 |
|
 |
|
|
 |
19-04-2019 |
Uit noodzaak |
9 april
Zonde uit noodzaak.
.Ik schud me uit om een blog te
schrijven, ik verbaas mezelf als ik er in slaag, vooral wanneer ik
geconfronteerd word met de stugheid van geest waarover ik het had, gisteren
dan. Het is echter een ontgoocheling als ik zie op welke wijze de Centrale Computer
mijn woorden heeft overgebracht. terwijl mijn handelingen nochtans hun zelfde
stramien volgden.
Wat ik vandaag doe is zonde uit
noodzaak, is breken met mijn wijze van leven over de laatste tien jaar. Ik zal
wel niet stilvallen, ik zal verder schrijven
maar tot en met 20 april niet onder de vorm van een dagelijkse blog
Het is niet zonder rijp beraad, dat Ik
dit besloten heb, maar mijn dagelijkse blog slorpt te veel van mijn tijd op in
de voormiddag - in de namiddag ben ik te leeg om te schrijven - tijd die ik nu
gebruiken zal voor een even belangrijk werk dat al te lang is blijven liggen.
Als alles zijn normaal verloop kent -
si Dieu me prête vie wist men vroeger
-lees je me terug op Paaszondag 21 april. Tot dan, vrienden, ik hoop dat je me
niet vergeten zult.
Mijn excuses hiervoor, indien nodig.
19-04-2019, 18:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-04-2019 |
Zonde uit noodzaak. |
Ik schud
me uit om een blog te schrijven, ik verbaas mezelf als ik er in slaag, vooral
wanneer ik geconfronteerd word met de stugheid van geest waarover ik het had,
gisteren dan. Het is echter een ontgoocheling als ik zie op welke wijze de Centrale
Computer mijn woorden heeft overgebracht. terwijl mijn handelingen nochtans hun
zelfde stramien volgden.
Wat ik
vandaag doe is zonde uit noodzaak, is breken met mijn wijze van leven over de
laatste tien jaar. Ik zal wel niet
stilvallen, ik zal verder schrijven maar tot en met 20 april niet onder de vorm
van een dagelijkse blog
Het is
niet zonder rijp beraad, dat Ik dit besloten heb, maar mijn blog slorpt
te veel van mijn tijd en denkwerk op in de voormiddag - in de namiddag ben ik te leeg om te
schrijven - tijd en denkwerk worden nu gebruikt voor een even belangrijk werk dat al
te lang is blijven liggen.
Als
alles zijn normaal verloop kent - si Dieu
me prête vie wist men vroeger - lees je me terug op Paaszondag 21 april.
Tot
dan, vrienden, ik hoop dat je me niet vergeten zult.
Mijn
excuses hiervoor, indien nodig.
09-04-2019, 05:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-04-2019 |
Over wat was en niet was. |
Het is
het uur van de confrontatie met de stijfheid van het lichaam en de stugheid van
de geest, het ceremoniële van elke dag waar ik niet aan ontkom. Ik hoef niet
te zeggen waaruit dit bestaat, de stijfheid en de stugheid zijn er en ik moet
er mee leven, ik moet me er uit bevrijden, er uit verrijzen, als een vuurvogel,
schreef ik eens.
In
feite, wat schreef ik nog niet nu ik hier terug tracht op te staan, een struggle
om op een waardige wijze te overleven, het werk van elke dag, vooral van elke morgen. Zeg ik, tot vervelens toe? Wat onjuist zou zijn..
En
toch herbegin ik, zelfs als ik niets te vertellen heb, zelfs als ik beginnen
moet met een blik op hoe het met mij is gesteld. Niet goed eigenlijk, niet om
te gaan wandelen in de velden en te zien hoe alles open bloeit van de grassen
tot de madeliefjes, tot de struiken en
tot de bomen en de luchten er boven, maar niet de bloei van het lichaam, de
broosheid ervan wil ik toedekken met woorden.
Zij
vol mijn woord, zij van alle dagen van mijn leven. Wees mijn rijkdom, de enige
die ik nog overhoud. Wek me op, laat me opstijgen tot de plaatsen die ik mijn
leven lang heb willen bereiken, maar er niet ben in geslaagd. Mijn tijd is kort
geworden, ik nader het punt dat ik besluiten moet en briljant is het niet. Zo,
het zal me moeite kosten. Of, mijn woord, ware het niet beter het te
verzwijgen, het toegedekt te laten en het mee te nemen als ik heen zal gaan?
Joyce
ook is er met geconfronteerd geworden, op zijn manier dan:
There are sins or (let us
call them as the world calls them) evil memories which are hidden away by man
in the darkest places of the heart but they abide there and wait[1].
En het gaat hem meer om wat ik niet deed dan om wat ik
deed, wat het nog erger maakt: sins, or evil memories for doing what I didnt
do.
Dit alles, deze morgen, zijn gedachten die opgedoken,
meer uit de stijfheid en de ermee verband houdende pijnen van het lichaam - ik
overdrijf hier want er zijn er andere bij anderen die ik ken - en minder uit de
stugheid van de geest, die schrijvend zich heeft losgewrikt en zich heeft klaar
gemaakt om de dag in te gaan. Zoals het licht , de helrode gloed van licht die
oprijst achter de reuzen van bomen voor het raam. Mijn geest er deel van wil
zijn en, mijn hart, mijn moede hart, hem
hierin volgen wil, altijd maar volgen wil. Hart en geest samen verrijzend zoals
ik het vroeg. En zoals het elke morgen gebeurt.
Tot mijn heil en mijn vergeten van wat niet was.
[1] Uit zijn Ulysses. en het vervolg om te
bewijzen wat literatuur vermag :
He may suffer their
memory to grow dim, let them be as though they had not been and all but
persuade himself that they were not or at least were otherwise. Yet a chance
word will call them forth suddenly and they will rise up to confront him in the
most various circumstances, a vision or a dream, or while timbrel* and harp
soothe his senses or amid the cool silver tranquillity of the evening or the
feast at midnight when he is now filled with wine. Not to insult over him will
the vision come as over one that lies under her wrath, not for vengeance to cut
off from the living but shrouded in the piteous vesture of the past, silent,
remote, reproachful.
*a bible word for tambourine.
08-04-2019, 08:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Over wat niet was. |
Het is
het uur van de confrontatie met de stijfheid van het lichaam en de stugheid van
de geest, het ceremoniële van elke dag waar ik niet aan ontkom. Ik hoef niet
te zeggen waaruit dit bestaat, de stijfheid en de stugheid zijn er en ik moet
er mee leven, ik moet me er uit bevrijden, er uit verrijzen, als een vuurvogel,
schreef ik eens.
In
feite, wat schreef ik nog niet nu ik hier terug tracht op te staan, een struggle
om op een waardige wijze te overleven, het werk van elke dag, vooral van elke morgen. Zeg ik, tot vervelens toe? Wat onjuist zou zijn.
En
toch herbegin ik, zelfs als ik niets te vertellen heb, zelfs als ik beginnen
moet met een blik op hoe het met mij is gesteld. Niet goed eigenlijk, niet om
te gaan wandelen in de velden en te zien hoe alles open bloeit van de grassen tot
de madeliefjes, tot de struiken en tot
de bomen en de luchten er boven, maar niet de bloei van het lichaam, de
broosheid ervan wil ik toedekken met woorden.
Zij vol
mijn woord, zij van alle dagen van mijn leven. Wees mijn rijkdom, de enige die
ik nog overhoud. Wek me op, laat me opstijgen tot de plaatsen die ik mijn leven
lang heb willen bereiken, maar er niet ben in geslaagd. Mijn tijd is kort
geworden, ik nader het punt dat ik besluiten moet en briljant is het niet. Zo,
het zal me moeite kosten. Of, mijn woord, ware het niet beter het te
verzwijgen, het toegedekt te laten en het mee te nemen als ik heen zal gaan?
Joyce
ook is er met geconfronteerd geworden, op zijn manier dan:
There are sins or (let us
call them as the world calls them) evil memories which are hidden away by man
in the darkest places of the heart but they abide there and wait[1].
En het gaat hem meer om wat ik niet deed dan om wat ik
deed, wat het nog erger maakt: sins, or evil memories for doing what I didnt
do.
Dit alles, deze morgen, zijn gedachten die opgedoken,
meer uit de stijfheid en de ermee verband houdende pijnen van het lichaam - ik
overdrijf hier want er zijn er andere bij anderen die ik ken - en minder uit de
stugheid van de geest, die schrijvend zich heeft losgewrikt en zich heeft klaar
gemaakt om de dag in te gaan. Zoals het licht , de helrode gloed van licht die
oprijst achter de reuzen van bomen voor het raam. Mijn geest er deel van wil
zijn en, mijn hart, mijn moede hart, hem
hierin volgen wil, altijd maar volgen wil. Hart en geest samen verrijzend zoals
ik het vroeg. En zoals het elke morgen gebeurt.
Tot mijn heil en mijn vergeten van wat niet was.
[1] Uit zijn 'Ulysses'. En het erop volgende, om te bewijzen
wat literatuur vermag :
He may suffer their
memory to grow dim, let them be as though they had not been and all but
persuade himself that they were not or at least were otherwise. Yet a chance
word will call them forth suddenly and they will rise up to confront him in the
most various circumstances, a vision or a dream, or while timbrel* and harp
soothe his senses or amid the cool silver tranquillity of the evening or the
feast at midnight when he is now filled with wine. Not to insult over him will
the vision come as over one that lies under her wrath, not for vengeance to cut
off from the living but shrouded in the piteous vesture of the past, silent,
remote, reproachful.
*a bible word for tambourine.
08-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-04-2019 |
Da Vinci in de abdij van Tongerlo |
Een
e-mail van Artdependence Magazine die
ik regelmatig ontvang en regelmatig open, brengt me een totale verrassing: The full story behind Leonardos Last Supper,
in een artikel van Christina Esquerra van 4 april 2019. Ik
waag niet het artikel van Christina Esquerra volledig over te nemen, maar ik
houd het ter beschikking van al wie interesse heeft. Ik denk ook dat je het
vinden moet op Artdependence Magazine
via Google.
Het
verhaal, ingekort, komt hier op neer dat Lodewijk de XIIde het Laatste
Avondmaal van 1495 heeft gezien in de Basilica di Santa Maria della Grazie in Milaan[1],
dat hij opdracht heeft gegeven het weg te nemen van de muur en het naar Parijs over
te brengen maar dat de fresco niet te verwijderen was en dat er toen een kopie
werd geschilderd op canvas. Na de dood van Lodewijk de XIIde, werd het schilderij
op doek te koop gesteld en werd het gekocht door de abt van de Abdij van
Tongerlo waar het zich nog altijd bevindt, maar echter dringend moet worden
gerestaureerd.
Je
vindt alle gegevens hierover bij Google, Abdij van Tongerlo. De Amerikaanse
kunstcriticus, Jean-Pierre Isbouts heeft een fundraisingcampagne gelanceerd
voor de restauratie van het werk, hiervoor is 500.000 nodig. Al twaalf
Vlaamse bedrijven en organisaties zouden interesse getoond hebben.
Jean-Pierre
Isbouts, National Geography, schreef een boek en maakte een film over het werk
van Da Vinci, hij vertelt hierover aan Christina Esquerra, dat het werk van
Leonardo revolutionair was:
Up to that point artists depicted the Last Supper as the institution of
the Eucharist, the Christian mass. In Ghirlandaios versions of the Last
Supper, for example, you have Christ breaking bread - which in itself is not a
very interesting thing to depict - while the Apostles sit there not doing
anything.
Leonardo comes into the genre wanting action, drama. Thus, he breaks
with the iconography of the Last Supper as the institution of the Eucharist and
depicts the moment in the gospels when Jesus says: one of you will betray me.
This bombshell announcement brings all these different human responses into the
work.
It was a radical change, and it made
everyone at the time want to have a print copy of the work. According to Leo
Steinberg the Last Supper was
probably one of the first illustrations in history that enjoyed wide
distribution. It kept Leonardos memory alive.
Artdependence toont een belangrijk
detail in het doek, Johannes neigend naar Petrus, die aan Johannes de vraag
stelt wie is het die Jezus gaat verraden. Ik trachtte de foto over te nemen op
mijn blog maar ben er niet in geslaagd. Hierop is evenwel heel duidelijk te
zien dat de Johannes een dame is, niemand minder dan Maria Magdalena, een
van de twaalf apostelen op het doek. Er is geen twijfel mogelijk en toch wil
men het niet zien, toch blijft men het hebben over Johannes, als de leerling
waarvan Jezus het meest hield.
Ik
denk dat dit, nu het werk terug in de belangstelling gaat komen naar aanleiding
van de 500 ste verjaardag van de dood van Leonardo, 1452-2 mei 1519, ook het
boek van Dan Brown gaat te berde komen, dat dit voor de Kerk geen goede zaak
wordt, misschien wel voor Jezus.
[1] Van deze fresco, schrijft het
Nieuwsblad dat er ook een artikel aan wijdde, is vandaag nog slechts 20 percent
zichtbaar door pigmentvervaging, aldus Isbouts. Het is Isbouts die tot zijn
verbazing de internationaal nauwelijks bekende kopie ontdekte in de abdij van
Tongerlo. De figuren van Johannes, links van Jezus op het werk en Jezus, midden
op het werk, zijn zelfs allicht door Da Vinci zelf geschilderd, want die zijn
gemaakt zonder schets eronder. De 45 vierkante meter grote replica hangt al
sinds 1545 in de abdij.
07-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-04-2019 |
Waar we staan |
Het is niet aan mij om te zoeken naar een
meer inhoudelijke vorm van geloof, als ik hoor dat hier nog slechts 5% van de
bevolking regelmatig op de dag des Heren, of zelfs, zoals het nu gebeurt, op de
dag ervoor, het misoffer bijwoont. Voor de Kerk is dit een stilaan sterven als
ik er aan denk hoe het vroeger was in mijn jeugd, toen er de zondag, een sliert
van mensen, velen met de missaal onder de arm, te voet op weg waren naar de
zondagmis.
Het is me duidelijk dat
twijfelgedachten, gestoeld in het dogmatische, onze Westerse wereld hebben
gebracht tot waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar
nieuwe begrippen en nieuwe formules. Zoekend naar een nieuw paradigma, vertaald
naar onze tijd toe, een totaal nieuwe horizon die aanvaard kan worden zowel
door gelovigen als niet-gelovigen.
Als
ik dan terugvind in mijn geschriften van 2012, dat 35% van de leerlingen in de
Gentse stadsscholen Islamlessen volgen tegenover 30% die moraal volgen en nog
amper 26% die katholieke godsdienstlessen volgen - ik haalde dit uit een
artikel van De Standaard van 10 februari 2012 - dan ril ik en ik kijk vooruit.
Vraag ik me af welke de gevolgen zullen zijn vijftien à twintig jaar verder.
Want wat geldig is voor Gent zal het wellicht ook zijn voor heel wat steden in
dit land.
Ik
lees ook dat de Amerikaanse filosoof en neurowetenschapper, Sam Harris, in zijn
boek, Het morele Landschap, The moral
landscape,- een boek van 2010 - schrijft, en ik deel zijn vrees, dat
Europa het gevaar loopt om weldra een kalifaat te worden, en betoogt hij
verder, dat we onderweg zijn naar een mondiale moraal, waarvoor we, aldus
Harris, geen transcendente God nodig hebben. Maar dan heeft hij het verkeerd
voor, dan heeft hij zonder de Islam gerekend. Hun God gaan ze nimmer afgeven,
integendeel ze zullen ons de keuze niet laten, ze zullen hem ons opleggen als
de enige.
Wat ik hier schrijf is een
wanhoopskreet. We hebben altijd getracht
ons los te wrikken van een God die zogezegd tussenkwam en blijft
tussenkomen hier op aarde, er zijn hiervoor in zijn naam, oorlogen en
wrijvingen genoeg geweest en er zijn er andere op komst als het zo verder gaat.
Ik stel me dan ook de vraag wat er
gebeuren zal met het 'Laatste Avondmaal ' van Da Vinci, een mijlpaal in de christelijke geschiedenis - dit is voor morgen! - of, het gerestaureerde Lam Gods van Van Eyck. In welke
wereld zullen deze werken en vooral dan onze
klein- en achterkleinkinderen terecht komen?
We doen iets voor de natuur om ons
heen, maar wordt er ook ernstig gedacht aan wat ons te wachten staat op
sociaal, intellectueel, cultureel en religieus gebied?
Wordt er gedacht aan wat ons te
wachten staat als die 35% gaan uitzwerven in zovele gezinnen?
06-04-2019, 08:59 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-04-2019 |
Bloessems |
Ik wordt belaagd door
het woord, belaagd door de boeken in de kamer. Ze dringen zich op, ze vragen om
ingezien te worden. Toch ignoreer ik ze, ik laat ze want ik weet dat als ik me
laat verleiden ik terecht kom in een andere wereld die me verwijdert van het dagelijkse
dat ik vandaag heel bedeesd en vluchtig wil houden.
Ik denk in deze dagen
dikwijls aan een haiku, een kort gedicht dat ik zie als een haiku maar niet
beantwoordt aan de regels ervan. Het gedicht gaat over een Chinese dichter die buiten
op het terras, over zijn boek op de tafel, in slaap is gevallen - het overkomt
ons allemaal - en als hij wakker wordt, je raadt het, hij bedekt is met
kersenbloesems. Het is een beeld dat ik koester, omdat ik die dichter wil zijn.
Omdat ook ik in slaap wil vallen op een boek, bedekt wil worden met om het even
welke bloesem en blijven zo, ingeslapen voor altijd. Een vriend zou er over
schrijven:
Toen,
hij was al van jaren, heeft hij zijn oud Frans boek op zij geschoven, heeft hij
zijn hoofd gelegd op zijn beide armen op tafel en is hij ingeslapen, terwijl het
stil bloesems regende en hem en het boek toe dekten en dit voor altijd. Zo we
hem gevonden hebben, zo hij is heengegaan.
Het kan gebeuren,
niets is meer veelzeggend wanneer de kerselaars in bloei staan. Herinner je de bloesems
in de film The last Samoerai, is er iets poëtischer en, is het geen
eigenschap van de poëzie alles aan te kunnen: de tijdspanne van de bomen in
bloesem te vergelijken met de tijdsspanne van het leven. Een passage in de film,
het hoogtepunt van wat poëzie kan zijn.
Zo gebeurde het ooit
dat ik de wagen had geparkeerd onder de Japanse kerselaars in bloei. Dat het, terwijl
ik binnen was, plots hevig was gaan regenen en toen ik terug naar de wagen
kwam, was deze niet meer wit maar roze, bekleefd met kersenbloesems. Ik reed
weg, het venster open, een gelukkig man, door de straten van de stad. De mensen
keken verrast en sommigen applaudisseerden zelfs.
Het zijn kleine, tere
zaken die gebeuren kunnen als het lente is en het regent en je hebt een witte
Citroën die je achteloos parkeert onder de Japanse kerselaars in bloei, en er
een plotse regenbui is met veel wind, en dit op een dag dat je pas een haiku
hebt gelezen over een dichter die bij het lezen van een boek in slaap gevallen
is, en in zijn slaap met bloesems wordt
bedekt.
Een verhaal om eeuwig
te vertellen en zich eeuwig in te beelden. Je weet het wel als een ijdele hoop maar
je houdt het een paar tellen, voorbijgaand, amper wezenlijk als het moment van
de bloesems. Amper wezenlijk ook mijn betrachten - in feite zijn dit grote
momenten - jullie te bedekken, jullie te omwikkelen met woorden die roze
bloesems willen zijn. Soms, lukt het me, soms niet, soms zijn ze helemaal niet
roze, maar altijd zijn ze, het oordeel van een teruggetrokken bloesem-mens die groot wil doen, woorden
rondstrooiend waarvan hij hoopt dat ze door velen zullen gelezen worden, wat
echter niet het geval is.
Ik schrijf dit neer, en
eens geschreven neem ik er afstand van. Is het niet meer mijn zaak, is het de zaak van
wat roze bloesems meegevoerd door de wind en de regen en neergekomen over jou,
ingeslapen op het boek onder je armen, zoals bij die Chinese dichter, duizend
jaar geleden.
05-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-04-2019 |
Een leven lang. |
Klara vroeg in de morgen: ik dacht Eric Satie maar het was Maurice
Ravel, de soms lichtvoetige, de speelse. Kon ik maar, even maar, die speelsheid
laten binnen dringen in mijn woorden, ik zou me er goed bij voelen, vernieuwd,
verjongd, maar het is een wereld die ik verloren waan, waar ik aan voorbij ben
gegaan, nu een lange tijd al. Ik vraag me zelfs af of ik die ooit gekend heb. Ik
zat en zit nog altijd waar Pessoa zijn dagen doorbracht, in de wereld van de
ongerustheid. De wereld van het wankele, het onzekere, waarin ik telkenmale op
het punt stond te verdolen, maar er toch ben uitgeraakt, heelhuids dacht ik,
maar zekerheid heb ik niet.
Maar in de speelse lichtheid - zo voelde ik het toch - van de Ravel[1] vanmorgen
bezit ik niet meer, het zijn de jaren. Het is, al is het amper een begin van
lente, de herfst neigend naar de winter zelfs die er met vlagen al is. Ik
geraak er moeilijk uit, dan toch de laatste dagen niet, een soort van
voorgevoel dat me omkneld, zoals een begin van stijfheid in mijn rechterknie
die storend is voor mijn evenwicht.
Aanzie me niet als staande aan de Klaagmuur. Het is maar dat ik me
tonen wil, onhandig in lichaam en in geest, wat blijken moet uit wat ik
achterlaat als een spoor van
wie ik ben.
Ik was
gisteren aan de vijver, de openheid van het land als een balsem. Ik voelde het
licht op mijn handen. Ik zag de meidoorn, de wilde kerselaar als met late
sneeuw bedekt - T.S.Eliot - maar ik voelde niet het licht binnen in mij. En de
woorden die ik zocht kwamen niet, een stugheid die hangen bleef. Alsof ik de
lente niet herkennen wou, niet voelen wou in mijn doen en laten.
Ik voelde me goed toen het regenen ging, toen de wind en de regen de witte
bloesems meenamen waar ze een tijdje drijven bleven op het water, liggen bleven
in het gras aan mijn voeten. Hoe ik ooit van een lichtheid was weet ik niet
meer; hoe ik ooit van het grote leven was, weet ik niet meer; hoe ik er toe
gekomen ben duizend paginas vol te schrijven evenmin. Weinig weet ik nog hoe
het ooit was. Alsof er een laken van stilte over mijn herinneren lag.
Ik voel, nu de woorden komen, beter hoe het gisteren was. De woorden die
zich ergens in mij hadden opgestapeld die ik nu teruggevonden heb, na Ravel te
hebben gehoord. Misschien was Ravel zelfs niet nodig geweest, stonden ze te
trappelen, klaar om genomen te worden door de eerste de beste die er langs
kwam, die ik was, gelukkig. Een bevinding die ik opgetekend wou om te bewaren
voor een later of voor wie er naar luisteren wil, al zijn ze weinig talrijk die
me lezen nog.
Zo worden mijn dagen uitgeklaard. Wat van gisteren was, ook van vandaag is
en ook van morgen, als het weer eens ochtend is: een snoer van uren en momenten aan
elkaar geregen.
Een leven lang.
[1]
Maurice Ravel: Le
Tombeau de Couperin, deel 3 Forlane, Piano Julien Libeer.
04-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-04-2019 |
Wat gedacht en niet geschreven wordt |
Old men ought to be explorers
Here and there does not matter
We must be still and still moving
Into another intensity
For a further union a deeper communion[1]
Wat ik, old man maar al te graag interpreteer als een dieper binnen
dringen in het mysterieuze van leven en sterven, om te komen tot een grotere
levensintensiteit, en een grotere verbondenheid met het minuscule als met het
immense: explorer zijn tot in het
ongerijmde. Mijn blog van elke dag is
er het bewijs van.
En ook: we must be
still and still moving. We moeten rust zijn en
altijd geestelijk in beweging. Zoals we lezen in logion 51 van het evangelie
van Thomas[2]:
Si lon vous interroge:
Quel est le signe de votre Père qui est en vous?
Dites-leur
Cest à la fois un mouvement et un repos.
In
het boek Infinite in all Directions,
van Freeman Dyson had hij gelezen over Socinus, een Italiaanse heretic die leefde in die hoogst
gevaarlijke (althans voor hem) XVIde eeuw. Socinus waagde het te
beweren: that God learns and grows as
the universe unfolds.
Of
God, het Al dat is, nog iets te leren heeft betwijfel ik, maar dat Hij zich
openvouwt in de zoekende mens, wil ik graag aanvaarden omdat de mens aldus
dichter komt tot het beeld dat het Al wilt dat de mens heeft ervan. Er zijn dus
duidelijk twee dimensies, de dimensie in rust van het Al dat tijdloos is en de
dimensie in beweging van het Al in de mens.
Het
korenveld van Van Gogh, en de manier waarop het geschilderd werd komt voor mij
neer op de beweging van het Al in de mens Van Gogh. Toen hij het korenveld
schilderde, was het niet de sukkelmens Van Gogh die schilderde, het was de substantie
van Van Goghs geest die schilderde. Hij geloofde, huizenhoog, dat wat hij deed
waardevol was, dat wat hij schilderde het teken was van de geest van het Al in
hem. In dit aspect alleen was hij een groot schilder die zijn tijd een generatie
voor was. En hij wist het, hij wist dat hij zichzelf verloor telkens hij aan
het schilderen ging, dat hij het niet was die schilderde maar de geest in hem die
bezig was tot alles gezegd was wat hoefde gezegd. Daarna, de fractie tijd erna realiseerde
hij zich de mens die hij was, geconfronteerd met alle ongemakken niet alleen deze
van zijn lichaam, maar het meest deze van zijn bestaan als onsuccesvol, onbegrepen,
schilder.
Zo
het korenveld verdween en Van Gogh verdween uit de zichtbare, tastbare wereld,
en een nieuw korenveld is opgerezen en een nieuwe, nu begrepen Van Gogh is opgestaan
dankzij het zich in de mens openvouwend Al. Van Gogh aldus te zijn, hoe
minimaal ook, het spiegelbeeld van de levende, groeiende bewegende van het Al
in de mens. (Noteer terloops dat er zijn die een boek schreven over het Het.
Ik schrijf hier over het Al.)
Het
is duidelijk, de dode Van Gogh leeft. Hij leeft in de geest van zijn doeken die
zijn naam uitademen, hij leeft in de geest van hen die voor zijn doeken staan,
hij leeft in de geest van zij die die bewuste namiddag aan zijn graf en dit van
zijn broer Theo stonden geschaard, terwijl het licht verzwakte, terwijl het
regenen ging over hun graf, terwijl het regenen ging over de velden, over
Auvers-sur-Oise en over de weg, langs waar hij die middag - het was in juli -
met zijn schildersmateriaal op de rug en een zwaar iets in de zak, voorbij was
gekomen.
Zo,
het korenveld en de woorden van mijn blog, vermengen zich. Mijn laatste regel,
is zijn laatste penseeltrek, misschien was het de laatste grote kraai die hij
tekende. En hij wist toen, na de laatste kraai, wat er gebeuren ging.
Ettelijke
malen heb ik getracht de laatste gedachten van Van Gogh te achterhalen: des
nachts als de slaap niet kwam, des morgens bij het eerste licht dat binnenviel.
En telkens meende ik dat ik, dichter en dichter bij de realiteit van het
gebeuren kwam, alsof het mijn gebeuren was. Maar de gedroomde tekst is de
perfecte tekst, precies omdat hij niet geschreven of niet werd gedacht. Dit wist Fernando Pessoa
maar al te goed als ik lees bij hem:
Jai composé tout en me promenant,
bien des phrases parfaites dont je ne me rappelle pas un mot, une fois rentré
chez moi. La poésie ineffable de ces phrases tient-elle à tout ce quelles ont
été, un bref instant, ou bien, au contraire, au fait même quelles nont jamais
été?[3]
En ik
heb niet vertaald wat al een vertaling was.
[1] T.S.Eliot: Four Quartets, East Coker, 200-206
[2] LEvangile selon Thomas, Editions Metanoia, 1975
[3] Fernando Pessoa : Livre de lIntranquilité.
03-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-04-2019 |
En toen was er Van Gogh. |
Er is geen vreugde vandaag
om wat ik doe of laat, er is bij momenten enkel de toonloosheid van al wat is
en van al wat komen gaat. Ik vraag niets, ik hoop op niets, ik ben maar wat te
zijn.
Ik denk dat ik de kracht niet meer heb, het
inzicht niet meer om me er tegen te verzetten. Het overviel me gisteren, de
nacht heeft geen raad gebracht en het is blijven hangen tussen de plooien van
de uren. Wat zal ik vertellen over de
tijden die waren als er geen tijden meer zijn die zijn. Niemand zegt ooit hoe
het met hem is gesteld, niemand geeft zich ooit volledig bloot, de diepste
roerselen van de ziel blijven geborgen, je neemt die mee in je graf.
Vincent Van Gogh had
er een antwoord op. Hij schilderde in Auvers-sur-Oise, zijn Champ de Blé aux Corbeaux: het rijke leven
dat zich uitte in zijn kleurenpalet, hier een vol geel, rijpend korenveld onder
een dreigende lucht, met een zwerm slungelige kraaien. En het was, toen het af
was, dat het schot afging dat echoën bleef tot bij ons en hij, gewond, is teruggekeerd
en gaan neerliggen is in dat kamertje in lauberge
Ravoux, om er te sterven in de geuren van zijn schilderwerken waarvan
toen, niemand wou, de tijd ervan nog niet gekomen zijnde.
Niet dat dit een
voorbeeld is, wel hoe het gebeuren kan dat op een gegeven ogenblik de
radeloosheid toeslaat en je er toe gedwongen wordt afscheid te nemen met een pas
geschilderd korenveld vóór het onweer losbarsten gaat. Hij had, lang genoeg
geleefd om niet meer vergeten te worden.
Je stond in dat
onooglijk kamertje met het bed en de stoel. Je stond ook aan zijn graftombe die
hij deelde met zijn broer, Theo. Het was een namiddag in de lente naar de avond
toe en het regende, een stille lenteregen, onhoorbaar. Je bent gewandeld tot de
plaats in de velden waar het korenveld zou geweest zijn, met op de hoek van het
veld, onder glas, een afbeelding van het schilderij. En het regende, om je het
te blijven herinneren aan het gevecht met zich zelf dat hij daar moet gestreden
hebben, schilderend in een furie, om te besluiten, de kraaien er boven, terwijl
de dood hem omcirkelde en bezit van hem nam. Evenwel niet van zijn werken.
Hoe komt men er toe
moe geschilderd te zijn en geen
ontfermen meer te willen kennen. Hoe denkt men eraan, de trekker over te halen,
zo maar?
Ernest Hemingway in
zijn For whom the bell tolls heeft
het over zijn vader die ook de trekker had overgehaald en over de revolver die
hij in het meer heeft gegooid. Hij schrijft ook in zijn boek, zo iets zou hij nooit doen. En
toch, later, als de leeftijd hem bij het strot hield, heeft hij het toch
gedaan. Ik ken er niet de omstandigheden van, maar wat ook, hij respecteerde
niet wat hij geschreven had. Zullen we het hem vergeven?
De wegen van de
levende mens zijn ondoorgrondelijk, evenzeer die van de stervende. Fernando Pessoa
juist voor zijn vertrek, vroeg zijn bril om er mee te sterven. Dacht hij die te
gebruiken waar hij aankomen zou, of was het een van zijn laatste troeven die
hij uitspeelde?
Hem vergeven we het
zeker.
02-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-04-2019 |
Er zijn van die dagen. |
De reis gaat verder,
ik ontdoe de dagen van hun naam, zie hoe het licht de dingen tekent en hoe de
dingen me benaderen, niets is wat er de vorige morgens niet was, een vlucht
duiven misschien, de roep van de overvliegende aalscholvers misschien, maar
onvermijdelijk is er het schrijven dat me wacht, het gebeuren dat zich onveranderlijk
opdringt.
Denk ik dan: man je
gaat er aan ten onder, op een dag zul je vertrekken zonder aan te komen, zul je
onderweg ergens steken blijven, in het midden van een zin, in het midden van
een woord zal je adem stokken en wie zal dan verder schrijven de luchten in, de
dagen verder, de maanden naar december toe?
Ademnood is
schrijversnood, je weet wat het is maar je schuift het op zij. Je denkt, het is
nog niet voor mij bestemd, toch niet vandaag, morgen kan het of de dag erna, maar
niet vandaag, niet nu, het ogenblik van dit eeuwige, opstandige nu, van het
zijn in het nu ogenblik, er in opgetild, er in vastgezet en weer losgelaten,
keer op keer in een volgend nu.
Wachtend op het woord
is je dag zoals hij gisteren was en toch ook
niet want je wachten is niet wat het gisteren was. Het is een
aaneenschakeling van verschillende wachten, de dag door, de nacht in.
Hoe je leeft is hoe
je bent, losgeslagen of bepaald in wat je dacht en hoe je er waart op ingesteld. Je torent er
niet boven uit, je bent geen feniks, je ploetert maar wat in je woorden om in
leven te blijven, nog niet te vergaan in ledigheid. Je wilt strijdend ten onder
gaan. Een ijdele gedachte waar geen mens beter van wordt en, rust is je niet
gegund, geen sikkepit, de tijd is er om gebruikt te worden niet om ingeslapen
rond te lopen. En als het zo is, als je het zo zeker weet, waarom klaag je dan?
Jij zelf hebt het
opgezocht, het is niet naar je toe gekomen, het heeft niet gezegd, ik ben hier
je hebt me te nemen, neen, je interpreteerde als een must, de uitdaging die
plots is opgerezen uit de bladzijden van een boek. Trouwens, vraag je nu maar
af, wie je zou geweest zijn ware dat boek er niet geweest: een arme sterveling.
Niet dat je er nu beter aan toe bent, maar je hebt toch iets dat een houvast is
om mee binnen te varen in de zee van dagen over jou. Stel, dat het er niet ware
geweest: je dagen leeg, hoogstens gevuld met de woorden van anderen om naar op
te kijken. Nu heb je het voorrecht op te zien naar de woorden van jezelf, de
woorden die er waren, die er altijd zijn geweest in de wereld om je heen.
Denk, dat je uit de
massa opgerezen bent om woord te zijn, in de schaduw weliswaar van de groten
van de aarde en je weet, de plaats van nu is de plaats die je was voorbehouden,
het licht van hen heb je niet bereikt, al wou je wel, al lag het in je
betrachten, in de wijze waarop je je hebt ingezet en je je hebt opgesteld. Maar
meer was niet voorzien voor jou in het Boek dat van het leven is.
Je kunt vergaan in
deze leuze, geen plus est en vous,
maar, contentez-vous de ce qui est en vous
want meer bereikt je niet en houd dit je voor gezegd.
Wat is er van de dag
van 1 april, waar je de zotten brengt waar je maar wil. Ik ben niet zo ver
gegaan. Ik ben gebleven binnen de openheid van het nu ogenblik dat ik uitgerekt
heb tot het uiterste punt ervan om het volledig leeg te halen. Een soort gebed
tot de Heer, of de Dame, of het Zijn van het Universum.
Ik voel me er niet
goed bij. Er zijn van die dagen.
01-04-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2019 |
Verwondering. |
Klara vraagt me elke
dag verwonderd te zijn en ik doe mijn best om, zelfs verwonderd te zijn over
mijn verwondering er nog altijd te zijn. Dit met een knipoog naar het leven
toe. Al weet ik niet wat het leven is
noch wat het is te leven. Maar de verwondering ken ik, het is helemaal niets
nieuw, ik schrijf er dagelijks over of alludeer er op. In feite, en men
begrijpe me niet verkeerd, wil ik zelf verwondering zijn over wat ik schrijf.
Ik was dit wellicht toen ik meende te mogen opstellen dat er nooit een schepping is geweest en ga maar
verder.
Is het aanstellerij,
is het allesbehalve nederigheid, is het zo maar iets uitgekraamd op goed valle
het uit? Wie zegt het me als ik het niet zeggen zou, zelfs met overtuiging dat
het niet zo is.
Mijn kameraad van
vele jaren aan de zee in San Juan Alicante, sprak me over wat hij wist wat de
zee betekende als hij er was met mij, en zelfs, als hij er alleen was, hij er een
sterk gevoel had dat ik er was en dat hij spreken kon met mij, soms luidop,
zegde hij, maar meestal in gedachten. Zelfs als hij thuis was en er neer zat in
de tuin, of er rondliep dacht hij aan de ogenblikken dat we samen waren daar op
die plaats op de rotsen met de zee voor ons, immens tot aan de einder, immer aanrollend
tot aan onze voeten. Hij had dat gevoel niet met zijn echtgenote, hij had dit
enkel met mij als we er zaten en als we spraken over wat er was in de wereld;
zelfs als we er waren, zwijgend, gevangen in gedachten. Hij sprak me over het
wonder dat de vriendschap is. Hij was enkele jaren ouder dan ik maar ik voelde even
goed wat hij voelde over het wonder van het vriendzijn. Hij is heengegaan na
een korte ziekte. Ik heb hem toegesproken als hij opgebaard lag tijdens de mis
in de kerk. Ik heb hem verteld hoe ik me voelde bij hem, naast elkaar gezeten,
soms met een boek in de hand en wat het is een vriend die heen gaat. Hij was
een gelovig man, al spraken we er weinig over, maar. Ik ,wist het omdat ik hem
bezig zag in de kathedraal in Alicante waar we elke zondag de mis bijwoonden. Hij
sprak me dan over zijne moeder, die een heilige was, wist hij, die heel wat
had meegemaakt in haar leven.
We zagen elkaar enkel
daar aan de zee en de rotsen in San Juan, op een plaats Cabo de las Huertas, de Kaap der Tuinen. In Vlaanderen woonden we
op een boogscheut met de wagen van elkaar, maar we zochten elkaar niet op alsof
we verschillende personen waren hier in dit land. Maar eens, ginds op de rotsen
aan zee, waren we ingesteld op elkaar, de zee was de sacrale band die ons
samenhield.
Verwondering dus over
wat van de vriendschap is tussen twee mannen op leeftijd. Na de wandeling, op
een terras een koffie drinkend, of een biertje, of een glas wijn, of,
uitzonderlijk op grote momenten, een Carlos primero brandy. Moments of happiness, we kennen ze.
Verwonderd zijn over die momenten van geluk die lijk lentebloesems vallen over
ons.
Ik weet dat hij ginds
op die bijzondere plaats aan zee, wacht op mij, zoals een vader die wacht aan
de hemelpoort op de komst van zijn zoon.
31-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2019 |
Het zijn van de tijd zelf |
Er is een zeker
spanningsveld als ik het einde van de maand benader. Een terugblik ook, een
afwegen van wat eens te meer voorbij is, een deel dagen, zijnde ditmaal een
vierde van het jaar. Het is ook een nieuw vertrek in een nieuwe ruimte van tijd
die zich openen gaat. Ik hoop dan telkens op een verse bevruchting van de geest
door wat ik ontmoeten zal op mijn weg, nu ik meer en meer gekluisterd word aan
binnenwegen.
Een vriend, een paar
dagen geleden bracht even mijn hoofd op hol toen hij met vuur sprak over de
beroemde 38 frescos van Giotto illustrerend het leven van Maria, die zich bevinden
in de Capella degli Scrovegni,
gelegen in de Giardino dellArena
in Padova. Hij zegde me dat hij deze driemaal heeft bezocht, wat veel
betekenend is. En ik, zoals hij erover uitweidde, benijdde hem, als ik eraan
dacht, in plaats van de kunststeden te bezoeken, ik me offerde aan de bergen
van de Valais, en ik dus weinig meer te vertellen heb dan wat ik van de bergen
daar heb overgehouden. Mijn vervoering was van een totaal andere aard, ze kende
niet het verheffende van wat de mens vermag, wel het verhevene van wat de
natuur vermag. Hij genoot en ik onderging. Ik weet wel dat je, zoals je niet
alle boeken lezen kunt, je ook niet alle
kunstwerken kunt zien, dat beperking de regel is, maar ik weet toch dat mijn
beperking overmaats is als ik vrienden hoor vertellen over hun bezoek aan de
Hermitage in St.Petersburg of de kastelen van Tsjechië, of de frescos van Giotto.
Ik voel me dan a poor man
teruggetrokken en onder zegel geplaatst.
Hoe kom ik eraan me
te storen hiermede. Heb ik Giotto niet bezocht ik heb toch in Frankrijk de
gotische kathedralen bezocht, ik heb er toch de romaanse kerken bezocht en ik
heb toch gezocht te verklaren waarom uit het romaans de gotiek is gekomen,
zoals uit de Bijbel de Verlichting is ontstaan. Heb ik dus de schilderijen van
de Hermitage, heb ik Giotto niet meegenomen in de bergen, ik had er toch de
bergen zelf en al wat er mee verband houdt en er is immens veel te beleven wat
die aangaat. Weliswaar je bent er anders, zoals je altijd anders bent eens weg
van huis, eens weg, in ouderdom gegroeid, uit het landschap van je jeugd. We
spreken er nog over, we halen terug wat nog terug te halen is, ook:
The
bitter apple and the bite in the apple.
And
the ragged rock in the restless waters,
Waves
wash over it, fogs conceal it;[1]
We hebben te leren aanvaarden
het leven dat was en zoals het was in al zijn schakeringen, zelfs deze die we
blijvend afdekken willen, verbergen willen in een laag van mist. Er is toch
geen ontkomen meer aan want, Time the destroyer
is time the preserver.
Zo zijn we nu eenmaal
ingesteld, het verleden weegt op het heden en het heden tracht er zich
voortdurend van te ontdoen. In de mate dat we er in slagen beleven we het
heden, het nu dat van het ogenblik is en enkel van het ogenblik zelf . Dit is
de grote kunst die weinigen bezitten, en het is nu eenmaal ook zo dat je met de
jaren meer en meer terugblikt op wat was, dan op wat nog komen gaat. Wat er tussen
ligt blijft meestal achterwege.
[1]
T.S.Eliot: Four
Quartets, The dry salvages, vers 117-119 en 115
30-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2019 |
Het zijnde in potentie |
De eerste
zin die me te binnen valt is altijd toonaangevend. Ik dacht eraan dat wat ik
schrijf een lappendeken is van teksten die komen en gaan en afhankelijk zijn
van het ogenblik zelf dat ik ga neerzitten. Na zovele jaren wordt het dan een
warboel te weten wat ik al schreef en hoe ik het schreef en hierbij is het onvermijdelijk
dat ik me herhaal.
Dit was
gisteren het geval, toen ik Paul Davies boek in de hand hield en ik ging
herlezen wat ik onderlijnd had en hierin mijn inspiratie vond. Het is het geluk
dat ik heb, dat ik altijd bij het lezen, het voor mij meest opvallende heb
aangestipt. Het zijn zinnen die het boek schragen en mijn gedachten voeden. Zo
gaat het nu eenmaal in het leven. We bouwen verder op wat we vinden bij
anderen, of we voegen er iets aan toe, of, wat ook gebeurt, we breken het af of
zetten het in een andere coloriet. Hier is geen ontkomen aan.
Maar hoe
arm zouden we niet zijn indien we elke dag vertrekken zouden van uit het niets,
van uit een leegte, een donkere holte, zoals voor velen het Universum is
ontstaan. Geloof hen niet, zoals je niet geloven moet - ik zeker niet - dat er
geen voedingsboden is voor wat ik schrijf; dat mijn woorden niet klaar liggen,
zodat ik ze maar op te rapen heb. Zo moet het ook gebeurd zijn met het
Universum. Er was geen schepping uit het niets, dit kan niet, er was het
materialiseren van wat er was, het geleidelijk aan blootleggen van wat er was.
Hoe het er al was blijft een raadsel zoals het een raadsel is dat ik er in
slaag mijn vijf honderd woorden te schrijven die ook geleidelijk aan
blootkomen, alsof ik maar met een doek het stof erop weg te vegen heb opdat ze
er zouden zijn;
Het
ontstaan van het Universum moet ook zo iets geweest zijn maar dan op een totaal
andere schaal. Het was er, het is er altijd geweest in een of andere, zoals mijn
woorden, bestaande vorm. Het was er in potentie en het potentiële heeft vorm
gekregen.
Zeg ik
jullie dat het my lucky morning was. Zeg
ik jullie dat ik om vijf uur ben opgestaan, het hoofd, dacht ik, leeg; dat ik
beginnen schrijven ben en dat je nu leest wat er gekomen is, niet uit het niets
, maar uit wat er in potentie in mij aanwezig was. En was het niet in mij, het
was er dan toch ergens.
Zo was het gisteren, maar toen dacht ik
nog niet aan wat ik nu geschreven heb. Zo zal het, hoop ik, morgen zijn,
telkens opnieuw, tot ik stilvallen zal, het ogenblik dat ik niet meer de kracht
zal hebben de woorden te gaan halen waar ze wachten om genomen, om uitgestreken
te worden. Een schilder, een beeldhouwer, een componist is op eenzelfde wijze
ingesteld, als hij de kracht heeft, of wat ook dat nodig is, neemt hij over wat
er voorhanden is, bij de ene wat meer dan bij de andere.
Ik noemde dit vroeger creatief zijn,
wat het schijnbaar is. Ik zou dit nu een andere naam willen geven, het is de
eigenheid te gaan blootleggen wat er onderhuids is. Een eigenheid die niet
aan elk van ons in een zelfde mate gegeven is.
Maar dit is dan een ander verhaal,
even diepzinnig. Ik schrijf er geen andere.
29-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2019 |
Paul Davies en de New Physics |
De meeste boeken die ik bezit zijn van vóór 2010, toen ik met mijn blogs
begonnen ben. Dit betekent dat ik blijf teren op wat ik, in de vorige eeuw (!),
tot en met het begin van de XXIste heb ontdekt, heb onthouden, verwerkt, en
gecommentarieerd. Het betekent helemaal niet dat ik geen oog heb gehad voor het
nieuwe dat zich aanbood, maar de essentie is van vroeger, is de humus van
waaruit ik opgegroeid ben.
Destijds, en nu nog, was en is Paul Davies voor mij een belangrijke
leermeester. Vooral zijn God and the New Physics[1]
heeft me heel wat bijgebracht. Een
zin bijvoorbeeld die hij haalde bij Niels Bohr is me altijd bij gebleven:
Anyone who is not shocked
by quantum theory has not understood it.
Ik meen wel de diepere zin van de New Physics
begrepen te hebben. Ik meen zelfs er elke dag mee geconfronteerd te zijn als ik
met een duw op de knop van het doosje in de hand, het hekken open, of als ik
mijn mails verstuur naar alle uithoeken van de wereld, vele zaken verwijzen me
vandaag naar het bevreemdende van de Nieuwe Fysica.
En wat ik al herhaalde malen heb willen zeggen,
als ik er, als met kennis van zaken -
wat ik niet heb - over spreek, zijn de
woorden van Davies, woorden die ik haal uit zijn Preface bij zijn God and
the New Physivs:
no doubt
many of my colleagues would strongly disagree with the conclusions I attempt to
draw. I respect their opinions. This is simply one mans perception of the
universe; there are many others. My motivation for writing the book is that I am convinced there is more to the world
than meets the eye.
Dit zijn de woorden die ik duidelijk zou willen
onderlijnen als zijnde ook die van mij. Om te beginnen, beweren dat ik begrepen heb
wat de kwantumtheorie betekent zou ik zeker niet durven zeggen of schrijven,
maar ik weet dat het toch mijn beeld van God en van het Universum radicaal
heeft gewijzigd, dat het mijn
visie op de dingen heeft open gescheurd, dat ik nu weet dat er muziek en
mystiek binnenin de dingen zit. En in deze zin is het een enorm belangrijk
iets. En dat ik, als mens, een belangrijk deel uitmaak van al wat is, dat ik er
in mijn materiële vorm deel van uitmaak en zeker ook in mijn onzichtbare
immateriële vorm, deze van de denkende mens.
Het is een gedachte die ik koester: ik, zwemmend in de wereld van het
denken, de wereld van de geest, die ik nu zie als de wereld van wat is
binnenin de particules van het atoom in al hun verscheidenheid. Een gedachte
die enorm veel mogelijkheden biedt. Ze licht een tipje op van de donkere sluier,
zelfs al weet ik, dat ik nog niet op de drempel ervan sta en dat ik de tijd
niet meer heb om verder te komen, dat dit ene tipje, toch iets is dat beloftes
inhoudt. En wat meer is, ik weet dat het in de goede richting wijst.
Ooit las een vriend priester de mis in een soort kapel in de catacomben
van Rome. Hij sprak toen in een korte homilie, voor de vuist, over God en hij
sprak deze voor hem, als priester, toch vreemde woorden. Er is, zegde hij, een
wand tussen God en de mens, een glazen wand maar deze is bedampt langs de kant
van God.
Ik schrijf dit in het licht van de morgen, midden in de levende, wondere
natuur, die zijn tentakels heeft, gedrenkt in de kwantum fysica. Gedrenkt in de
geheimenis van atoom en elektron en misschien meer nog, in de deeltjes die nog
te ontdekken zijn om, eens ontdekt, op zoek te moeten gaan naar nog dieper
gelegen aspecten van het wondere geheel. En dit alles opwellend van uit de
ondergrond naar de dagelijkse gebeurtenissen die ons gevangen houden en
waarmede we bezig zijn.
Echter, terwijl ons lichaam op weg is naar zijn eindpunt, is onze geest
vliedende, zoekt hij alle mogelijke middenwegen op die hij nemen kan, vrij en
tijdloos, de eeuwigheid aan zijn voeten liggend.
Er is inderdaad heel wat meer in de wereld dan het oog kan zien en dit is het, dat de
queeste voedt en in beweging houdt.
[1] Paul Davies: God and the New Physics.
Ed. J.M. Dents and Sons,Ltd.London, 1983.
28-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2019 |
Het Evangelie van Johannes: 13, 19, 20. |
i
Wat zet me er toe aan te
spreken over het liefdesleven van een man die geen liefdesleven hebben mocht? Wat
win ik er bij, als het geen verlies zou zijn?
De reden waarom ik
gisteren in mijn blog André Pézard heb opgevoerd en wat hij vertelde over het
fresco van Giotto: Jezus en Maria Magdalena in de Hel moest gezien worden als een inleiding die me brengen moest naar het Laatste
Avondmaal van Leonardo Da Vinci, een fresco dat me heeft geïntrigeerd en nog meest
van al omwille van het feit dat Leonardo het gewaagd heeft de aanwezigen op zijn
fresco te schilderen zoals hij het gedaan heeft, met een vrouw - onmiskenbaar
een vrouw - gezeten rechts naast Jezus. Het moet dus in die tijd, einde XVe
eeuw, een gekend feit geweest zijn door iedereen aanvaard.
Eigenaardig is wel dat -
tot en met Dan Brown - iedereen, en zeker in de Kerk, dacht dat het Johannes was die daar zat.
Johannes die dus over zichzelf zou geschreven hebben dat hij het was die de
meest geliefde discipel van Jezus was.
Ik ben Dan Brown niet gaan
herlezen. Wel het Evangelie van Johannes, hoofdstuk 13, vers 23, zoals ik
gisteren geschreven heb. Ik ben zelfs de tekst ervan gaan zoeken in de vier Bijbels
in mijn bezit:
In de eerste plaats, in
mijn Willibrordus vertaling 1975. Hier staat er heel duidelijk: de leerling die door Jezus werd bemind - ik denk niet dat Jezus een man beminde - de discipel lag dicht tegen Jezus aan,
lezen we. Iets wat Da Vinci niet heeft gedaan, op zijn fresco, leunt de
discipel aan bij Petrus.
In mijn King James Bijbel
van 1611, lezen we in 13, 23, letterlijk het zelfde: the disciple whom Jesus loved, leaning on Jesus bosom. Dus niet
de minste twijfel mogelijk.
In La Biblia de Jerusalen,
die een vertaling is uit de Franse versie, la Bible de Jérusalem. Hier heerst
de correcte vertaling, hier ook is het: Uno
de sus discípulos, el que Jesús amaba, estaba a la mesa al lado de Jesús, sobre el pecho de Jesús.
In mijn Osty Bijbel wil men
twijfel zaaien - de tekst is minder vloeiend ook: A table, tout contre le sein de Jésus
se trouvait un de ses disciples, celui que Jésus préférait. Er is
een enorm verschil tussen aimer en préférer. Het is duidelijk dat met deze
woorden geschermd werd, want in een voetnoot bij de tekst wordt er aan
toegevoegd, tussen twee commas, celui
que Jésus aimait. Osty in zijn vertaling heeft alles gedaan wat mogelijk
was om te laten uitschijnen dat het Johannes was die Jezus prefereerde.
In de vier Bijbels is het
echter in hoofdstuk 19: 25 dat de oplossing duidelijk gesteld wordt. Het is de
passage aan de voet van het kruis - het gaat hier enkel om de tekst van het
Evangelie van Johannes - aan het kruis zijn
aanwezig: zijn moeder, de zuster van zijn moeder én, Maria Magdalena, dus geen
Johannes te bespeuren. En onmiddellijk erna in 19: 26: Jésus donc voyant sa
mère et près delle, le disciple quil préférait, dit à sa mère
(op wat hij
zegde kom ik terug). Le disciple quil aimait kan dus onmogelijk Johannes
geweest zijn, maar Maria Magdalena die er aanwezig was.
Ik heb dit willen
uitschrijven omdat het een voor mij belangrijke passage is wat de persoon van Jezus
betreft. Het brengt hem terug tot zijn mens-zijn. En wat de woorden van de
Willibrordus 1975 aangaat, de laatste door Jezus aan het kruis gesproken tot
zijn Moeder en de leerling, Maria Magdalena, in 19: 26: Toen Jezus zijn Moeder zag en naast haar de leerling die hij lief had,
zei hij tot zijn Moeder: Vrouw, zie daar uw zoon. 27: Vervolgens zegde Hij tot
de leerling: zie daar uw Moeder. En van dat ogenblik af nam de leerling haar
bij zich in huis. Of voor mij een duidelijke woordspeling: jij, Maria
Magdalena, zult voortaan haar zoon zijn.
Ik moet er om te besluiten
aan toevoegen dat Hoofdstuk 20 opnieuw verwarring zaait. Hierin is er sprake
van Maria Magdalena die de eerste is de zondagmorgen, zijnde de eerste dag van
de week, om het graf te bezoeken, ze ziet dat het graf leeg is en loopt in
allerhaast naar Simon Petrus en, naar de leerling die Jezus lief heeft om hen
te verwittigen. Wat dan weer de twijfel doet oprijzen.
In elk geval Leonardo Da Vinci
moet meer geloofd hebben in de gegevens van hoofdstuk 13 en 19 en niet in deze van hoofdstuk 20; en wij zijn hem hierin gevolgd.
Hij heeft dus, en met
geldige reden volgens Johannes, Maria Magdalena een plaats gegeven naast Jezus
op zijn fresco. En we weten nu waarom ze zich op het fresco neigt tot Simon
Petrus - en niet ligt aan de borst van Jezus - omdat die haar de vraag stelt wie
het is waarvan Jezus zegt dat hij hem verraden gaat.
Ik kan nu, met een gerust
gemoed(?) deze zaak afsluiten met een voetnoot en definitief klasseren.
Aanvullende Tekst:
Een
lezer, Roger Tas ,wees er me op dat André Pézard (1893-1984), onnauwkeurig was. Hij schrijft me. De beroemde frescos van Giotto
bevinden zich in de Capella degli
Scrovegni, en die is gelegen in de Giardino dellArena in Padova, inderdaad op de plaats van het
Romeinse amfitheater (arena). De kapel werd in het begin van de 14e
eeuw gebouwd in opdracht van Arrigo (Enrico) Scrovegni, als Wiedergutmachung
voor de schande van zijn vader Reginaldo die als woekeraar erg rijk was
geworden. Dante ontmoet die Reginaldo in de Het (Canto XVII, 64-67).
Giotto kreeg de opdracht de kapel van frescos te voorzien. In 38 taferelen
wordt het leven uitgebeeld van Maria
(van voor haar geboorte, met het verhaal van haar ouders, Joachim en Anna, tot
aan de geboorte van haar zoon Jezus) en Jezus
(van zijn geboorte tot zijn Verrijzenis, Hemelvaart en Pinksteren). Ook Het
Laatste Oordeel is afgebeeld. Het tafereel waar Pézard naar verwijst is niet de
Nederdaling in het Voorgeborchte (want dat heeft Giotto hier niet geschilderd),
maar wel de Verrijzenis (Noli me tangere). Jezus is triomfantelijk opgestaan
uit het graf en draagt het pennoen met het kruis en de tekst Victor Mortis.
Maria Magdalena ligt geknield aan zijn voeten.
27-03-2019, 07:34 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2019 |
Maria Magdalena en Da Vinci |
Over wat schrijf ik anders
dan over zaken die ik belangrijk vind en die ik bewaren wil op een plaats van
mij. Zo ben ik jaren bezig geweest met de lectuur van Dantes Divina Commedia. Vele passages hierin
zijn me bijgebleven. Zo de geschiedenis van Francesca en Paolo; de roekeloze reis
van Ulysses tot voorbij de grensstenen geplaatst door Hercules (tussen Spanje
en Marokko); de opsluitng en hongerdood van graaf Ugolino en zijn twee kinderen
en twee kleinkinderen; én het nederdaling van Christus in de Hel, in het
Voorgeborchte - ondertussen afgeschaft door de Kerk - en het is die doortocht
die ik hier op het voorplan brengen wil.
Het is Vergilius die dit
vertelt aan Dante in Canto IV van het Inferno Toen ik hier nog maar pas was aangekomen[1], heb
ik hier een machtig iemand zien binnenkomen, gekroond en met het teken van de
overwinning [2].
En, zegt
hij nog de gekroonde heeft met zich meegenomen: de schim, en hij noemt ze op,
van Adam en zijn zoon Abel, deze van Noah, van Mozes, van Abraham de patriarch,
van koning David, van Israël met zijn vader en zijn kinderen en van Rachel voor
wie hij zo lang dienen moest. En vele anderen en allen maakte hij gelukzalig.
Maar ik wil dat je weet dat er vóór hen geen menselijke zielen werden gered. Vergilius
en Dante wandelen verder, en op een ogenblik Dante, fier, zegt dat ze zijn in
het gezelschap van Homerus, Horatius, Ovidius en Lucanus, en ze onderweg
praatten over dingen waarvan het hier (op aarde) beter is erover te zwijgen dan
er daar over te spreken.
André
Pézard, in zijn werk Dante, Oeuvres complètes éditions Gallimard,
1965, vertaalt gekroond en met het teken van de overwinning, door portant couronne et pennon de victoire
en voegt er aan toe : dat deze twee details, couronne et enseigne, kroon
en vaandel, te zien zijn op een fresco van Giotto, in de arena van Padua, waar
Christus, vergezeld van Maria Magdalena, neerdaalt in het Voorgeborchte van de
Hel, houdende in de hand een vaandel met een kruis en met de woorden victor mortis.
Da
Vinci volhardde aldus in zijn geloof dat Maria Magdalena, de geliefde/de vrouw
was van Jezus en dat het maar logisch was dat zij het was die naast Jezus zat
op zijn Laatste Avondmaal. Hij zal zich hierbij gesteund gevoeld hebben door
het verhaal van het Laatste Avondmaal in het Evangelie van Johannes:
21.
Toen Jezus dit gezegd had werd Hij ontroerd en verklaarde: Voorwaar, voorwaar.
Ik zeg u een van u zal Mij overleveren. 22. De leerlingen keken elkaar aan, in
het onzekere wie Hij bedoelde. 23. Een van de leerlingen, degene die door Jezus
bemind werd, lag dicht tegen Jezus aan
Degene
onder de leerlingen die door Jezus werd
bemind, lezen we[3],
wordt in 19. 25 en 26 geïdentificeerd als Maria Magdalena. Er is niet de minste
twijfel mogelijk; Jezus en Maria Magdalena waren een koppel. Of ze gehuwd waren
en of de bruiloft van Cana er verband mee houdt laat ik over aan de
Bijbelkenners. Eigenaardig is het evenwel dat Maria, de moeder, als ze er was als
genodigde, zou verwittigd geworden zijn dat er geen wijn meer voorradig was.
Ik heb dus, op basis van het Evangelie van
Johannes, niet de minste twijfel dat wat Da Vinci geschilderd heeft in zijn
Laatste Avondmaal waar er een dame gezeten is naast Christus, absoluut
strookt met de waarheid die ik vind bij Johannes.
Of er kinderen waren is een andere zaak, maar een
gissing in deze richting lijkt me niet onwaarschijnlijk. Ook niet voor Dan
Brown.
[1] Vergilius overleed in 19 voor Chr.
[2] Io era nuovo in questo stato / quando ci vidi venire un possente /
con
segno di vittoria coronato ( Inferno, canto IV: 52-54).
[3] 23.Now there was, leaning on
Jesus bosom, one of his disciples, whom Jesus loved lezen we in de King James versie van 1611. Deze leerling verschijnt in 19. 25 samen met Maria, zijn
moeder en haar zuster, als Maria Magdalena, aan de voet van het kruis. Deze
aanwezigheid wordt verder bevestigd in 19. 26 as the disciple standing
by, whom he loved.
26-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2019 |
Zodagnamiddag in de lente |
Sprakeloos,
woordeloos, me weggeborgen gehouden in de plooien van de dag en gewacht, hopende
dat de klank van het licht mijn wereld naar
binnen zou openen. Maar niets bereikte me, niets of niemand kwam aankloppen om
binnengelaten te worden.
Ken
je deze gevoelens, willen en niets dat komt? Geen lichtpunt, geen openbaring. Een
student die niet weet hoe te beginnen aan zijn verhandeling. Ken je dit?
In
het dagboek dat mijn oudste dochter, Patricia, me schonk, waar het openvalt,
een zin van Alan Watts: We are all on
the process of waking up! Are you ready to wake up and find out who you really are?
En
vraag ik me af: Sta je nog steeds achter je statement van, nu al een paar
dagen terug, de durf die je toen hebt getoond en die je ondertussen, dankzij
Titus Burckhardt, hebt bevestigd gevonden, in de woorden van Ibn Arabi, geboren
in Murcia in 1165:
The fact that the terrestrial position of the human being, serving as
the fixed point to which will be related all the movements of the stars, here
symbolises the central role of man in the cosmic whole, of which man is like
the goal and the center of gravity.[1]
En er zullen er zeker heel wat zijn die dit gedacht en
geschreven hebben. In elk geval, ik sta er achter en blijf er logisch denkend achter
staan: de mens - niet de mens als dusdanig maar de geest in de mens - moet
gezien worden als het centrale punt in de Kosmos. Al het materiële omheen hem
tot in het oneindig oneindige, is noodzakelijk opdat hij er geestelijk zou
kunnen staan.
Maar als het zo is, hoe leven we ernaar, vooral als je
gewacht hebt tot een ver gevorderde leeftijd om het te ontdekken, hoe ga je om met
deze levensregel?
Of is het niet zo dat we geleefd worden, dat alles wat
die regel betreft vanuit de Kosmos zelve op ons afkomt; dat het al altijd zo
geweest is en het altijd zo zal blijven; dat we vast zitten in die
stroombeweging van het eerste ogenblik na de Big Bang af - en dit moet ik al
geschreven hebben.
Hoe we er zullen uit te voorschijn komen weet ik niet;
evenmin of het de mens op de planeet Aarde zal zijn die verder zal worden
opgevolgd tot op het eindpunt, weet ik niet; er zijn trouwens plaatsen,
planeten genoeg waar de geest van de mens, de nieuwe dan, kan gedijen. Misschien
zijn er plaatsen al waar die geest veel verder staat dan hier bij ons op aarde.
Het zou dus moeten volstaan het te weten, het te
beseffen welke rare vogels we zijn om er
naar te leven, ons te omwikkelen met die wolk van geest die de aarde in zijn
greep heeft; niet alleen toe te zien maar ook er vast in te geloven om dus geen
remmende factor te zijn.
Noteer, dat ik dit in de eerste plaats opteken voor mezelf,
dat ik het zie als een stroming die ik te volgen heb. Ik wil er niemand mee
belasten, als dit ooit een belasting zou kunnen
zijn. De stroom is er wil je je laten meevoeren, je doet het bewust; wil
je het ignoreren, je doet het onbewust, maar meegenomen wordt je. Daar is geen
ontkomen aan.
Ik denk niet dat het verkeerd zal aflopen, ik denk
niet dat er in de Kosmos, wat de geest ervan betreft, iets kan verkeerd gaan.
Misschien wel hier op Aarde, maar wat betekent de Aarde als planeet in de
Kosmos, nada. De geest in de mens op aarde daarentegen is van kosmische origine,
hij is niet enkel van de aarde, hij is van alle plaatsen, van alle planeten waar
leven mogelijk is, hij is wat de uiteindelijke uitkomst betreft ongenaakbaar.
Het is de visie die we hebben op deze zondag van 24 maart,
naar de avond toe.
[1]
Titus Burckhardt : Mystical Astrology according to Ibn Arabi,
translated from the French by Bulent Rauf, Beshara Publications, 1977, pag.10.
25-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2019 |
Wat van mijn beginnen is |
Onder
elke blog verschijnt de melding Geschreven door Ugo dOorde, het is de fout
van de beginner die ik was en die ik meedraag sedert ik met een blog begonnen
ben. Echter geloof me, er zijn meer teksten geschreven door Karel Mortier dan
door Ugo dOorde, hoewel de lijn tussen beide soms moeilijk te trekken valt
want altijd hebben ze wel iets gemeen.
Zo
zijn we beiden nu begaan met een blog over het laatste schilderij van Vincent
Van Gogh, een schilderij waarin we Van Goghs afscheid van het leven menen te
lezen. Een van de komende dagen/weken geef ik hiervoor het woord aan Ugo en kan
hij zich uitleven.
Ondertussen
begin ik me zorgen te maken over wat ik begonnen ben. Een blog die ontstond in
antwoord op één zin van José Saramago die ik negen jaar geleden las in Le Monde, in verband met het verschijnen
ven dezes Cahier of Cuaderno- een verzameling van zijn blogs - waarin hij op
de dag van zijn 86ste verjaardag schreef: Ik omhels de woorden die
ik schreef, ik wens ze een groot leven toe en herbegin mijn schrijven daar waar
ik het gelaten heb. Ik was toen, de dag van 18 mei 2010, zo dwaas te schrijven:
Ik
ook omhels vandaag de woorden die ik schreef, wens ze een lang en groot leven
toe en ik begin nu, omdat ik niet kan stoppen met schrijven, mijn schrift, mijn cuaderno, dat doorlopen zal, zo hoop ik
toch, tot het einde van mijn dagen.
Vandaag
is mijn wandeltocht met het woord als gezel nog altijd gaande. Is het veeleer niet,
omdat ik me wil laten opmerken als schrijver, als iemand die iets te zeggen heeft
wat nog niet werd gezegd, en dit op een eigenzinnige wijze, een Einzelgänger in de literatuur, zoals
elke schrijver er denkt een te zijn?
Ik
mis mijn broer Daniël die veel te vroeg is weggegaan. Hij was mijn mentor, hij
zou me al lang gewezen hebben op mijn fouten, al lang gezegd hebben: Man, stop
ermee, je schrijft ouderwets over ouderwetse zaken die nog pasten ten tijde v an de Verlichting en dan nog op een wijze die
niemand nog interesseert. Je schrijft zoals een zondagsschilder die zijn doek
vult met fotografische koeien en bomen, met een kerktoren middenin, zonder voldoende
background. Misschien met een vleugje Gilliams, een vleugje T.S.Eliot, maar
meer niet. De rest komt uit je kleinburgerlijk zelf, en het ergste is, wat je
schrijft is niet te begrijpen voor de mens van vandaag, zoals het evenmin te
begrijpen was voor de mens van gisteren. Destijds, in je zelfgeborgenheid
schreef je zonder argwaan, schreef je omdat je hand stond naar het schrijven.
Vandaag met dat fameuze blog van jou, schrijf je vanuit je wereld naar je eigen
wereld. Je schrijft als vastgeketend op de contouren van een cirkel, langs je
lezers heen, je raakt hun klederen, maar heb je, je ooit al afgevraagd - en nu
met je statement van gisteren en van de dagen ervoor - of je binnendringt
langs de poriën van hun geest, de poriën van hun hart?
Ik
denk dat hij ongeveer dit, ware hij er nog geweest, me zou gezegd hebben. En
dan die andere broer, de jongste van ons drie, Georges, deze zwijgt. Wat zou
die kunnen zeggen: Man maak dat ik in jou nog mijn broer herken?
24-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2019 |
A Statement |
Ik ga zelden met lege handen
naar de vijver, noch met een leeg hoofd. Wat ik gisteren gewaagd heb te
schrijven, dat er een Universum nodig was opdat de mens, de geest in de mens,
zou kunnen bestaan, zindert nog na in mij. Het zijn meer dan boude woorden, gedragen
en gevoed door de eerste zin van het Evangelie van Johannes: In den beginne was het Woord, en ik gisteren schreef dat het Woord zich heeft veruiterlijkt in een
Universum dat levend is, dat bewegend is, dat groeiend is opdat hieruit de mens
zou kunnen ontstaan, en in de mens, de geest van de mens die het Woord is.
Dit is zoals ik het zag gisteren, dit is waar ik de klemtoon heb gelegd.
Meer was er niet maar ook niets minder. En dan nog dit: de beweging die van het
Universum is, is ook deze van het Woord, deze van de Geest in de mens.
Ik moet deze gedachte, nu ze neergeschreven staat, vergeten en verlaten
omdat ik me, als denkend mens, opgenomen voel in een draaikolk waar ik, naar de
essentie van mezelf toe, niet meer uitkom.
Ulrich Libbrecht zou me een Taoist genoemd hebben, en ik denk dat hij
gelijk heeft, dat je van het ogenblik dat je begint te denken dat in den
beginne het Woord was, je ook denken kunt dat in den beginne Tao was, en je
verloren bent voor het westen, dat je
een oosterling wordt, een volgeling van Lao Tseu, een volgeling van de oosterse
Jezus.
Ik nam deze namiddag, wetende wat ik schrijven ging, een boek van Titus
Burckhardt mee naar de vijver. Mijn vrienden waren aan het vissen, ik zat op het
terras in de zon. Ik wist dat om me heen de sappen aan het stijgen waren, dat
de botten aan het zwellen waren, op het punt open te barsten. Ik dacht dat wat
ik geschreven had het gevolg was van de lente, dat ook mijn geest was open gebarsten
en dat ik nu zwijgen kon en alles op zijn beloop laten voor een lange tijd.
Maar er was een reden waarom ik een
klein boekje heb meegenomen.
De oosterse
herkomst van die eerste zin van Johannes wordt versterkt door het feit dat de
beschrijving van het Hemelse Jerusalem uit de Apocalyps, een afspiegeling is
van de mandala van het Paradijs van Vaikuntha, de hemelse woning van Vishnu,
zoals het beschreven staat in de Skanda
Purâna.
Het parallellisme van deze mandala en de voorstelling van het
Hemelse Jerusalem is te frappant en het is het nog meer als beide teksten
vergeleken worden. Dit weet ik nu omdat ik het lees bij Titus Burckhardt[1] wiens
boek ik ontdekte in la chambre des
preux van die oude chalet in Grimentz, en later heb gekocht.
Dan ook, de eerste zin van Johannes is eigen aan het oosten,
Ulrich Libbrecht zou dit zeker bevestigen. Het is a statement waarmede elk boek zou kunnen/moeten
beginnen.
[1] Titus Burckhardt : Symboles, Recueil dEssais, Arche, Milano 1980,
p.29. Le parallélisme avec notre image
de la Jérusalem céleste est frappant; il
est encore plus explicite lorsquon compare les textes sacrés correspondants.
23-03-2019, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |