante verwoordt als hij, in het Voorgeborchte van de Hel - canto IV - wandelt met Vergilius en Homerus, met Horatius, Ovidius en Lucanus, in het Arcadia, de plaats van het wezenlijke zijn, gelicht uit het materiële zijn.
Ik ben nu op mijn vluchtheuvel. Ik overschouw de plaatsen waar ik zelden kom omdat deze zo uiterst zeldzaam zijn, zo zeldzaam dat, eens we er binnen zijn, het onmogelijk is te zeggen hoe je er bent. Zeker niet met je lichaam, je stootte het af, je bent er alles uitsluitend, met het Woord.
Je blijft er best zo lang mogelijk. Niet meer denkend. Zijnde van het zijnde. Wat in ’s hemelsnaam heb ik nu geschreven, alsof het ook van Dante was.
De hitte, weet je.
25-07-2019, 06:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-07-2019 |
Borges en zijn Ensayos dantescos. |
‘A déshonneur meurt à bon droit qui n’aime livre.’
Régine Pernoud in ‘Lumière du Moyen Âge’, p.129.
Er zijn schrijvers die regelmatig opduiken in mijn geschriften, als in mijn gedachten: T.S. Eliot is er zo een, Maurice Gillams, Jorge Luis Borges, Boris Pasternak, Dante Alighieri.
Waarom neem ik hen als voorbeeld, citeer ik hen als het past en misschien ook als het minder past? Is het omdat zij het zijn die me, met hun werken, het meest geraakt hebben of, die ik gelezen heb op het ogenblik dat ik nood had om te lezen wat ze schreven, me aldus hebben aangevuld en geleid tot wat ik nu ben en nu schrijf?
Ik stel me die vraag en leg die voor aan jullie omdat ik gewoon ben alles te vertellen over mezelf, dan toch wat nodig is opdat je me beter zou kunnen volgen en omdat ik gewoon ben geraakt dingen te vermelden waarbij, en dan in hoofdzaak, mijn persoon bij betrokken is want, ik ben geen grote vinder wat fictieve personen betreft, wel gewaag ik me soms aan fictieve verhalen over wat mezelf overkomt, maar dit gebeurt eerder zelden, eerder uitzonderlijk, maar het gebeurt, soms verwondert het me zelf.
Er zijn natuurlijke ook andere schrijvers die me bezield hebben, Umberto Eco is er zo een, Hemingway, Steinbeck, Proust, Saint-John Perse, Stendhal, noem maar de namen van grote schrijvers van mijn tijd en van de tijd er voor, en ik zal ze gelezen hebben, maar niet deze dichterbij al is er wel Cees Nooteboom en Stefan Hertmans. Echter, er zijn er voldoende, en ik weet het maar al te goed, die ik niet gelezen heb en die ik had moeten lezen. Zeker is evenwel, had ik hen gelezen ik zou geen tijd hebben over gehouden om te vertellen wat ik nu vertel: een mengelmoes van wat ik las, van wat ik dacht en van wat het ene vermenigvuldigd met het andere me heeft opgebracht.
Onder alle literaire personages die me bezeten hebben - en dit is het correcte woord - is er één geweest die me jaren lang in beslag heeft genomen, ik noem Dante Alighieri. En het bevreemdende hierbij is dat het, als ik het naga, begonnen is met een paar versregels van Borges. Of, hoe de zaken zich reguleren in een mensenleven.
Ik was in Alicante, ik was in de zeer respectabele boekenafdeling van El Cortes Inglès. Ik liep langs de rekken boeken en zag boven op een rek een dun boekje liggen, van Jorge Luis Borges: Nueve ensayos dantescos’ - Dante was niet mijn favoriete schrijver op dat ogenblik - het lag er alsof het wachtte op mij. Ik opende het op een gedicht en ik las:
…
un libro, y en sus pàginas la ajada / violeta, momento de una tarde / sin duda inolvidable y ya olvidado.
Dit te lezen over een gedroogd viooltje in een boek dat hem zonder twijfel herinneren moest aan een namiddag die hij nu vergeten was, was voldoende voor mij om het boekje te kopen, het achteraf te lezen en te beslissen, de rest van mijn dagen te wijden aan de Divina Commedia van Dante.
Wel, ik las zijn Divina Commedia. Gedurende jaren was hij mijn gezel, las ik hem zoals Jorge Louis Borges hem las, in het Italiaans van Dante – hij werd trouwens de vader van de Italiaanse taal genoemd – in zijn Italiaans dat ik begrijpen kon dankzij niet alleen een Italiaans woordenboek, maar eveneens dankzij vertalingen in het Nederlands, het Frans, het Engels. Aldus kwam ik er toe telkens en telkens beter zijn woorden te begrijpen en binnen te dringen in zijn visionaire beelden en gedachten.
Ik werd er zo door getroffen dat ik op een dag besloten heb, er de tijd aan te wijden die ik dacht nog te leven te hebben, en te gaan schrijven over zijn werk en dit in een weinig conventionele vorm. Erover schrijven alsof ik samen was met hem toen hij, bij zijn terugkeer op aarde na zijn tocht doorheen Hel, Vagevuur en Paradijs, begon te schrijven. Ik beeldde me in naast hem te staan terwijl hij schreef, toe te kijken over zijn gebogen rug, zoals hij thans toekijkt op mij terwijl ik aan het schrijven ben over hem.
Het is een groot pak tijd geworden. Ettelijke jaren waren er nodig om mijn ingebeelde gesprekken met hem uit te schrijven, te verbeteren, te herschrijven en nogmaals te hernemen. Om uiteindelijk, moe geschreven en voelende dat er geen einde aan kwam, ik, halfweg zijn Purgatorio, heb afgehaakt. Er is dus enkel een manuscript van zijn Inferno, het ligt in een van mijn schuiven. Ik heb niet meer de moed het nogmaals te herzien, en te herschikken omwille van de vele voetnoten onderaan de pagina’s.
Maar, na al die jaren, soms denk ik dat ik mijn beste tijd heb gehad. En dat die beste tijd mijn tijd met Dante was.
24-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-07-2019 |
Rainer Maria Rilke en de binding met hem. |
Wat er van de hitte is, is er niet van het schrijven; is er misschien van het lezen als je wacht tot de middag om te gaan kijken waarop ik jullie vandaag vergasten wou. Zeker niet hernemen wat ik gisteren schreef, hoe durfde ik het aan zo diep te gaan, me te laten wegdrijven in wat gepraat over het ‘eeuwige’ dat poëzie moet zijn. Alsof ik het weten zou, of beter, alsof het nodig zou zijn hierover uit te weiden alsof poëzie geen vorm van kunst zou zijn en er over kunst van alles kan verteld maar niet wat het precies is.
Zo gaat het ook: je leest een gedicht en het bevalt je of het bevalt je niet. ‘Bevallen’ is echter niet het correcte woord, beter is, het kruipt onder je vel - I got you under my skin’ zoals in het liedje - of niet.
Ik herinner me mijn broer Daniël en zijn gedicht van Rainer Maria Rilke, ‘Herbsttag’. Hij werd er door doorboord vertelde hij me, alsof er maar één gedicht waardig was poëzie genoemd te worden. Hij deelde deze gedachte met een vriend van hem uit de Valais, die er, wonend in de wijngaarden van de Rhônevallei, er nog meer van doordrongen was dan Daniël. Hij woonde de begrafenis bij en droeg het gedicht voor in de kerk van Dworp, het dorp waar hij begraven ligt - ik heb zijn graf nog niet bezocht - maar ik draag het gedicht, enkele hoofdlijnen ervan en mijn herinnering aan hem, mee met mij waar ik ook ga:
Herr es ist Zeit …
En
Befiehl den letzten Früchte, voll zu sein / Gib ihnen noch zwei südlichere Tage… / Und jage / Die letzte Süsze in den schweren Wein[1]
Het zijn deze hoofdlijnen die, én voor mij mijn broer zijn, én voor mij zijn vriend uit de Valais zijn, én voor mij al wat de wijngaarden zijn van de Valais waar ik ettelijke jaren na elkaar met vrienden, de wijnoogst heb meegemaakt. Dagen die van het grote intense leven waren.
Rilke schreef dit gedicht in Parijs in 1902. Het werd voorgedragen in de kerk van Dworp in 2002, ik schrijf erover in 2019. Wellicht, zo hoop ik toch zal het nog gelezen worden in 2102; een van mijn achterkleinkinderen, geboren na 2012 zal er misschien over schrijven in 2119. Het kan allemaal, vooral als het, het gedicht van Rilke aangaat, een gedicht dat de smaak en het aroma heeft van de eeuwigheid.
Het gedicht is zo iets als ‘de Schreeuw’van Edvard Munch, even geladen, even sprekend, maar waar het bij Rilke een hoop is, een vertrouwen is: ‘Herr, befiehl den letzten Früchten voll zu sein,’ is het bij Munch een wanhoopskreet.
We hebben het schilderij van Munch achter ons gelaten, het heeft ons niet geraakt tot ‘onder ons vel’; het gedicht daarentegen is een voorbeeld van wat we denken dat poëzie kan zijn en moet zijn. We discussiëren er niet over want de woorden overstijgen ons.
We geloven dat het ook Ilja Pfeijffer moet overstijgen. Hij zal er misschien niets over schrijven, maar hij heeft ook geen broer zoals ik er een had.
Toch niet dat ik denk.
[1]
Herr, es ist Zeit. Der Sommer war sehr groß / Leg deinen Schatten auf die Sonnenuhren, / und auf den Fluren lass die Winde los.
Befiehl den letzten Früchten, voll zu sein; / gib ihnen noch zwei südlichere Tage, / dränge sie zur Vollendung hin, und jage / die letzte Süße in den schweren Wein.
Wer jetzt kein Haus hat, baut keines mehr. / Wer jetzt allein ist, wird es lange bleiben, / wird wachten, lesen, lange Briefe schreiben / und wird in den Alleen hin und her / unruhig wandern, wenn die Blätter treiben.
23-07-2019, 06:07 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-07-2019 |
Poëzie en Filosofie |
In ‘The Sacred Wood’, een bundel essays ‘On poetry and criticism’, heeft T.S.Eliot[1] het over een essay van Paul Valéry waarin deze stelt, in 1920, honderd jaar terug dus, dat de tijd van filosofische poëzie voorbij is en dat ‘le poète moderne essaie de produire en nous un état et de porter cet état exceptionnel au point d’une jouissance parfaite’.
Deze zin viel niet in volle grond bij Eliot, die hierop repliceerde dat ‘the philosophy is essential to the structure and that the structure is essential to the poetic beauty of the parts’. Hij verwijst naar de Divina Commedia, om na een lange omweg - te lang en te ingewikkeld om er hier over uit te weiden - er op uit te komen dat het filosofisch element bij Dante er niet op gericht is een filosofie op te bouwen en te verkondigen maar dat het filosofisch element moet gezien worden as part of the ordered world. Of, zoals ik het begrijp als een deel van de wereld zoals hij is, vorm en inhoud, woord en betekenis. Dus niet enkel als een opbouw van woorden, maar deze moeten ook een betekenis hebben, moeten iets uitdragen. Of anders gezegd, we hebben ogen om te zien, we hebben ook ogen om te begrijpen wat we zien.
In al mijn gedichten loopt een filosofische draad, die ik verdedig zoals Eliot de filosofische draad van Dante verdedigt, in ‘terms of something perceived’, niet dus als een theorie die ik verkondigen wil.
Ik heb me dus altijd goed gevoeld in het gezelschap van Eliot, alle poëzie die ik geschreven heb is van hem - en van Maurice Gilliams - doordrongen. Ik ook was de mening toegedaan dat elke vorm van poëzie een diepere ondergrond moest hebben, een filosofische gelaagdheid. Ik heb dit altijd onderschreven, maar de laatste jaren is hierover bij mij twijfel gerezen en alhoewel ik er nog steeds niet toegekomen ben de stelregel van Valéry te volgen, ben ik toch van oordeel dat er heel wat waarde schuilt in de poëzie van vandaag die ik nu en dan voorgeschoteld krijg in de Standaard der Letteren.
Is dan de poëzie die ik bedrijven wil en die doorspekt is met flarden filosofie, minderwaardig ten overstaan van de poëzie die ik vandaag ontmoet en heb ik het - Eliot volgend in de mate van mijn mogelijkheden - helemaal verkeerd voor; moet de poëzie van vandaag louter een spel van woorden zijn met de bedoeling een sfeer, een toestand op te roepen, waarbij de betekenis van het woord veronachtzaamd mag worden?
Wel, Ik ben nu van oordeel dat er plaats is voor beide vormen van poëzie, deze van Eliot als deze van Valéry, zoals er nog steeds plaats is voor de schilderijen van Renoir als voor deze van Braque. De wijze van expressie duidt alleen op de ingesteldheid van de maker op het ogenblik dat hij als maker fungeert. Wat ik evenwel niet aanvaarden kan is dat men vertrekken zou van uit het oogpunt stelselmatig elke filosofische inslag te vermijden - ik meen me te herinneren dat Ilya Pfeijffer hier een voorstander van is - wat neer zou komen op een verkrachting van wat literatuur betekent.
Of, heb ik het verkeerd voor, zijn de oude gewaden definitief en voor altijd definitief afgelegd en kan het niet dat ze nog hier of daar worden gebruikt?
Evenwel, ik zelf ben al te ver gevorderd in het oude opdat ik zonder verpinken het nieuwe zou aankleven. Laat me dus nog maar wat verder huppelen in mijn filosofisch park!
[1] T.S.Eliot: ‘The Sacred Wood’, Methuen, London, 1928, herdruk 1960.
22-07-2019, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-07-2019 |
Wat van gisteren was. |
Mijn blog van gisteren heb ik met de pen neergezet op de open gebleven bladzijden van een oud dagboek. Het gebeurde in de nacht, in ogenblikken van niet weten en van een soort van ‘niet-zijn’, in de gonzende stilte van de kamer, in het krassen van de pen op het blad, en uit mijn hand vloeide toen, wat ik een fractie van tijd ervoor nog niet had gedacht. Ik heb de woorden overgenomen zoals ik meende dat ze er stonden - mijn geschrift bijna onmogelijk te ontcijferen - zo goed en zo kwaad als het ging.
Dit is wat van gisteren was.
Vandaag kom ik erop terug, en ik heb het gevoel dat wat ik schrijven ga, ik reeds geschreven moet hebben of dan toch ooit gedacht in andere bewoordingen, namelijk dat het verkeerd is te denken dat wij het zijn die ons eigen leven in de hand hebben, dat we zelf beslissen wat we doen of wat we laten, zelf bedenken wat we schrijven.
Of, anders gezegd, dat we worden geleefd van bij onze geboorte door de omstandigheden – en zelfs van ver vóór onze geboorte – dat alles al voorzien is en dat we doen wat gedaan moet worden om uit te komen waar we uitgekomen zijn en nergens anders. Ons leven aldus niet veel meer zijnde dan een verwezenlijking van wat verwezenlijkt moest worden.
Zo ook wat ik gisteren in de nacht geschreven heb, waaruit dan voortvloeit wat ik vandaag zal schrijven en tezelfdertijd wat morgen komen zal en de dagen erna, a string of pearls elke parel een blog zijnde. Het schijnt me toe dat er een zekere logica in steekt, dat elke dag voortkomt uit wat gebeurde, in droom of in werkelijkheid, de vorige dagen; dat het niet zo is dat we telkens elke morgen opnieuw beginnen alsof er niets ware aan vooraf gegaan.
Ik beken, ik heb nog altijd in mijn hoofd een zicht op mijn dagen in Zinal, ik ben nog altijd in die, door hoge bergruggen ingesloten vlakte waar de Navizence doorstroomt, de echo ervan is er nog steeds, ergens schuilend in een hoek van mijn gedachten. En het kan dan ook - ik ben er bijna zeker van - dat mijn blog van gisteren, mijn blog over het ‘niet-zijn’, te maken dat met de ‘saudate’, de immense weemoed die plots in mij is opgerezen, denkend aan de bergen.
Een ziekelijk denken getekend in mijn bloed. Het is ook omdat ik het verwoord dat alles opnieuw ‘wordt’, dat alles opnieuw ontstaat, meer geladen dan vroeger, zwaarder om mee te dragen in mijn dagen, in mijn geschriften.
Maar ik week af. Ik weet niet wie die ‘ik’ is die afweek, die dromen ging, die niets afweet, behalve de pijnen en de ongemakken, van het lichaam dat hij bewoont en dat hier zomaar rondloopt als een mier in een mierennest, niets meer. Ware het niet dat hij ook geest is en hij zich als geest kan laten kennen met wat eigen is aan die geest van hem. En dag na dag neemt hij er een foto van die hij kleeft in een album, een album die is van het leven van die ik.
Wie de foto maakt weet ik niet, ook niet met welk toestel, eens er over wat ‘is’ gesproken wordt, valt het stil, wordt het wazig. Het is dit wazige dat er de schoonheid van is.
Mijn lichaam is deel van de natuur, deel van iets enorm; mijn geest is deel van de geest in de natuur. Zonder die geest ware ik de dood zelve, dankzij die geest ben ik een levende en is het een levende die ik blijven zal.
21-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-07-2019 |
Het lege hoofd |
Ik denk dat elke componist wakker wordt met een melodie in zijn hoofd en als die er niet is dat hij weet dat zijn dag slecht begonnen is. Dit is ook mijn geval, het komt neer, ofwel op een ontwaken in een wereld die niet is zoals deze die er was toen je slapen ging, ofwel is het zo dat jijzelf in plaats van die van gisteren te zijn nu een metamorfose hebt ondergaan en in een ander leven bent gestapt, een leven dat je nog niet geleefd hebt.
Een uiterst vreemd gevoel, een gesloten zijn op herinneringen aan vroeger omdat er geen herinneringen zijn, een leeg hoofd, dat niet denken kan omdat er niets is om aan te denken, omdat er enkel is wat je kunt zien, de volle maan, licht gesluierd, op het tere laken van de lucht en in het laatste van de nacht, de ceder in de tuin, de hoog opgeschoten venkelstruik in bloei met de druivelaar vol trossen druiven en de vijgenboom met zijn enkele vijgen, die je er weet, maar van hier uit niet zien kunt. Maar er is weinig meer nu, omdat er niets is binnen in jou, omdat er alles gesloten blijft.
Welke blog kun je dan schrijven als er niet meer is dan je vingers over de toetsen van je klavier, woorden neerzettend alsof het een spel was, tot je komt aan een hoeveelheid waarover je oordelen zult of het voldoende is of niet.
Je verkeert in een toestand die je voorheen nog nooit gekend hebt. Je herinnert je zelfs niet hoe het vroeger was, omdat er geen vroeger is. Je wakker geworden bent, ontdaan van alles, zoals een boom zich voelen moet ontdaan van zijn bladeren, een vijver ontdaan van zijn vissen, een weide ontdaan van haar bloemen, een boek ontdaan van zijn woorden, niet onwennig, niet vooruitkijkend, enkel er zijnde en het weten dat je er bent, maar niet begrijpen waarom je er bent, vanwaar je komt en waar je heen moet. Minder wetend dan de pas ontpopte monarch vlinder die verder vliegt, maar wel dat je schrijven moet, zoals de vlinder weet - het is zelfs geen weten - dat hij verder moet naar Canada toe. Een automatisme dat je hebt overgehouden van wat er vroeger moet geweest zijn, een vroeger dat je, je niet meer herinnert.
Er is wel een verwachten op iets dat er in meer moet zijn, maar je kunt je niet voorstellen wat dat in meer zou kunnen zijn. Maar iets is er, je weet het, diep in jou uitgespreid, een verre echo van een groot iets dat lijkt op een oceaan van zijn, waaruit je maar te kiezen hebt op welk punt ervan je, je bevinden wilt, om plots anders te zijn dan wie je nu nog maar bent, je gedachten opgesloten in een cel, ver van jou af.
Deze toestand kan jaren duren, maar het kan ook dat hij zich gaat versplinteren en dat de bolster gebroken wordt, de muren van de cel verbrokkelen zullen en je, je gedachten terug zult vinden, errgens op een punt dat er is.
Al weet je niet wie je ontmoeten gaat, of het deze is die je al waart juist voor je slapen ging of een andere die je worden zult, in een ander leven dan.
20-07-2019, 07:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-07-2019 |
Fragment |
Ik kan geen grotere verscheidenheid aan onderwerpen bedenken dan deze die ik hanteer. En ik vraag me af op wat dit wijst, op een armoede of op een rijkdom; op een niet weten of op het hebben van een mening over veel zaken omdat ik een zoeker ben, een zoeker in vele domeinen.
Ikzelf heb er geen oordeel over, Ik ken me enkel als iemand die soms vreemde paden bewandelt en dan even schrikt als hij ziet waar hij aangekomen is. Wel is het zo dat ik elke gelegenheid moet aangrijpen om niet stil te vallen, want een etmaal is soms niet veel.
Wat is er dat me vandaag bezig hield, de jeugd misschien, de lachende, zorgeloze jeugd die me bezocht, twee kleinkinderen Margot en Arnaud en twee van hun vriendinnen, ruime teenagers, en mijn jongste dochter Cathérine, de moeder, die er even jeugdig uitzag, dacht ik - wellicht voelde ze zich gelukkig. Ik vond hen allen zo jong en me zelf zo oud, heel oud, aangekomen op de rand van het leven. Dit, in het licht van hun jeugdige overmoed kon de tegenstelling niet scherper.
Ze gaan op verlof, ze gaan naar de plaats die me het liefst is, Zinal. Ik wil er alles over weten, niet zo zeer over de chalet die ze huurden maar over de ligging ervan in of buiten het dorp. En ze vertellen erover. Ik ben er met hen, ik wandel met hen in le Pla de la Lé, een grote wijde vlakte waar de Navizence door vloeit. Ik weet alles over die vlakte. Ik herleef als ik erover spreken ga, als ik hun zeg wat er bijzonder is aan die vlakte met een bosje van lage struiken, voorbij het voetbalveld, rechts, aanleunend tegen de rotswand. Zeg ik aan Margot dat ze er moet gaan zoeken naar een minuscule orchidee, of naar de lys Arpagon, of naar de Génépi op een plaats ter hoogte van het bosje, aan de voet van de berg. Maak er een foto van zeg ik haar, maar bescherm de bloemen, je weet maar nooit dat ik er nog eens langs kom, later.
Ze willen naar het bergmeertje op de weg naar de ‘Cabane de l’Arpittetaz’. Ik zeg hen welke weg ze nemen kunnen, die van de ‘chemin difficile’, zoals aangeduid, zijnde via de houten brug over de rivier en dan de smalle wegel volgend stroomopwaarts om dan te stijgen in het bos. Ik spreek hen van de kettingen die er hoger vast geankerd zitten in de rotswand, maar geen angst, zo moeilijk is het nu ook niet. Maar er is ook een andere weg vanuit het dorp zelf naar ‘le Roc de la Vache’ en dan verder naar rechts, de heuvelrug volgend die uitkomt op het meertje, met de Noorderwand van de Besso erin weerspiegeld. Wat zeg ik hen nog allemaal, want ik ben er ook, ik zie de weerspiegeling van de bergen in het water, ik zie de enkele kikkers die er zwemmen, ik zit er neer met hen zoals ik er tientallen keren gezeten heb op weg naar de hoger gelegen cabane, drie uur verder, op meer dan 2.800 meter.
Het is mijn hart dat spreekt, ze weten het, ze voelen het. Ze luisteren naar het restje jeugd in mijn stem. Ik zal er wandelen met hen langs de Navizence. Ik zal er met hen de flora bewonderen, het eerste deel van de vlakte is moerassig het is de plaats van de 'gevlekte orchidee' en van een rijke variëteit van bloemen. Geniet ervan zeg ik, Geniet ervan en houd het genot ervan op een plaats diep in jou.
De wijde vlakte waar ik zo dikwijls wandelde of jogde zijn geen jeugdherinneringen, het zijn herinneringen getekend door de volheid van er te zijn, er te zijn als in een andere dimensie van leven, niet alleen van de geest maar van een verbondenheid met de kosmos die zich welfde over mij, in een zindering die van het wondere van het leven is.
Ze zullen me bellen van uit die plaats, ze zullen er denken aan mij, ze zullen me meenemen op hun tochten naar ‘la Cabane du Petit Mountet’ en naar alle andere plaatsen die ik er ken en waar nog de indruk moet hangen van mijn aanwezigheid daar, dan toch voor hen. Het hele dorp Zinal is doordrongen van mij, spreekt tot me. Al wat er over gezegd kan worden ligt vastgenageld in de naam ervan: Zinal, een naam die beweegt, die echoot in mij.
Nu dat ik sprak met hen die er heengaan zal ik er ook zijn, een man van dertig, van veertig, van vijftig, een man die er leefde zoals hij nooit ergens anders heeft geleefd, zelfs niet in de plaatsen van zijn vroege jeugd. Er hangt voor hem, iets geheimzinnigs over dat dorp, gelegen op het einde van de Val d’Anniviers, uitlopend in le Pla de la Lé.
19-07-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-07-2019 |
Planeten in het Universum |
We zijn hier op aarde, wellicht geen Uitverkorenen meer, nu algemeen geweten is dat er in ons sterrenstelsel duizend en meer planeten zijn die zich wentelen rondom hun zon, ik durf het cijfer niet herhalen maar er zouden er meer zijn in het totale Universum - in de miljarden sterrenstelsels - dan zandkorrels op het strand van Oostende, planeten waarop leven zou mogelijk zijn.
Zo, wat ik in een vorige blog vertelde over een hadith van de profeet, hernomen in een paar versregels van Dante, als zou God het Universum en de mens erin, geschapen hebben opdat hij zich weerspiegeld zou kunnen zien in de mens, zou dus geen beslissing geweest toegespitst enkel en alleen op de aarde, maar moet evenzeer gelden voor alle planeten van de miljarden melkwegstelsels, waarop leven mogelijk is.
De evolutie naar homo sapiens kenmerkend voor de aarde, moet dus een algemene regel geweest zijn, een fenomeen dat zich ook moet hebben voorgedaan op al deze met leven bezielde planeten. Met dien verstande dat er een gradatie moet zijn in de aard van ‘sapiens-zijn’, de ene al verder gevorderd zijnde dan de andere
Wat neerkomt op een enorme, massale golf, verspreid over het ganse Universum, van een steeds maar toenemende vorm van mogelijkheden voor God, die ik zie als de geest van het Universum, om zichzelf te ervaren in de geest van zijn schepsel, de mens. Waaruit dan blijken moet dat het materieel aspect van het Universum, met zijn negatieve als positieve kanten, slechts bijzaak is – zoals ons lichaam slechts bijzaak is – een hulpmiddel om te bereiken wat bereikt moet worden: zich zelf zien.
Maar, bekijk dit, beste lezer, als een soort Spielerei, iets dat ik zo maar, me baserend op het mogelijke aantal planeten met leven - maar het kan ook dat de aarde dan toch uitverkoren werd - naar voren schuif, wel wetende, wat ik terugvond in een dagboek, komende uit de ‘Economist’ die ik toen nog regelmatig beroepshalve las, den woorden van een Britse astronoom, professor Raymond Lyttleton die verklaarde dat:
‘A hypothesis is as a bead on a length of wire, one end being marked 0 (falsehood) and the other end 1 (truth). Never let your bead quite reach 0 or 1, or it will fall off the wire and out of the domain of rationality. Move it along the wire, this way or that, in the light of new evidence’.
Ik anker me zeker niet vast in wat ik schreef over planeten en leven en reflectie. Alles is beweging, ook de kennis, ook de bewijsvoering. Maar mijn soort van paradigma plaats ik toch op punt 0,55, en alhoewel ik zou willen gaan tot 0,65, zal ik toch maar wijselijk blijven bij mijn eerste notering. Die staat precies voorbij de helft, waar ze hoort te staan. Al wat er bij komt in de richting van 1 is met dank meegenomen.
Zo gebeurt het dat je de ene dag spreekt over de (gekke) gulheid waarmede de ECB zorgt voor de hoeveelheid geldcirculatie, de andere dag over een Cistercienzersabdij, en nog een andere om dan in een totaal andere sfeer te belanden die de realiteit ver overstijgt.
Weet echter dat alles afkomstig is uit de massa gedachten die aanwezig zijn in het Universum, dus niet alleen deze die hier rondrijven om de aarde.
18-07-2019, 07:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |