De reis gaat verder,
ik ontdoe de dagen van hun naam, zie hoe het licht de dingen tekent en hoe de
dingen me benaderen, niets is wat er de vorige morgens niet was, een vlucht
duiven misschien, de roep van de overvliegende aalscholvers misschien, maar
onvermijdelijk is er het schrijven dat me wacht, het gebeuren dat zich onveranderlijk
opdringt.
Denk ik dan: man je
gaat er aan ten onder, op een dag zul je vertrekken zonder aan te komen, zul je
onderweg ergens steken blijven, in het midden van een zin, in het midden van
een woord zal je adem stokken en wie zal dan verder schrijven de luchten in, de
dagen verder, de maanden naar december toe?
Ademnood is
schrijversnood, je weet wat het is maar je schuift het op zij. Je denkt, het is
nog niet voor mij bestemd, toch niet vandaag, morgen kan het of de dag erna, maar
niet vandaag, niet nu, het ogenblik van dit eeuwige, opstandige nu, van het
zijn in het nu ogenblik, er in opgetild, er in vastgezet en weer losgelaten,
keer op keer in een volgend nu.
Wachtend op het woord
is je dag zoals hij gisteren was en toch ook
niet want je wachten is niet wat het gisteren was. Het is een
aaneenschakeling van verschillende wachten, de dag door, de nacht in.
Hoe je leeft is hoe
je bent, losgeslagen of bepaald in wat je dacht en hoe je er waart op ingesteld. Je torent er
niet boven uit, je bent geen feniks, je ploetert maar wat in je woorden om in
leven te blijven, nog niet te vergaan in ledigheid. Je wilt strijdend ten onder
gaan. Een ijdele gedachte waar geen mens beter van wordt en, rust is je niet
gegund, geen sikkepit, de tijd is er om gebruikt te worden niet om ingeslapen
rond te lopen. En als het zo is, als je het zo zeker weet, waarom klaag je dan?
Jij zelf hebt het
opgezocht, het is niet naar je toe gekomen, het heeft niet gezegd, ik ben hier
je hebt me te nemen, neen, je interpreteerde als een must, de uitdaging die
plots is opgerezen uit de bladzijden van een boek. Trouwens, vraag je nu maar
af, wie je zou geweest zijn ware dat boek er niet geweest: een arme sterveling.
Niet dat je er nu beter aan toe bent, maar je hebt toch iets dat een houvast is
om mee binnen te varen in de zee van dagen over jou. Stel, dat het er niet ware
geweest: je dagen leeg, hoogstens gevuld met de woorden van anderen om naar op
te kijken. Nu heb je het voorrecht op te zien naar de woorden van jezelf, de
woorden die er waren, die er altijd zijn geweest in de wereld om je heen.
Denk, dat je uit de
massa opgerezen bent om woord te zijn, in de schaduw weliswaar van de groten
van de aarde en je weet, de plaats van nu is de plaats die je was voorbehouden,
het licht van hen heb je niet bereikt, al wou je wel, al lag het in je
betrachten, in de wijze waarop je je hebt ingezet en je je hebt opgesteld. Maar
meer was niet voorzien voor jou in het Boek dat van het leven is.
Je kunt vergaan in
deze leuze, geen plus est en vous,
maar, contentez-vous de ce qui est en vous
want meer bereikt je niet en houd dit je voor gezegd.
Wat is er van de dag
van 1 april, waar je de zotten brengt waar je maar wil. Ik ben niet zo ver
gegaan. Ik ben gebleven binnen de openheid van het nu ogenblik dat ik uitgerekt
heb tot het uiterste punt ervan om het volledig leeg te halen. Een soort gebed
tot de Heer, of de Dame, of het Zijn van het Universum.
Ik voel me er niet
goed bij. Er zijn van die dagen.
|