Ik heb drie dagen lang getracht iets te putten uit een onderwerp dat onuitputtelijk schijnt en ben er uitgeput uit opgestaan. Zo heb ik vandaag noch een eerste zin om verder te gaan,, noch een laatste om er mee te eindigen. Trouwens, het zint me niet, echt niet. Ik sta voor mijn leeg blad als voor een gesloten deur, als voor een bos dat ontoegankelijk is vanwege, ja vanwege wat?
Maar het gebeurt. Er zijn van die dagen, van die momenten die je vreest. Ze brengen je nergens, omdat je nergens heen wilt gaan, omdat je wilt blijven waar je bent, opgerold onder de lakens, half in slaap nog.
Ik wist het voor ik slapen ging dat deze :morgen een lastige morgen zou geweest zijn, dat ik misschien beter wachten zou tot in de namiddag, tot in de schemering alvorens een poging te wagen. Maar wachten tot, is een risico dat ik niet graag loop, want wat gedaan is, is gedaan, je hoeft er geen ganse dag mee rond te lopen, en ook, werken in de morgen geeft je de luxe, je een ganse dag vrij te voelen, ontlast van een zwaarte.
Maar dit was niet het geval. Want woorden zijn wispelturig, elke dag vergaat het anders. Soms staan ze klaar, ,staan ze zelfs te springen om genomen te worden, soms zitten ze verborgen en weigeren ze zich te tonen zodat je er hulpeloos bijzit. Dit was deze morgen.
Laat in de namiddag heb ik met een vriend de tentoonstelling bezocht, van een vriend, Daniël Janssens, in een home voor ouderlingen zoals ik. Ik kende zijn werk, hij is een man van de beitel, van het penseel, van pen en potlood en van het woord. Een groot kunstenaar. Ik schreef in zijn dagboek dat er lag: ‘kunst is bedrevenheid’, want hij is een bedreven man. Ik schreef nog andere dingen die er nu staan voor altijd, maar die ik me niet meer herinner. Het was echter het ogenblik dat de woorden kwamen die moesten komen, zonder nadenken, heel spontaan zoals het hoort bij dergelijke aangelegenheden, omdat het werk van hem is en van niemand anders zijn kan, sterk persoons gebonden.
En het is groot wat hij maakt of schrijft. Het heeft een kosmische inslag, een eigenheid van wat kunst is. Een inslag die hij verwoordt in zijn beelden. Het zijn geen abstracte beelden, het zijn beelden die spreken die iets te vertellen hebben, beelden die leven, die elk afzonderlijk een kamer vullen kunnen met een bijzondere aanwezigheid. Echter, soms schaadt overdaad.
En dan was er in die home, die dame die we bezochten in haar kleine flat. Ze, had mijn leeftijd - het voelde vreemd aan, zij in die flat, ik buiten in de vrijheid van de wereld - ik wist niets van haar leven en de vriend die me vergezelde wist er evenmin iets meer over dan dat ze een pianiste was; dat ze eerste prijzen gewonnen had, maar dat vertelde zij ons en dat ze, bij de verhuis naar de home, haar vleugelpiano had moeten achterlaten, alsof ze hiermede haar ganse leven achterliet. Haar vleugelpiano die ze zo maar gratis weggeschonken heeft aan een leerlinge van haar, een jong meisje, Wat het haar moet gekost hebben afstand te doen?
Ze voelde zich - ze was al in slaapgewaad - overrompeld door ons onverwacht bezoek. Ze wist echt niet waar ze het had, twee mannen in haar flat, de ene kende ze, mijn vriend Raf, mij kende ze hoegenaamd niet, maar ze vroeg me of ik piano speelde, en of ik Schubert kende en Beethoven en Debussy en ze wou iets spelen, zegde ze een nocturne van Chopin.
‘Ken je Chopin?’ vroeg ze, terwijl ze haar piano opende: ‘Nocturne nr 9’, zegde ze, ‘weinigen kennen die, mais moi je l’aime beaucoup’. En ze speelde, ze speelde, met het laatste licht van de namiddag op haar handen, haar rimpelige handen glijdend over de toetsen, en omkijkend naar ons, terwijl ze speelde, met een fonkeling in haar ogen.
Ze stopte. Ik ben er van aangedaan’ zegde ze, ‘jullie hebben me verrast, totaal verrast, de noten haperen,, Chopin, o, Chopin’ zegde ze.
Ze keek naar ons, haar gelaat, had iets jeugdigs nog. Haar ogen, dacht ik, ogen om terug verliefd te worden, zo jong ze er uit zag, in haar nachtkleed, in die kamer met wat foto’s aan de muren, een oude kast, en wat partituren op de tafel naast haar, oude losse bladen.
Hoe is ze ingeslapen die avond, welke nocturne heeft ze gespeeld voor ons toen ze insliep?
Ik dacht toen we zijn weggereden: hoe heeft ze geleefd met die vleugelpiano van haar die haar gezel was, haar toevlucht, haar restje leven was, en hoe heeft ze die achtergelaten als ik haar glimlach zag toen ze speelde: de momenten geluk die ze moet gekend hebben, toen?
|