Er is geen vreugde vandaag
om wat ik doe of laat, er is bij momenten enkel de toonloosheid van al wat is
en van al wat komen gaat. Ik vraag niets, ik hoop op niets, ik ben maar wat te
zijn.
Ik denk dat ik de kracht niet meer heb, het
inzicht niet meer om me er tegen te verzetten. Het overviel me gisteren, de
nacht heeft geen raad gebracht en het is blijven hangen tussen de plooien van
de uren. Wat zal ik vertellen over de
tijden die waren als er geen tijden meer zijn die zijn. Niemand zegt ooit hoe
het met hem is gesteld, niemand geeft zich ooit volledig bloot, de diepste
roerselen van de ziel blijven geborgen, je neemt die mee in je graf.
Vincent Van Gogh had
er een antwoord op. Hij schilderde in Auvers-sur-Oise, zijn Champ de Blé aux Corbeaux: het rijke leven
dat zich uitte in zijn kleurenpalet, hier een vol geel, rijpend korenveld onder
een dreigende lucht, met een zwerm slungelige kraaien. En het was, toen het af
was, dat het schot afging dat echoën bleef tot bij ons en hij, gewond, is teruggekeerd
en gaan neerliggen is in dat kamertje in lauberge
Ravoux, om er te sterven in de geuren van zijn schilderwerken waarvan
toen, niemand wou, de tijd ervan nog niet gekomen zijnde.
Niet dat dit een
voorbeeld is, wel hoe het gebeuren kan dat op een gegeven ogenblik de
radeloosheid toeslaat en je er toe gedwongen wordt afscheid te nemen met een pas
geschilderd korenveld vóór het onweer losbarsten gaat. Hij had, lang genoeg
geleefd om niet meer vergeten te worden.
Je stond in dat
onooglijk kamertje met het bed en de stoel. Je stond ook aan zijn graftombe die
hij deelde met zijn broer, Theo. Het was een namiddag in de lente naar de avond
toe en het regende, een stille lenteregen, onhoorbaar. Je bent gewandeld tot de
plaats in de velden waar het korenveld zou geweest zijn, met op de hoek van het
veld, onder glas, een afbeelding van het schilderij. En het regende, om je het
te blijven herinneren aan het gevecht met zich zelf dat hij daar moet gestreden
hebben, schilderend in een furie, om te besluiten, de kraaien er boven, terwijl
de dood hem omcirkelde en bezit van hem nam. Evenwel niet van zijn werken.
Hoe komt men er toe
moe geschilderd te zijn en geen
ontfermen meer te willen kennen. Hoe denkt men eraan, de trekker over te halen,
zo maar?
Ernest Hemingway in
zijn For whom the bell tolls heeft
het over zijn vader die ook de trekker had overgehaald en over de revolver die
hij in het meer heeft gegooid. Hij schrijft ook in zijn boek, zo iets zou hij nooit doen. En
toch, later, als de leeftijd hem bij het strot hield, heeft hij het toch
gedaan. Ik ken er niet de omstandigheden van, maar wat ook, hij respecteerde
niet wat hij geschreven had. Zullen we het hem vergeven?
De wegen van de
levende mens zijn ondoorgrondelijk, evenzeer die van de stervende. Fernando Pessoa
juist voor zijn vertrek, vroeg zijn bril om er mee te sterven. Dacht hij die te
gebruiken waar hij aankomen zou, of was het een van zijn laatste troeven die
hij uitspeelde?
Hem vergeven we het
zeker.
|