‘A déshonneur meurt à bon droit qui n’aime livre.’
Régine Pernoud in ‘Lumière du Moyen Âge’, p.129.
Er zijn schrijvers die regelmatig opduiken in mijn geschriften, als in mijn gedachten: T.S. Eliot is er zo een, Maurice Gillams, Jorge Luis Borges, Boris Pasternak, Dante Alighieri.
Waarom neem ik hen als voorbeeld, citeer ik hen als het past en misschien ook als het minder past? Is het omdat zij het zijn die me, met hun werken, het meest geraakt hebben of, die ik gelezen heb op het ogenblik dat ik nood had om te lezen wat ze schreven, me aldus hebben aangevuld en geleid tot wat ik nu ben en nu schrijf?
Ik stel me die vraag en leg die voor aan jullie omdat ik gewoon ben alles te vertellen over mezelf, dan toch wat nodig is opdat je me beter zou kunnen volgen en omdat ik gewoon ben geraakt dingen te vermelden waarbij, en dan in hoofdzaak, mijn persoon bij betrokken is want, ik ben geen grote vinder wat fictieve personen betreft, wel gewaag ik me soms aan fictieve verhalen over wat mezelf overkomt, maar dit gebeurt eerder zelden, eerder uitzonderlijk, maar het gebeurt, soms verwondert het me zelf.
Er zijn natuurlijke ook andere schrijvers die me bezield hebben, Umberto Eco is er zo een, Hemingway, Steinbeck, Proust, Saint-John Perse, Stendhal, noem maar de namen van grote schrijvers van mijn tijd en van de tijd er voor, en ik zal ze gelezen hebben, maar niet deze dichterbij al is er wel Cees Nooteboom en Stefan Hertmans. Echter, er zijn er voldoende, en ik weet het maar al te goed, die ik niet gelezen heb en die ik had moeten lezen. Zeker is evenwel, had ik hen gelezen ik zou geen tijd hebben over gehouden om te vertellen wat ik nu vertel: een mengelmoes van wat ik las, van wat ik dacht en van wat het ene vermenigvuldigd met het andere me heeft opgebracht.
Onder alle literaire personages die me bezeten hebben - en dit is het correcte woord - is er één geweest die me jaren lang in beslag heeft genomen, ik noem Dante Alighieri. En het bevreemdende hierbij is dat het, als ik het naga, begonnen is met een paar versregels van Borges. Of, hoe de zaken zich reguleren in een mensenleven.
Ik was in Alicante, ik was in de zeer respectabele boekenafdeling van El Cortes Inglès. Ik liep langs de rekken boeken en zag boven op een rek een dun boekje liggen, van Jorge Luis Borges: Nueve ensayos dantescos’ - Dante was niet mijn favoriete schrijver op dat ogenblik - het lag er alsof het wachtte op mij. Ik opende het op een gedicht en ik las:
…
un libro, y en sus pàginas la ajada / violeta, momento de una tarde / sin duda inolvidable y ya olvidado.
Dit te lezen over een gedroogd viooltje in een boek dat hem zonder twijfel herinneren moest aan een namiddag die hij nu vergeten was, was voldoende voor mij om het boekje te kopen, het achteraf te lezen en te beslissen, de rest van mijn dagen te wijden aan de Divina Commedia van Dante.
Wel, ik las zijn Divina Commedia. Gedurende jaren was hij mijn gezel, las ik hem zoals Jorge Louis Borges hem las, in het Italiaans van Dante – hij werd trouwens de vader van de Italiaanse taal genoemd – in zijn Italiaans dat ik begrijpen kon dankzij niet alleen een Italiaans woordenboek, maar eveneens dankzij vertalingen in het Nederlands, het Frans, het Engels. Aldus kwam ik er toe telkens en telkens beter zijn woorden te begrijpen en binnen te dringen in zijn visionaire beelden en gedachten.
Ik werd er zo door getroffen dat ik op een dag besloten heb, er de tijd aan te wijden die ik dacht nog te leven te hebben, en te gaan schrijven over zijn werk en dit in een weinig conventionele vorm. Erover schrijven alsof ik samen was met hem toen hij, bij zijn terugkeer op aarde na zijn tocht doorheen Hel, Vagevuur en Paradijs, begon te schrijven. Ik beeldde me in naast hem te staan terwijl hij schreef, toe te kijken over zijn gebogen rug, zoals hij thans toekijkt op mij terwijl ik aan het schrijven ben over hem.
Het is een groot pak tijd geworden. Ettelijke jaren waren er nodig om mijn ingebeelde gesprekken met hem uit te schrijven, te verbeteren, te herschrijven en nogmaals te hernemen. Om uiteindelijk, moe geschreven en voelende dat er geen einde aan kwam, ik, halfweg zijn Purgatorio, heb afgehaakt. Er is dus enkel een manuscript van zijn Inferno, het ligt in een van mijn schuiven. Ik heb niet meer de moed het nogmaals te herzien, en te herschikken omwille van de vele voetnoten onderaan de pagina’s.
Maar, na al die jaren, soms denk ik dat ik mijn beste tijd heb gehad. En dat die beste tijd mijn tijd met Dante was.
|