Er is een zeker
spanningsveld als ik het einde van de maand benader. Een terugblik ook, een
afwegen van wat eens te meer voorbij is, een deel dagen, zijnde ditmaal een
vierde van het jaar. Het is ook een nieuw vertrek in een nieuwe ruimte van tijd
die zich openen gaat. Ik hoop dan telkens op een verse bevruchting van de geest
door wat ik ontmoeten zal op mijn weg, nu ik meer en meer gekluisterd word aan
binnenwegen.
Een vriend, een paar
dagen geleden bracht even mijn hoofd op hol toen hij met vuur sprak over de
beroemde 38 frescos van Giotto illustrerend het leven van Maria, die zich bevinden
in de Capella degli Scrovegni,
gelegen in de Giardino dellArena
in Padova. Hij zegde me dat hij deze driemaal heeft bezocht, wat veel
betekenend is. En ik, zoals hij erover uitweidde, benijdde hem, als ik eraan
dacht, in plaats van de kunststeden te bezoeken, ik me offerde aan de bergen
van de Valais, en ik dus weinig meer te vertellen heb dan wat ik van de bergen
daar heb overgehouden. Mijn vervoering was van een totaal andere aard, ze kende
niet het verheffende van wat de mens vermag, wel het verhevene van wat de
natuur vermag. Hij genoot en ik onderging. Ik weet wel dat je, zoals je niet
alle boeken lezen kunt, je ook niet alle
kunstwerken kunt zien, dat beperking de regel is, maar ik weet toch dat mijn
beperking overmaats is als ik vrienden hoor vertellen over hun bezoek aan de
Hermitage in St.Petersburg of de kastelen van Tsjechië, of de frescos van Giotto.
Ik voel me dan a poor man
teruggetrokken en onder zegel geplaatst.
Hoe kom ik eraan me
te storen hiermede. Heb ik Giotto niet bezocht ik heb toch in Frankrijk de
gotische kathedralen bezocht, ik heb er toch de romaanse kerken bezocht en ik
heb toch gezocht te verklaren waarom uit het romaans de gotiek is gekomen,
zoals uit de Bijbel de Verlichting is ontstaan. Heb ik dus de schilderijen van
de Hermitage, heb ik Giotto niet meegenomen in de bergen, ik had er toch de
bergen zelf en al wat er mee verband houdt en er is immens veel te beleven wat
die aangaat. Weliswaar je bent er anders, zoals je altijd anders bent eens weg
van huis, eens weg, in ouderdom gegroeid, uit het landschap van je jeugd. We
spreken er nog over, we halen terug wat nog terug te halen is, ook:
The
bitter apple and the bite in the apple.
And
the ragged rock in the restless waters,
Waves
wash over it, fogs conceal it;[1]
We hebben te leren aanvaarden
het leven dat was en zoals het was in al zijn schakeringen, zelfs deze die we
blijvend afdekken willen, verbergen willen in een laag van mist. Er is toch
geen ontkomen meer aan want, Time the destroyer
is time the preserver.
Zo zijn we nu eenmaal
ingesteld, het verleden weegt op het heden en het heden tracht er zich
voortdurend van te ontdoen. In de mate dat we er in slagen beleven we het
heden, het nu dat van het ogenblik is en enkel van het ogenblik zelf . Dit is
de grote kunst die weinigen bezitten, en het is nu eenmaal ook zo dat je met de
jaren meer en meer terugblikt op wat was, dan op wat nog komen gaat. Wat er tussen
ligt blijft meestal achterwege.
[1]
T.S.Eliot: Four
Quartets, The dry salvages, vers 117-119 en 115
|