 |
|
 |
|
|
 |
13-09-2017 |
Wat nu? |
Is het zinvol wat ik gisteren heb gedaan, terug grijpen naar Stendhal, een auteur van een eeuw geleden en hierover het curieuze in zijn werk te belichten, zoals Pierre Alain Bergher het heeft gedaan en, anderzijds de literatuur van vandaag, waarmede de wereld overspoeld wordt, links te laten liggen, ongeopend en onbesproken? Ik stel me de vraag en wil ze beantwoorden.
Ik denk dat ik in het leven aangekomen ben om de ernst ervan duidelijk te zien.Om te weten en aan te voelen wie ik ben en wat ik ben. En, om een voor mij bijzonder aspect ervan te benadrukken en te stellen dat literatuur, handelend over een verhaal van een over geaccentueerd leven, een leven dat weinigen van ons gekend hebben, niet meer door ons wordt opgezocht. Vooral dan als hierin de nadruk wordt gelegd op de excessen in het leven, excessen die dan eerder het sensationele beogen dan het spirituele, eerder het ongewone, neigend naar het buitengewone, dan het dagelijkse eenvoudige leven, dat we gekend hebben, met de hoogtes ervan en de laagtes.
'La vie' zegde een bejaarde dame me toen ik er dertig was, 'la vraie vie est déjà assez roman comme ça' - ze had de leeftijd die ik nu heb - waarmede ze me duidelijk wilde maken dat het voldoende was terug te blikken op haar eigen leven en het dus niet nodig was te gaan lezen hoe andere levens verlopen zijn en dan vooral hoe ons fictieve levens voorgeschoteld worden.
Stendhal dateert van een tijd toen ik literatuur zoals deze van hem, nog frequenteerde. Ik heb dus 'La Chartreuse de Parme' gelezen, ik heb 'Le Rouge et le Noir' gelezen. Julien Sorel heeft me dermate bekoord dat ik de laatste pagina's, deze van zijn onthoofding niet meer heb durven herlezen. En er zijn andere boeken van zelfde aard geweest, tamelijk veel zelfs. Ik meen dat ik gestopt ben bij 'The World according to Gorp', waarvan de naam van de schrijver me ontgaat nu - onnoodig hem op te zoeken - daarna zijn er nog enkele andere boeken geweest met Hertmans en Noteboom die er boven uit staken, maar mijn behoefte dergelijke literatuur op de voet te volgen is stilaan uitgedoofd om meer en meer te gaan uitkijken naar meer filosofische werken; dit om te zoeken naar een nieuwe regel om naar te leven, zegge een nieuwe Bijbel. We zijn echter te slim geworden om een nieuwe Bijbel te aanvaarden, we zijn zelf die Bijbel nu en zullen er ook aan sterven.
Ik heb in dit land niets in de pap te brokken en, of ik dit nu schrijf of niet, het is niet veel meer dan een vergeeld blad dat zich los haakte van de stam en naar beneden dwarrelt in een wereld die zijn God en tezelfdertijd alle hogere waarden, al het elitaire, al het spiritueel creatieve, heeft op zij heeft geschoven.
Het gevoel dat ik er aan overhield en dat zich meer en meer verduidelijkt - ook na de beelden die ik zag van Jan Leyers in zijn zoektocht naar een Europese Islam - is dat we, na de God voor dood te hebben achtergelaten, na het opbergen van alle hogere waarden van het leven - waaronder, zoals Borremans, het 'schoon' schilderen - een zwalpende massa geworden zijn met al de gevolgen van dien. We hebben geen houvast mee, geen regels meer om naar te leven ten einde onze beschaving, of wat er nog van rest, verder te bestendigen en een nieuwe impuls te geven aan een nieuwe Verlichting, geïnspireerd op de New Physics.
Ik meen duidelijk begrepen te hebben dat, wat een Europese Islam betreft, er nimmer een zal komen; dat Allah te diep zijn wortels heeft in de muzelman, wortels die niet uit te roeien zijn, zeker niet door het Westen en dus dat de Islam niet de minste nood heeft - zeker niet in een nabije toekomst - aan een Verlichting zoals deze die wij gekend hebben vanaf de XVIIIe eeuw. Hij heeft geen nood aan wijziging, zijn leven wordt gevoed en geleid door Allah en zijn Koran, en aan deze Koran mag geen jota veranderd worden. Het is zijn leidraad, het is zijn bestemming.
En wij in het Westen, wat rest er ons nog en hoe moet het verder met ons?
13-09-2017, 07:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2017 |
Psalm 139 |
Pierre Alain Bergher verraste me in zijn 'Le Mystère de la Chartreuse de Parme (éditions Gallimard, 2010) door te stellen en te bewijzen dat Stendhal zijn boek had opgedragen aan de 'happy few', zijnde zijn broeders in de vrijmetselarij, en ook dat de opbouw ervan gebaseerd was op de afbeeldingen op de Tarotkaarten. Maar hij verraste me nog op een ander domein, hij wees me op de inhoud van Psalm 139, vers 16 en hiervoor haalde hij zijn tekst, heel uitzonderlijk voor een Fransman, uit de King James versie van 1611, de versie die ik gewoon ben te gebruiken als ik de Bijbel citeer. Dit fameuze vers 16 van Psalm 139 - want fameus is het - leest als volgt:
'Thine eyes did see my substance yet being unperfect, and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.'
Het laatste deel van vers 16 vertaalde Bergher als: ' Et sur ton livre étaient inscrits tous les jours qui m'étaient réservés, avant qu'un seul de ces jours existât.'
Het is een vers om er je dag mee te beginnen - zoals ik er vandaag mijn dag mee begin - zoals ik er zo dikwijls al, te pas en te onpas, naar verwezen heb. Deze morgen echter, denk ik met respect aan de man die dit heeft neergezet, in alle wijsheid, in alle vertrouwen in de Heer, in alle onderwerping aan en aanvaarding van de Heer die hij aanwezig wist in elke voetstap van zijn leven, in elke aarzeling, in elke wilsbeschikking die hij stelde:
Alles wat mij aangaat, Heer, staat opgetekend in je Boek, ik ontkom er niet aan, alles is vastgelegd en omdat het vastgelegd is voor mij, is het ook vastgelegd voor allen die van ver of van dichtbij in betrekking staan met mij, en zo verder en verder tot in het oneindige.
Maar, is het wel zo, staan alle omstandigheden of gebeurtenissen waarmee ik, bewust of onbewust, zal geconfronteerd worden, zullen het deze zijn, en uitsluitend deze, die mijn handelingen/gedachten zullen bepalen? En als mijn handelingen bepaald zullen worden door de omstandigheden én door de persoon die ik door deze omstandigheden geworden ben, is het zo dat dit alles al opgetekend staat?
Of nog, beschik ik over een vrije wil, of wordt deze me opgelegd door de omstandigheden waarin ik verkeren zal; is er enige twijfel hierover, Heer, kan het dat er iets is of komen zal dat niet opgetekend staat?
Het is om er duizelig bij te worden. Maar wat versregel 16 betreft kan ik enkel herhalen wat er staat, trachten begrijpen hoe het er staat en vooral, waarom het zo geformuleerd werd, alsof alles wat ik doe bepaald wordt door het lot waarvan Dante zegt dat het eens gunstig zijn kan en ook eens ongunstig.
IK denk niet dat nu al getekend staat hoe het aflopen zal met mij, ook niet de omstandigheden waarin ik verkeren zal en die bepalend zullen zijn, maar ik zie wel dat een groot deel van de beslissingen, om niet te zeggen allemaal, afhankelijk zijn geweest van de omstandigheden, dat elke beslissing die ik nam het gevolg was van een vorige en een vorige ervoor; uiteindelijk afhankelijk van de beslissingen van mijn ouders en die van hen van mijn grootouders en zo maar verder het voorbije in, om finaal uit te komen bij de hand die werd afgedrukt in de grotten van Lascaux. Het is dit wellicht dat de man van Psalm 139, 16 ons heeft willen vertellen.
Een andere uitleg heb ik niet. Ik weet enkel dat ik, omstandigheid in omstandigheid, uitgekomen ben in de man die ik nu ben, dat het woord mijn adem is en mijn bloed mijn laat verwachten. Maar ik vind dat ik moeilijk spreken kan van een vrije wil, die ik gehad zou hebben geboren te worden in de eerste plaats, en dan in de omstandigheden en de omgeving waarin het gebeurde. Maar, misschien, misschien was 'dit' dan wel vooraf bepaald.
12-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2017 |
Er zijn van die dagen. |
Er zijn van die dagen dat een gedachte, die je wellicht in vorige blogs al hebt behandeld, hangen bleef, en nu als een reactie op wat je gisteren schreef in verband met de tijd die de romanschrijver, volgens de Amerikaanse schrijfster, Claire Messud, nog rest, om romans te schrijven, want wat ze niet zegt is dat misschien daarna, de weg zal openliggen voor het produceren van filosofische of religieus-filosofische werken, zijnde tevens het bewijs dat we aldus een belangrijke stap vooruit zouden zetten in de evolutie van de menselijke geest die zich, in plaats van verhalen over fictieve of reële mensen en gebeurtenissen te schrijven, zich inspirerend op wat is van de New Physics, zich voortaan uitsluitend zou gaan concentreren op wie hij is, wat hij is en waar hij heen zal gaan.
Dit was een eerste aanleiding voor mijn blog van vandaag, maar er was ook een tweede, een zin die ik lang geleden onderlijnd had in een werk van Gerard Bodifée: 'Kerngedachten uit, Zo vrij is de mens, van Max Wildiers - Pelckmans 1996:
'Wie we ook zijn, wat we ook mogen denken, allen worden we geconfronteerd met het grote mysterie van het universum en voeren op onze manier een nooit eindigend gesprek met deze ondoordringbare wereld. In deze confrontatie met het universum heeft alle mystiek zijn oorsprong en vertrekpunt. Want de religieuze mens is hij die achter deze zintuigelijke waarneembare wereld een hogere geestelijke realiteit, een werkzame aanwezigheid vermoedt, die hij zal trachten te begrijpen, ook al weet hij dat hij haar nooit volkomen zal omvatten en met wie hij zich verenigen wil, al blijft hij zich bewust van zijn onmacht en begrenzing.'
Hoewel ik volledig akkoord ga met wat Wildiers noemt ' het er zijn achter de waarneembare wereld van een geestelijke realiteit', denk ik niet dat er én een Kosmos is, én een geestelijke realiteit. Denk ik, dit sterk ruikend naar het aroma Spinoza, dat die geestelijke realiteit verweven zit in de Kosmos, en omgekeerd de Kosmos verweven in die geestelijke realiteit; dat er dus enkel een Kosmos is die tezelfdertijd een Geestelijke Realiteit is. En dat er, wat Wildiers wel vermoedt, geen afzonderlijke werkzame aanwezigheid is, geen aanwezigheid dus die werkzaam is, omdat de Kosmos zelf beweging is en, niet anders kan dan beweging zijn van ogenblik tot ogenblik.
Ook zou ik ze niet een 'hogere' noemen, ze IS, en is niet te vergelijken met om het even wie of wat. En wij, homo sapiens, zijn als deel van de Kosmos onvermijdelijk een deel van die 'Geestelijke Realiteit', en zouden dus moeten handelen als zijnde een deel ervan.
Hoe groot dit deel is, weet ik niet, maar wat het ook is, het is een deel dat tevens van de Kosmos is, de wetten van de Kosmos volgen moet, en dus ook de evolutie eigen aan de Kosmos kennen moet.
Claire Messud herinnerde me aan de eerste schilderwerken in de grotten van Lascaux: het ogenblik waarop de mens komende uit de oertijd, een uiterst belangrijke stap heeft gezet in zijn geestelijke ontwikkeling en zijn hand met oker besmeurd afgedrukt heeft op de rotswand, zeggende hier was ik, ik die schilderde.
Sindsdien is die ontwikkeling niet meer stil gevallen, kan het niet dat ze ooit stilvallen zal, hoewel er tekenen zijn die eerder wijzen op een achteruitgang - politiek gewild - dan op een vooruitgang, of de mens die zich losgehaakt zou hebben van het intrinsieke evolutionair karakter van de Kosmos, wat niet kan, en we het stilvallen van het schrijven van romans en de opkomst van het schrijven over een nieuwe filosofische geaardheid, zouden zien als het bewijs van een vooruitgang.
We zouden de Kosmos - en om die reden gebruik ik een hoofdletter - evengoed de Geestelijke Realiteit kunnen noemen, maar hiervoor zouden trouwens negenennegentig andere namen kunnen gevonden worden. Wat te veel zou zijn. En verwarring veroorzaken, verwarring die er nu al genoeg is.
11-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2017 |
Lang leve het boek. |
Voor de vijver is de regen een zegen, voor velen een kwelling, waar is de middenweg? Er is er geen, het is zoals zij die boeken lezen en zij die er geen lezen, voor de enen is het voedsel, is het broodnodig, voor anderen is het overbodig, zelfs nutteloos, ze kunnen het heel gemakkelijk stellen zonder, zeggen ze. Wie zal het halen of wie zal het aan de kaak stellen?
Claire Messud in The Guardian, overgenomen door De Standaard, 'vreest dat de mensen in de toekomst - binnen vijftig jaar - 'misschien geen aandacht meer zullen hebben voor lange teksten zoals romans, dat voelt', zegt ze, 'alsof het gaat om het laatste spoor van een cultuur, zoals de grotschilderingen van Lascaux'. Ik dacht, tenware ik Messud misbegrepen had, dat de grotschilderingen, van waar ook, het opstarten inluidde van een cultuur en niet het einde ervan. Maar wat ze zegt over de roman is boude taal. Het kan dat film en televisie de rol van de roman aan het overnemen zijn, dat de doorsnee mens, als die er zou zijn, de gemakkelijkste weg kiezen zal en zich niet meer afzonderen zal met een boek in een hoek of onder de bomen zal gaan zitten om een boek te lezen, maar ik betwijfel het.
Evident is het wel dat je geen boek gaat lezen aan een zwemkom, of het nu is tijdens je verlof of wanneer ook. Veerle vanden Bosch weet er van mee te spreken. Ze heeft het in zelfde Standaard van 08 september, over een van haar collega's die ' haar grappend vroeg of ze eindelijk de tijd had gevonden om geen boeken te lezen'. Grappig ja, maar ook met een spottende ondertoon, zo iets als: 'waar jij nog je vakantie mee vult!'. En, daarenboven subversief ( gezagsondermijnend zegt mijn computer) geladen, wijzend op een ingesteldheid waar literatuur geen plaats meer heeft.
Het kan dat er heel wat tekenen aanwezig zijn die wijzen in deze richting en dat Messud het bij het rechte eind zal hebben; dat het lezen van een boek ingeboet heeft en wijken moet voor de games op computer, bij de jeugd om te beginnen en ook bij de volwassenen. Ik heb er hoegenaamd geen oog op, echter wie zijn zij die het handig zijn met games, verkiezen boven het lezen van een boek? Veerle vanden Bosch denkt in zelfde richting: 'Misschien is lezen wel een anachronistische bezigheid geworden, nu we worden geacht voor ons lijf te zorgen en veel te sporten en via de sociale media voortdurend in verbinding horen te staan met tientallen andere mensen.'
Ik ben niet veel meer van deze wereld, de vrienden die ik zie en hoor zijn allen boekenlezers, ik ken er weinig die het niet zijn. Ik weet dus niet hoe de doorsnee mens - nogmaals hij - zijn dagen doorbrengt, wat hij nog doet buiten zijn dagelijkse bezigheden en de uren die hij zeker spendeert voor de televisie. Ik weet er heel weinig over. Ik kan me er enkel vragen over stellen. Ik weet alleen hoe ik mijn jeugd heb doorgebracht, de boeken die ik las dag aan dag, mijn ganse leven lang, tot ik stil gevallen ben en zelf ben beginnen schrijven, met een zekere afgunst - me aanmoedigend verder te gaan - kijkend naar hen die er in slaagden hun geschriften in boekvorm te laten verschijnen.
Zo, om me heen kijkend, denk ik dat met de dood van God ook het sterven van het boek, en dus van het lezen, bezegeld werd. Wat in de eerste plaats wijst op een verschuiving, op een afbraak van het spirituele in de samenleving ten voordele van het materiële aspect ervan. Het is de materie die het haalt op de geest en dit is duidelijk waarneembaar in elke vorm van kunst die heden ten dage wordt opgevoerd.
Het elitaire, het spirituële, het kosmische gerichte is aan het verschrompelen. We verzetten er ons tegen met de moed der wanhoop. We willen er niet aan ten onder gaan. We zijn het volledig eens met vanden Bosch: 'zo bekeken krijgt lezen iets subversiefs. En wat subversief is is aantrekkelijk. Laten we het boek maar eens promoten. Succes gegarandeerd.
Bravissimo, Veerle, lang leve het boek!
10-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2017 |
De tijd van een zomer. |
Het kan niet, dacht hij, het kan niet dat de zomer al voorbij is. Ik ben hier bijna elke dag geweest en als ik terugblik houd ik er heel weinig aan over, alsof het maar een stukje tijd was geweest van dagen die elkaar opvolgden in snel tempo, morgens die middagen werden en middagen avonden en wat restte er van, enkele impressies die ik op het ogenblik zelf misschien, maar zeker is het niet, gekoesterd heb en nu, met de regen en de wind voorbij, alsof het niet het vermelden waard zou geweest zijn.
Was dit ook zo de vorige jaren, was de zomer ook maar een periode die al voorbij was voor ze begonnen was? Echter zelfs vroeger - maar wat is vroeger en is er wel een vroeger geweest? - is alles wel niet een langgerekt ogenblik geweest van opstaan en slapen gaan en wat er tussenin gebeurde een leegte nu, die ik wel opvullen kan zoals ik het wens, met gebeurtenissen die er geweest zijn en even goed met gebeurtenissen die er nimmer geweest zijn, afhankelijk van hoe ik het zie of wil zien.
Ik zit gebogen over een wit blad dat ik beschrijven kan met wat me gedicteerd wordt, door wie of wat, ik weet het niet. De woorden komen zo, ik moet er niet om smeken, ze zijn er, ze overspoelen me, ik kan ze amper volgen, amper vernoemen en andere dagen al op, verschijnen lijk steigerende paarden aan mijn horizon. Maar, dat nu de zomer al voorbij is, kan ik moeilijk aanvaarden, ik dacht zelfs een ogenblik deze morgen dat hij nog niet begonnen was. Zo vlug kan hier alles gaan.
Het is me heel duidelijk, wat telt, en we begrijpen het nog altijd niet, wat telt is het nu, het ogenblik van het 'Eeuwige Nu (Ruusbroec), het enige werkelijke van ons bestaan, en deze volgen elkaar op in een hels tempo, zo vlug dat we het niet realiseren en dat dus, onachtzaam als we zijn, de zomer maar een schicht is en voorbij is zonder dat we het beseffen.
Ik moest deze middag, en het regende, hier komen aan de vijver, met de bomen en de luchten erin verdoezeld weerspiegeld ondanks de regenkringen in het water, om te weten hoe ik hier gezeten heb de voorbije maanden, alsof, zoals ik het nu, dit zelfde enige ogenblik, ervaar, er geen zomer was, er slechts een komen was en een weggaan, of ik er nu zat of rondliep, of ik er nu las of schreef, of ik er nu sprak met de vrienden of neerlag in het gras, ik was er wel maar ook niet, en als ik er nu aan terugdenk, ben ik wel zo zeker dat ik er was. Welk bewijs bleef er van over.
Je hebt het wel opgetekend kun je zeggen, maar moet ik er geweest zijn om het op te tekenen, weet ik niet genoeg hoe het is als ik er ben om erover te schrijven alsof ik er ben? Hoe het is in volle zon, hoe het is in de schaduw, hoe het is in het geruis van de populieren, kaarsrecht opgeschoten in de luchten, het eeuwig gezang ervan. Zoals in je jeugd, want je hebt ondanks alles, een jeugd gekend die je boven halen kunt, herbekijken kunt en naar je hand zetten, je kunt alles als je schrijft naar je hand zetten, al helpt het je niet, lijk als je denkt aan de eeuwig zingende bossen, het boek van Trygve Gulbransen dat je toen las, dat we allen gelezen hebben, dat ons in zijn greep hield, niet een paar dagen, maar een gans leven. Je denkt er aan, het boek denkt je, ligt in je hand, je nam het mee in het koren, toen de zomer nog zomer was, in het golvende koren in bloei, om het te lezen en je hoorde de wind in de halmen en je hoorde de leeuwerik die opsteeg boven jou en je met je boek op de knieën zag zitten, of neergelegen of hoe je ook er moge geweest zijn, dromend dat je de jonge Dag was.
Hoe, mijn vriend - ik, afgedwaald door de wind in de bomen - nu ik me vragen stel over de zomer, of die er is geweest voor de duur van een zomer of voor de duur van één ogenblik.
Inbeelding, zeg je, inbeelding is een rijkdom, gelukkig zij die inbeelding bezitten. Ze zullen bij momenten het rijk der hemelen bezitten.
09-09-2017, 06:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2017 |
Gunstig of niet |
Mijn blog is toonaangevend voor mijn dag. Als ik dan, zoals dit nu het geval is geweest, geconfronteerd word met technische problemen bij het inloggen, wringt het om verder te gaan. God zij dank, zou 'mijne' moeder zeggen, het euvel is opgelost, ik kan, weliswaar op een andere wijze, aan mijn blog werken. Dit dan ter inleiding nadat ik mijn blog van 7 september heb kunnen herinloggen.
Wat ik schrijven wou, nu ik weer vrij kan ademen: dat ik van morgen heel vriendelijke woorden kreeg toegestuurd van een wijze dame, de eerste vrouw als personeelslid ooit, in het agentschap van de Bank in Gent. Een - waar ik zeker van ben - nu een goede huis-en grootmoeder. Ze leest me met haar hart, soms of is het meestal, in het midden van de nacht en het gebeurt dat ze zich daarna nog fit genoeg vindt om me te vertellen hoe mijn woorden zijn overgekomen.
Ik zou, schreef ze me nu, sporen nalaten bij de mensen die me lezen. Of dit werkelijk zo is weet ik niet, maar wellicht zal het waar zijn wat haar betreft, want wat ze me telkens schrijft is steeds 'to the point' en het raakt me, omdat haar reactie me vertelt dat ik haar op de een of andere wijze getroffen heb.
Ik weet ook dat er (vele) andere zijn die me lezen met hun hart en, wat meer is, voor wie ik een dagelijkse verpozing ben, maar ikzelf voel me absoluut niet als een soort missionaris van het goede, levende woord en zeker niet als een goeroe. Integendeel elke dag is een struggle om te bereiken wat ik wens te bereiken, soms slaag ik erin, soms slechts voor de helft, en elke dag is het een vooruitzien naar welke weg ik nemen zal, waar ik eindigen zal en hoe.
Maar, en dit is voor mij dan belangrijk, het vult mijn dagen, vooral mijn morgens, en het wordt soms stresserend als ik het waag het te verschuiven naar de avond toe en het een race wordt om er te komen vooraleer mijn ogen dicht vallen van de slaap of de vermoeidheid. Ik ben aldus gehouden aan eenzelfde ritme, aan eenzelfde dagindeling. Eens dit verbroken heb ik problemen, want er is ook al het andere schrijfwerk, al was het maar het beantwoorden van e-mails en het herwerken - dat absoluut niet vordert - van mijn manuscript in de schuif.
Er wordt me dus geen ogenblik rust gegund; op mijn leeftijd is dit nefast, je zult het beamen met mij. En toch ga ik verder, ik ben slaaf geworden van wat ik zo lang al doe. Ik kan voor mezelf niet zeggen, nu stop ik ermee, nu is het genoeg. Neen,ik kan het niet, liever herhaal ik me, zoals nu misschien, want ik heb dit allemaal al zo dikwijls gedacht, dus moet ik het al dikwijls vernoemd hebben.
Vandaag is het een goede dag, ondanks de technische problemen, ondanks de luchten grijs en weinig beloftevol. maar ik tracht er het maximum uit te halen, al vrees ik dat dit maximum ontoereikend zal zijn, zodat mijn pogen eerder als een zelfbeoordeling zal gezien worden dan als een morgengebed.
Het zij dan zo, de omlstandigheden niet zo gunstig zijnde.
08-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-09-2017 |
Hoe de morgen verloopt |
Julien Libeer deze morgen en onvermijdelijk Bach. Ik dacht aan een vriend die me Libeer als pianist heeft laten kennen, de vriend nu met een ziek lichaam dat hem zorgen baart. Daarna, als ik de gordijnen openschuif, de gloed van grote vuren in het oosten, of, met dit alles, maar dan heel vaag, hoe ik mijn dag beginnen kan en het geluk dat ik ken dit weinige, dat samengenomen heel veel is, te kunnen verhalen.
Hoe mijn gedachten zich verspreiden zullen vandaag, met nog de echo van de avond ervoor onder de tent aan de vijver, weet ik nu nog niet. Wel weet ik hoe het gezang was van de wind in de bomen, de gelukzalige wind en hoe de avond viel over het water; wel weet ik nog en zal ik nog lange weten omdat het een avond met vrienden was, omdat het, zo spraken we, het afsluiten was van een zomer en het uitkijken naar het dwarrelen van de bladeren in het weke licht van een gulle september. Of nog, anders gezien, hoe we leven vandaag en hoe we de dagen zien die nu op ons afkomen alsof geprojecteerd op een scherm.
En in ons, in alle uithoeken van ons zijn - hier op deze aarde voor een onbepaalde tijd nog - hopende, altijd hopende, op een grote klaarte, een openheid waarin we ons nestelen willen om maximaal hier te zijn, in alle toonaarden die, zoals deze morgen, ook van Bach kunnen zijn, of van een jonge, veelbelovende pianist, of van een vriend, gekneld in zijn lichaam die je bezoeken wilt om een steun te zijn in moeilijke dagen en te spreken over wat van vroeger was, het mooie en het verrassende, van het gelukzalige, toen dit er was en we ginds dat hebben gezien, te veel om het al te vermelden in enkele ogenblikken, maar genoeg om te weten hoe heerlijk het was er te zijn en er te vertoeven voor een tijd.
Morgens zoals deze, en het geluk deze sober te beleven: dat men me spare, Heer, wie je ook bent, dat men de bitterheid die van de wereld is aan mij late voorbijgaan, opdat ik zou kunnen zeggen wat het is bewust te leven. Je hebt geen nood aan veel meer, maar wat je hebt wil je uitdiepen tot de kern om er te zijn genietend van je dagen, welke ook, en rakend met je vingertoppen de essentie van het zijn, elke dag als je opstaat uit de nacht, opnieuw geboren.
En een boodschap achterlatend van uitgestrekte landerijen, onder hoge luchten met wolken die van onze dromen zijn, van vertes die we ooit kenden en meedragen waar we gaan, alsof het boekdelen waren die we lazen en ons vulden met gratie en volkomenheid.
Dergelijke morgens heb ik lief, grijp ik met beide handen om niet meer los te laten en zelf morgen te zijn. Het licht, het immense van het licht, hoe het ook is, als een vuur, als met schemer doorzeefd, maar altijd geladen met wat komen gaat.
Niets ervan wil ik missen, niets ervan dat ik niet uitgraven wil, om daarna te vullen met gedachten die niet anders kunnen zijn dan van het eeuwige en het verhevene.
Ooit waren in onze verre jeugd de uren van een simpele helderheid. We droomden toen van tijden die ons vullen zoiuden met een vreemd geluk. De jaren zijn gekomen, het geluk heeft zich vastgezet in het weten dat de hand, geleid door de geest in staat is tot grote dingen. Het zijn deze dingen die we beogen.
07-09-2017, 11:15 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat er gebeurde |
Mijn met zorg voorbereide tekst wordt vanaf 6 september op een onheuse manier behandeld door de centrale vcomputer.Demethode van inloggen schijnt totaal gewijzigd te zijn, zo zit ik nu met de gebakken peren en met een doorlopende tekst die bijna onleesbaar lijkt. Ik doe mijn best om dit te verhelpen vandaag.
07-09-2017, 07:18 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-09-2017 |
Voorbestemming |
Ik hoorde deze morgen dat John Ashbery, een schrijver/poëet die ik niet ken, overleden is in New York. Er zullen er deze morgen wellicht heel wat gestorven zijn in New York en elders. Echter, wat me vooral trof is, 1. dat hij negentig was en 2. dat hij gehoopt had op de Nobelprijs literatuur, zoals bij ons Hugo Claus en Harry Mulisch dit verhoopt hadden en, wellicht nog steeds Cees Noteboom.
Wat 1 betreft 2 komt hier niet ter sprake - negentig en het jaar 1927 dit zijn voor mij cijfers die iets magisch hebben. Al hebben ze het niet voor de wereld, ze hebben het voor mij, alsof ze, wat vandaag in is, getatoeëerd stonden op mijn bovenarm, 90 links en 1927 rechts - of omgekeerd, het heeft geen belang - wat gelukkig niet het geval is, maar ik kan het niet ontkennen, op het punt waar ik aangekomen ben, hebben ze een betekenis gekregen die ze normaliter niet hebben of niet kunnen hebben.
Denk nu niet dat ik die getallen koester, er zijn er andere die ik liever op het bevolkingsregister ingeschreven zag, maar het stond zo opgetekend in psalm 139 van het Boek der Boeken, en aan wat daar staat, ontkom je zo maar niet.
Ik denk aan het jaar 1927, het jaar dat mijn ouders huwen, het jaar van de ontmoeting van een zaadcel met een eicel in de schoot van mijn moeder: een kleine ontploffing, twee cellen die in elkaar opgaan en ik word geconcipieerd als mens. En, op de dag van de Onschuldige Kinderen vroeger Onnozele Kinderen glijdt je spiernaakt uit de moederschoot, waar je gedurende negen maanden gewoond hebt, als foetus eerst, daarna als baby.
Van dat ogenblik af, eens buiten de moederwand, wordt je gegrepen, bewerkt en gekneed door de straling van maan en planeten, van sterren en zwarte gaten, van al wat van de Kosmos is. Dit is wat bepalend zal zijn voor je karakter en dus ook voor je toekomst. Je hebt er niet de minste invloed op, je ondergaat de wet van de Kosmos en stapt aldus getekend, de wereld binnen. Van dan af is alles wat je doet deel van je voorbestemming, van dan af is je weg uitgestippeld en zal je er niet meer van afwijken. Zoals je geen vat zult hebben noch op de omgeving, noch op de omstandigheden, waarin je geboren wordt en waarin je later, keer op keer, terecht zult komen: het zullen voornamelijk, om niet te zeggen hoofdzakelijk, de omstandigheden zijn die bepalend zullen zijn voor het punt waar je zult aankomen, wanneer ook.
Wat je wel kunt, maar ook dit hangt af van de omstandigheden, is bijschaven, is reguleren, is waarden bepalen en vastleggen; wat je wel kunt is creatief zijn, wat je wel kunt is in alles een zekere nederigheid aanhouden, maar wat je kosmische geaardheid betreft heb je weinig in de pap te brokken. Je vermag dus heel weinig al dacht je het tegengestelde, maar je was een geluksvogel want je kreeg hiervoor 90 jaar de tijd.
Had je die jaren werkelijk nodig om te worden wie je geworden bent of had het met minder gekund?
Een vraag, niet zoals een andere. Je kunt er op antwoorden, al ken je het antwoord niet, maar schijnbaar stond het geschreven dat je het niet kon doen met minder, dat je die negentig jaren ten volle nodig had om, op een bepaalde dag, in de schaduw van die negentig, te schrijven wat je vandaag geschreven hebt. Vertrekkende van uit het nieuws van Klara, over een overleden poëet, toen je, heel vroeg, uit noodzaak, je lichaam pijnigend, op je buik boven op het bed lag uitgestrekt, een half uur lang, luisterend naar Klara, tot je dacht dat het genoeg was en met het Scherzo uit de Negende Symfonie van Dvorák, bent opgestaan, ontspannen en klaar om te gaan kijken of je blogtekst van gisteren goed was ingelogd.
Je hebt dus om je blog te schrijven het geluk gehad dat er iemand van het jaar 1927 overleden was in New York. Je denkt niet, als het jou zou overkomen, dat er in New York zou verteld worden, op om het even welke zender, dat er in Vlaanderen, iemand overleden is die in 1927 geboren is?
Het beste is trouwens, dat hiermee nog enkele jaren wordt gewacht, zowel in New York als hier in België.
06-09-2017, 17:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-09-2017 |
Schoonschilderen |
Ik heb een vriend die schoonschilder is en hij voelt er zich goed bij, hij excelleert in het schoon schilderen. Er zijn er andere, Michaël Borremans bijvoorbeeld - in de Standaard van 1 september, blad D3 - die vreest schoonschilder genoemd te worden[1].
In welke wereld zijn we terecht gekomen, bevreesd te zijn als schoonschilder door het leven te gaan. Je kunt zo verder gaan: bevreesd te zijn als schoonschrijver –beeldhouwer gezien te worden, of als schooncomponist; geen positief denken meer, geen verheffing, niets meer doen om de mens uit het aardse weg te halen, niets van dat alles, integendeel hem nog wat dieper in de aarde duwen, dieper in de duisternis, hem versmachten.
Zo ver zijn we dus afgedwaald en waarom, of hoe is dit gekomen, het elitaire, het schone te verwerpen, aan de kaak te stellen. Ik dacht een ogenblik aan Julian Barnes, citerend Flaubert die de mening was toegedaan dat: ‘The author in his book must be like God in his universe, everywhere present and nowhere visible’[2].Is het dan niet eerder het negatieve in de mens dat we ontmoeten in plaats van het natuurlijk-goddelijke als we het schoonschilderen verwerpen, als we schoonheid vertrappelen omwille van het schone erin?
Het lukt ons niet hiermede akkoord te gaan. Het lukt ons niet de beelden van Borremans, zoals we die zien afgebeeld in de krant te aanvaarden. Hoe goed geschilderd ook, hun gebrek aan subtiliteit, hun verankering in het absurde, werkt storend, ze zijn geen joy for ever, toch niet voor mij.
Maar Borremans, hij voelt er zich goed bij, al hoopt hij, dat zijn modellen, ‘die kindjes die zich zelf hebben ingesmeerd met filmbloed (?) geen trauma’s hebben opgelopen, hoewel ze zich zelf goed hebben geamuseerd’.
En verder: ‘ hij vond het contrast tussen onschuld en geweld in één beeld, interessant. Daarom is het een beetje shockerend maar ook heel mooi’. Het zijn zijn woorden, ‘ hij voelt dat het ergens relevant is.’
Ik stel enkel vast, als ik lees wat er staat, dat zijn woorden passen bij de afbeeldingen in de krant, ze zijn er de spiegel van, echter er gaat geen bekoring van uit, noch van de afbeeldingen, noch van zijn woorden.
Dit is geen kritiek op het werk zelf, wie ben ik om kritiek uit te brengen, het is enkel ontgoocheling wat de negatieve houding – wat in is heden ten dage - tegenover het ‘schoonschilderen’ betreft. Dit is de enige opmerking die ik er voor over heb. (Zijn werken zijn te bezichtigen, lees ik, tot 14/10 in Zeno X Gallery, Antwerpen).
En dan is er nog een bemerking bij het ‘Het smelt’, het boek van Lize Spit, de verrassing van deze herfst, vertaald in het Duits ‘Und es schmiltzt’ – er komt ook een Spaanse vertaling, ‘El deshielo’ - waarover niet iedereen onverdeeld positief is. De recensente van de NDR ‘heeft bewondering voor de precisie waarmede Lize Spit de troosteloosheid van het gezin en de desolate psyche van haar personages beschrijft. Maar ze overschrijdt de grens van het verdraagbare. Moet het seksueel geweld zo gedetailleerd worden om de verschrikking te vatten?
Ik had gedacht het boek te lezen, maar voorlopig na dit te hebben gehoord, zal ik nog wat wachten. Of, alles samengenomen, mijn blog van gisteren en deze van vandaag: wat al we vernemen kunnen als we De Standaard lezen.
[1] ‘ik wou dit werk meer geconfronteerd maken zodat er geen misverstanden ontstaan dat ik een schoonschilder ben. Want daar werd ik wel eens van beschuldigd’. Aldus M.Borremans.
[2] Julian Barnes: ‘Flaubert’s Parrot’, Picador, 1984, page 88
05-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-09-2017 |
Plagiaat |
‘Ook hield ik van iemand. De vogels spraken met hem. Als ik de twee duiven die hun toevlucht hebben genomen tot de vensterbank zou vragen: Waar is hij nu? Zou de ene dan zeggen: ‘In mijn krop’ en die andere: ‘in mijn staart’? En wordt dan die ene de andere en worden ze beiden geen een? Als ik vraag: ‘Waar is zijn graf? …’In mijn vleugels, in mijn vleugels…’[1]
Deze tekst, in de Standaard van 1 september, gekozen uit het boek van Asil Erdogan, activiste en journaliste (50 en geen familie van) verraste me, even zeer als het zicht van Venus, morgenster, klaar en zuiver in een wolkeloze blauwe hemel, na al die tijd dat ik aan maan of planeten geen aandacht meer heb geschonken. Of hoe een mens verstrikt kan geraken in zijn gedachten en vergeten kan dat hij van de Kosmos is en van de sterren.
Maar deze brok tekst hier hernomen is zuiver plagiaat is noch min noch meer gelicht uit een gedicht van Frederico García Lorca waarover ik het had in mijn blog van 24 juli ll.. Alleen de ‘vleugels’ zijn van Asil Erdogan.
Ik vermoed niet dat ze Lorca zal vermeld hebben, ze heeft de passage voor haar rekening genomen en, dat het opgevallen is als passage, bewijst dat de recensent het uit het boek heeft gelicht. Echter ook hij zal niet geweten hebben, dat hier plagiaat in het spel was.
Dit is iets dat mij nog nooit is overkomen, ik heb nimmer een tekst ontleend bij een schrijver zonder de bron te vermelden. Ik zou me er niet goed bij voelen indien ik het heimelijk doen zou. Dit is een regel die ik altijd gerespecteerd heb. Anderen kijken er niet naar, denken dat niemand het bemerken zal, dat niemand Lorca nog leest.
Maar ze vergissen zich, alles komt uit, wist ‘mijne’ moeder[2] al moesten het de kraaien uitbrengen, en ook de evangelist Lucas leert ons dat er niets verborgen is, dat niet openbaar mag gemaakt worden, niets geheim dat niet aan het licht zal komen’.
Ik noem het een spijtig geval. Een groot boek schrijven en achteraf iemand die er op uitkomt dat plagiaat gepleegd werd en dit niet verzwijgen kan. Waarom zou hij als niet ere gelaten wordt aan wie ere toekomt.
Daarom hier nog eens mijn benaderende Nederlandse vertaling van het kwestieuze gedicht. De Spaanse tekst vindt je op de dag van 24 juli ll.:
Door de takken van de laurier zag ik twee donkere duiven, de ene was de zon, de andere de maan. ‘Jij zo dichtbij’ zegde ik, ‘Waar is mijn graf gelegen? ‘in mijn staart’ zegde de zon; ‘in mijn keel’, zegde de maan. En ik die aan het wandelen was, de aarde aan mijn gordel, zag twee arenden van sneeuw en een ontbloot meisje. De ene was de andere, en het meisje was niemand. ‘Arendjes’ zegde ik: ‘waar is mijn graf gelegen?’ ‘In mijn staart’ zegde de zon, ‘In mijn keel’, zegde de maan. Door de takken van de laurier zag ik twee naakte duiven, de ene was de andere en de twee waren niemand.
[1] Deze tekst komt uit ’Zelfs de stilte is niet meer van mij. Berichten uit Turkije van Asli Erdogan, vertaald door Hamide Dogan. De Geus, 144 blz. 17,99 €. Het boek verschijnt op 5 september
[2] ‘Mijne’, zoals bij Maurice Gilliams
04-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-09-2017 |
Waanbeeld? |
Laat me toe te zeggen dat ik nog weinig te maken heb met wat gebeurt in dit land en in de wereld. Ik spreek dan niet van de grote gebeurtenissen die ik wel nog volg, maar van het leven in stad en land en wereld, zonder ik me meer en meer af. Mijn interesse wordt voldoende gevoed met wat binnen in mij leeft, groeit en gaat neerliggen in mijn woorden. Mijn leefwereld beperkt zich, in zijn grote lijnen, tot mijn gedachtenwereld, deze van de wereld wordt me vreemd.
Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat ik wel weet wat er gebeurt maar ik reageer niet meer zoals ik voorheen reageren zou. Wat ik wel moet bekennen is dat ik nog steeds in de war ben met de aanhangers met volle zwarte baarden van de Islam, hoe jonger ze zijn, des te gevaarlijker ze me toeschijnen. Is het inbeelding? ik geloof het niet, ik denk dat de baard bij hen een vorm is van geloofsbelijdenis dat het, het teken is van hun geworteld zijn in een geloof dat voor ons totaal vreemd is. En ook, ik ben nog steeds in de war met het miljoen gelovigen die - en dit is het teken van hun afhankelijkheid - zoals nu afzakken naar Mekka en zeven maal wandelen omheen de Ka’aba, bekleed, alsof het een levend iemand was, met een mantel met gouden letters ‘beschreven’.
Het herleiden van alles tot Allah en zijn Profeet Mohammed is me er te veel aan. Ik kan er geen begrip voor opbrengen en in die zin is de komst van de aanhangers van de profeet Mohammed, in onze contreien een waanbeeld dat ik, of ik het wil of niet, meedraag met mij omdat ik het zie als een gevaar voor onze westerse wereld. Stel je voor dat we op een dag, als verplicht gelovige van Allah[1], geacht worden ons te verplaatsen naar Mekka om daar o.m. met stenen de duivel te verjagen.
Het is duidelijk, overduidelijk, ze zakken af naar hier terwijl ze even goed naar Saudi Arabië hadden kunnen uitwijken. Waar ze nu in de woestijn, een toeristisch land gaan uit de grond stampen, naar ik heb gehoord. Er was dus plaats en er waren middelen genoeg om deze uitwijkelingen, gelovigen in Mohammed, op te vangen. Het feit dat ze naar Europa gekomen zijn, een land van ongelovigen, is het bewijs dat hun leiders er duidelijk op uit zijn, Europa te infiltreren om, binnen twee, drie, vier generaties Europa, eens overspoeld met Allah gelovigen, de macht over te nemen.
Dat Europa niet zou zien en niet zou weten, welke de gevolgen van de huidige infiltratie kun,nen zijn, geloof ik niet. Europa weet het zoals ik het weet, maar ze hebben niet de ‘guts’, Guy Verhofstadt, de hevige Europeaan incluis, om er iets aan te doen en dan ook heel vlug, voor het helemaal te laat is. We hebben ons bevrijd van de God van de Kerk, we willen nu niet overrompeld worden door de Allah’s van de Islam.
De Kerk, of wat er nog van rest, is een even grote schuldige. In plaats van, zoals ze het destijds deden, te bidden: ‘van de Islam, verlos ons Heer’, halen ze de Islam binnen in hun scholen, en tonen ze voldoende aan de opkomende jeugd, de steunpilaren van de toekomst, dat het ene ware geloof zonder het welke de eeuwige zaligheid niet mogelijk is, niet bestaat, nimmer heeft bestaan; dat er een veelvoud van goden zijn, verspreid over de wereld, die alle, de eeuwige zaligheid in voorraad hebben. Er is nu voor hen een keuze aan waarheden die wij nooit hebben gehad.
Wij, die opkijken naar de God van Spinoza, of de God van de vierhonderd mini-minimale deeltjes, wie of wat zijn wij dan nog wel?
Vertrekkende van uit mijn gedachtenwereld en van uit wat ik denk te zien gebeuren in de wereld, is het dit waar ik vandaag aangekomen ben.
[1] Als sumiet, shiït of salafiet: er zijn dus drie manieren om de Koran te interpreteren, en er zijn dus ook drie verschillende Allah’s, welke is dan de grootste, waar ze het altijd over hebben?
03-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-09-2017 |
Old men |
Ik kan niet, gedurende zeven jaar, elke dag een totaal nieuwe tekst schrijven zonder nu en dan eens uit te kijken naar andere horizonten, andere schrijvers die me bekoord hebben niet alleen met het poëtische van hun taal, maar ook omwille van wat er leefde in hen en vooal om wat ze ons hebben achtergelaten. Ik denk dan - en je zult niet verwonderd zijn - in de eerste plaats aan T.S.Eliot en aan de wijze raad die hij verborg in volgende versregels:
Old men ought to be explorers / Here and there does not matter / We must be still and still moving / Into another intensity / For a further union a deeper communion[1].
Wat Eliot hier precies mee bedoelde, weet ik niet, hij was geen ‘oud’ man – toch niet wat ik bedoel met oud – hij was hoogstens 55 toen hij dit schreef, echter wat hij zegt is geldig voor zowel oud als jong. Wat hij zegt is dat we zouden moeten (ought to) ‘bezig zijn’, dat we ontdekkingsreizigers van de geest moeten zijn, door dringen tot wat is van de dingen, tot wat is van het leven, om te komen tot een subtiele integratie in wat het is hier op aarde rond te lopen.
Dit kan vele wegen op; dit kan op vele wijzen geïnterpreteerd worden, maar de hoofdzaak is, het ‘bezig zijn’ op welk gebied en in welke plaats ook en het is altijd een betrachting van mij geweest, creatief bezig te zijn en ouder wordend is dit in intensiteit toegenomen.
En over oud gesproken, ik vond onlangs een dichtbundel terug – geschenk van een vriend - van Henry Bauchau[2], in 1913 geboren van wie ik vooral volgende zin die klinkt, eerder als een bede dan als een gebed, heb onthouden:
‘Fais que je sois toujours dans l’abondance de l’éveil.’
Henry Bauchau schreef dit op de ouderdom van 97 jaar, groot levend, als hij nog was, biddend, smekend, helder van geest te mogen blijven tot het einde van zijn dagen, om te kunnen verder werken aan wat hij noemde: ‘ces quelques points, ces quelques virgules’.
Is dit niet de bede van ons allen, heb je iets meer nog te vragen als op jou wordt gewacht, ergens om de hoek?
Begrijpe dan dat ook ik, zijnde een van die ‘old men’, vraag en bid ‘que je sois toujours dans l’abondance du réveil’, dat ik altijd dieper binnen dringen mag in het omringende, in het mysterieuze van leven en sterven, om te komen tot een grotere levensintensiteit, en een grotere verbondenheid met het minuscule als met het immense. ‘Explorer’ te zijn en te blijven zelfs al weten we pertinent dat de waarheid niet te achterhalen is.
Mijn blog van elke dag is er het bewijs van.
[1] T.S.Eliot (1888-1965): ‘Four Quartets’, East Coker, 200-206; [2] Henry Bauchau, ‘Tentatives de louange’, Actes Sud, le souffle de l’esprit, 2011.
02-09-2017, 06:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-09-2017 |
Planeet zijnde |
September heeft de geur van de herfst, de herfst de geur van de winter, het ene is niet te noemen zonder te denken aan het andere, beide zitten verweven in elkaar. Beter ware dus er niet over te spreken en te nemen wat er komt, geen maanden of dagen te nummeren, geen lijnen te trekken, niet te noemen met een andere naam. De aarde, zij houdt er geen rekening mee, zij gaat onverstoord verder, zij heeft haar weg af te leggen en ze doet het glansrijk; en de zon is er als haar maatstaf, als haar vast punt waar omheen ze bewegen kan, gelukkig als ze is, een vast punt te hebben.
Zo is het ook niet, dat nu de naam van de maand is veranderd, er zich iets zou gewijzigd hebben, dat de zomer die er gisteren nog was er vandaag niet meer zou zijn, zelfs al schijnt hij even te aarzelen, zelfs al is het morgenlicht trager om te komen en kent het niet de spettering van vorige morgens, maar we nemen wat er komt, en het is zeker niet het weer dat ons remmen zal in ons pogen trachten nader te komen tot wat we denken de waarheid te zijn.
Al weten we niet of we op de goede plaats aan het zoeken zijn. Of we niet zoals de man met een glaasje op die de huissleutel verloren had voor zijn deur, maar hem wat verder ging zoeken onder het licht van de straatlamp, omdat het daar klaarder was. Misschien zijn we die man – met of zonder glaasje op - en zoeken ook wij op de verkeerde plaats onder de lamp die wel de straat verlicht maar onze geest in het donker laat.
Zo, het is niet omdat het september is dat onze zoektocht niet zou verder gaan, zoals het evenmin nu gemakkelijker zou gaan om mijn blog te voltooien, in tegendeel, ik ben geen voorstander, zoals de natuur er aan toe is, om stil te vallen. Het zou geen goede keuze zijn - zelfs al zou het verantwoord kunnen worden - mijn ritme te verliezen en langzaamaan stil te vallen eens de winter daar. Ik zie dus september helemaal niet als een excuus om het nu anders te gaan doen, en ik zie ook geen andere reden in de nabije toekomst. Wat ik wel totaal ignoreer is hoe ver deze toekomst voor mij nog lopen zal.
En eigenlijk, wat ik zegde over het zoeken van de waarheid, ik zoek niet meer. Ik heb mijn stellingen al ingenomen en het is van daar uit dat ik het veld overschouw om te zien wat ik er aan toevoegen kan of wat er moet van weggenomen worden. Ook dit heeft helemaal niets te maken, noch met het weer, noch met de stand van de aarde ten opzichte van de zon. Het heeft eerder iets te maken met de stand van de planeten, zoals Mercurius en Venus en Mars dichtbij, als Jupiter en Saturnus verder af. Het zijn zij die me door hun inspiratie beïnvloeden kunnen.
Ik zelf kom dan over, of wens dan over te komen als een planeet voor jullie.
01-09-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-08-2017 |
Het grijpen van de tijd |
Mijn blogs zijn zoals de Goldberg-nachtprogramma’s van Klara, waar Bach gevolgd wordt door Ravel, en Ravel door Shostakovich. Zo heeft wat ik gisteren scheef niet noodzakelijk een binding met wat ik vandaag schrijven zal, al komt het uit eenzelfde bron, het is een ander soort water, indien dit zou kunnen, dat geleverd wordt. Maar dat het verschillend is, dat weet je al lang.
Dit is aldus een nieuw begin dat nooit een begin is maar de blijvende voortzetting van een verhaal dat in het voorbije begonnen is en door zal gaan tot in het komende, onaangekondigd, maar toch verwacht, zo door mij als door jullie, mijn lezers, en eens aangekomen terzijde wordt geschoven, de enige reden van bestaan zijnde het verschijnen, zoals het licht elke dag opkomt en verdwijnt in de nacht.
Ik noem het soms mijn morgengebed maar het is eerder een samenspraak met mezelf, een aftasten van wat zich tonen wil van het vele dat er nog aanwezig is, en eens het zich toont het te grijpen en niet meer los te laten. Zie het echter niet als een Spielerei, het is meer dan dat, het is ernst, het is, zoals ik het gisteren bemerkte, van het vergelen van de bladeren van de populieren, de herfst die zich aankondigt zoals hij gewoon is het te doen; het is de ernst van onze aarde, die voor de zoveelste maal, op haar baan omheen de zon, nader komt tot haar equinoxpunt met al de gevolgen voor ons en voor de natuur om ons heen. En groter ernst is er niet. Althans vandaag nog niet, al ignoreer ik waarmee de dag me verrassen zal – if ever? - ik moet er dwars door heen.
Mijn dag is dus meer dan het gade slaan van het verschuiven van de wijzers van de klok, het is een peiling van de dieptes van het leven, een peiling die weinig oplevert maar toch volgehouden wordt, en, of we, wat we bereikten, vastleggen in tekens of, in gedachten de wereld insturen, we weten pas wat er te weten is, als het weten geen nieuws meer zal zijn, geen nut meer zal hebben het te weten.
Waar het op aan komt, zoals ik het voel, is te beseffen dat ik er ben, dat ik er ben om er te zijn en niet om er doelloos rond te lopen, niet om te kijken en niets te zien, te leven zonder echo, zonder kruimels van mijn leven na te laten, hier of waar ook.
Waar het op aan komt is om de dag met beide handen, stevig vast te nemen, geen uren, geen minuten ijl voorbij te laten gaan, maar voluit te oordelen dat ze er zijn opdat je ze ‘beleven’ zou. De tijd niet te zien als iets dat voorbij schuift, maar als iets dat van het echte volle leven is, waarbij de tijd als begrip vergeten wordt, achtergelaten wordt. Geen notie nemen van het licht als het dag is, geen notie van het donker als het nacht is, maar te weten dat je levend bent in dit licht als in die donkerte.
Dit is waarmee ik jullie bekoren wou vandaag. Veel is het niet, maar persoonlijk, is het wel.
31-08-2017, 06:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-08-2017 |
Blindelings |
Wat ik ook zal geschreven hebben, het kwam zoals het gekomen is, ik heb er geen verdienste aan. Ik was maar een pen en wat inkt, een hand door anderen vastgehouden. Of dacht je dat het anders kon?
Er zijn hier van die dagen dat alles, van het eenvoudige tot het ingewikkelde, o zo gemakkelijk kan, zo losweg voor de hand liggend. Dat je eraan begint, niet aarzelt, over zaken uitweidt waar je voorheen niet aan dacht en pas ophoudt als je laatste woord geschreven staat.
Vandaag echter wil je voorzichtiger te werk gaan, wil je gaan naar een vooropgesteld einde toe, een einde dat we allen ooit eens zullen kennen. Vandaag wil je een tekst die, al is hij het niet, toch zou kunnen fungeren als de laatste die je geschreven hebt. Wil je hem, een betekenis meegeven, een geheime inhoud waarvan achteraf zou kunnen gezegd worden dat hij, die dit schreef, wist dat hij zijn laatste blog aan het schrijven was. Hij wist het zonder het te laten blijken maar hij had een voorgevoel en hij handelde op basis van dit voorgevoel, alsof dergelijke voorgevoelens zouden kunnen bestaan.
Eigenlijk is het een gewaagd iets, maar ik weet dat het eens gebeuren moet, dat het eens gebeuren zal. Dat ik stil zal vallen en, ik wil dat dit gebeurt met geheven hoofd, zoals ik gisteren, of de dag ervoor, schreef in mijn gedicht: ‘niet de witte vlag gehesen’, maar klaar en duidelijk er voor gaan. Stellend wat het betekenen kan: de overgang van de dode levende, naar de levende dode; van het leven van nu, het tijdelijke, naar het leven van het eeuwige, het echte leven. Het ganse proces zijnde, de metamorfose van de geest.
Een Arabische filosoof en dichter wist het bevattelijker: ‘Life itself is only a death running his course. A person’s clothes are his shroud, his house is his grave, his life his death, and his death his true life.’[1]
Er kan dan ook geen droefheid zijn om wat we verlaten, zorg misschien om wie we achterlaten, maar wat ons betreft, een blijheid en een hoog verwachten. Blijheid ook omdat het ogenblik gekomen is, het ogenblik van de verpopping - zoals van de monarch vlinder, niet deze van Kafka - van het leven dat we te leven hadden om aan het echte leven te kunnen beginnen. Het ene noodzakelijk voor het andere: het opstijgen en het zich vermengen met de massa geest, die de essentie is van het zijn en het worden, de essentie van het ‘wordende zijn’. Zoals het Universum is en tezelfdertijd wordende is.
Beeldt men zich in wat dit betekent, het zijn dat een worden is, dat een grote massale beweging is, het ene voortvloeiend uit het voorgaande; keer op keer, een langgerekte beweging.
Het totaalbeeld van de dingen die zijn, inbegrepen de mens als dusdanig. Het is deze beweging en het is dit ‘worden’ dat betekenis draagt. We zijn hier op aarde als deel van het wordende en waar dit ons voeren zal weten we niet, hoeven we niet te weten ook. Want of we het weten of niet het is de beweging die het weet voor ons. Maar een zaak weten we: dit wordende is een fantastisch iets, we zijn er deel van. De dood, van ons stoffelijk lichaam, kan geen hinder zijn voor het voortbestaan van onze 400 verschillende deeltjes (cfr Feynman) die onze essentie zijn – die er misschien al waren vóór het Universum er was – onze essentie die geest is.
Blindelings vertrouwen we, het hoofd geheven.
[1] Adonis: ‘An introduction to Arabs poetics’, translation from the Arabic by Catherine Cobham, Saqi books, London, 1990, pag.65.
30-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-08-2017 |
De zee waar we waren - X, XI, XII. |
X
Een eiland van gedachten is de mens.
Een eiland van gedachten is de mens, overschaduwd, overdonderd door het toeval dat geen toeval is, een steen de helling afgerold, de plons in zee die niemand hoort.
Zo staat het toch geschreven over hen die sterven gaan.
Zo denken we, maar mogen het niet lezen laten en zeker het niet horen laten, handelingen die we stellen lijk lieveheersbeestjes op rozenstengels, het zijn slechts mazen die we weven in het net dat ver vóór ons, in den beginne al, werd opgezet.
Onwetend als we waren.
Hoe komen we ertoe archipel te willen zijn. Hoe komen we ertoe een brug te willen zijn, lijk van tekeningen de lijnen in een geheime harmonie van tekens en symbolen saamgebracht.
Een eiland van gedachten denkt de mens te zijn, maar hoe verbonden, hoe hij ingeschakeld is, hoe opgetuigd verstrengeld en de weg verlaten die in het net voor hem getekend werd, dat kan hij niet, al denkt hij soms van wel.
De schaduwen zijn hier lang in dit seizoen, naar de avond toe.
XI
Het herderstasje hier.
Onooglijk bloem te zijn in dorre aarde, of het grote wonder dat we nimmer zagen omdat we de wereld blind zijn in gegaan, onvermogend om een ogenblik, slechts bloem te zijn. Zo de winden niet gevoeld, de regen niet gesmaakt en evenmin gehoord, de deeltjes elektronen: Fritjof Capra wel gelezen.
Hier bloem te zijn en niet te dromen, geen woorden moeten schrijven, geen uur te kennen, maar te bloeien en bevrucht te worden door God weet wie of wat, en met de wenteling der sterren zaad geoogst om in de wind gezaaid te worden.
Herderstasje is mijn naam, la bolsa a pastor alhier, het water uitgekomen, of uit de luchten in een of andere vorm, op aarde neergedaald, de tijdloosheid mijn wereld is.
Wie weet het nog, hoe plant geworden, hoe gegroeid, hoe mutatie na mutatie die evolutie wordt genoemd: survival of the fittest.
Vanwaar die groei, die drang tot voortbestaan, komt het van binnenin of is het, beademd door de Liefde waarvan Dante dacht dat zij het is die zon en ster bewegen doet?
Perplext te staan hoe zo iets worden kon tot wat het is, wat wortel en wat stengel een vinger lang, uit resten rots gerezen om dan te bloeien in het teerste wit en zaad te geven, zoals het staat geschreven in het boek dat van het leven is, te dik, te onbegrijpelijk.
Wie neemt er nog de tijd om na de zee, het kleine te bekijken.
Zo deze woorden.
XII
Dit zijn de laatste golven.
Dit zijn de laatste golven die we hier zullen zien en horen, stukgeslagen op de witte rotsen, schuimend van trots en overhaastig om te keren.
Dit zijn de laatste golven voor het avond wordt, de laatste bundel licht, wat schemerboten nog en dan de eerste ster gekomen, de lijn van horizon en wolken, versmolten als het nacht weer wordt.
Hoe kwamen we hier aangedreven, hoe vergroeiden we met wind en water, met licht en lucht: verbondenheid voor later als we schrijven zullen wat we zagen:
‘la Mer à hauteur de notre âme…’ *
Het leven ons dooreen gerafeld, het klein en groot gebeuren dat onze regel was in ons verwerkt en God gezocht of wat met Hem kon vergeleken.
‘Altijd zoekend en nimmer dichter komend tot wat de waarheid is.’
Als we hier niet meer zullen zijn maar wel de plaats nog waar we waren: de lege plaats te weten tussen lage struiken naast wat stukken rots. Je kon ze voelen wel, ze ruiken en ze strelen maar je wou geen herinnering laten aan je handen noch aan je ogen.
Zo hier gekomen met de meeuwen En op de wind de golven ingedreven, ons requiem gelezen.
* Saint-John Perse: "Amers, 6"
29-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-08-2017 |
De Zee waar we waren - VII, VIII, IX |
VII
Met het vallen van de avond.
Met het vallen van de avond de meeuwen uit de golven opgedoken, uit andere tijden weergekomen en wij, luchtbellen, drijvend op de wind.
Hart dat rust nu vindt in roerloosheid gevangen, gewogen en wat nog niet geschreven hier teniet gedaan.
Met het vallen van de avond de laatste zin getekend op het laatste blad, de laatste golf die stranden zal op alle stranden, moe gestreden, moe gezocht te weten, waar ons beginnen lag.
De luchten ijl en met koraal gekleurd, wie zegt ons waarvoor we zijn gekomen hier, lijk de meeuwen, uit de golven opgedoken en na een stond verdwenen. En, toen we Lorca lazen, op zijn woorden, de zee, altijd maar de zee, een levende aanwezigheid.
Een roekeloze gedachte opeens opgerezen, en aan de laatste meeuw ook wij gevraagd: ‘gaviotita ¿dónde está mi sepultura? ‘
‘Kleine meeuw, waar is het dat mijn graf gelegen is?’
VIII
De zee zwart lijk antraciet.
De zee zwart lijk antraciet, die moeder kocht, tentijde het nog sneeuwde over het land. Alsof de tijd zich hier naar binnen had gekeerd en wij terugkijken konden hoe jong ze toen wel was.
De zee zwart lijk antraciet en wij teruggaan konden, naast elkaar gezeten, en de wind de kracht heeft van de storm, de wind de kracht heeft van de golf.
Ons aansporend, openspattend op de rots, ons roepend om de zee in te gaan met gesloten ogen om te verdwijnen nu we nog kunnen uit vrije wil, nu de golf ons nemen zal, het zilte water ons omspoelen zal, het allerlaatste teken.
Waar zijn de beelden die er vroeger waren: de witte stam van berken in het bos achter het huis, de weide waar we lagen, het ruisen van de bomen, de blonde meid op haar fiets voorbij, en wij zo klein, zo nietig, zo teergevoelig, verliefd om boeken te schrijven, gedichten te dichten, en in gedachten, hoe met metaforen omgebogen, ze ongeschreven zijn gebleven.
Moeder, hier is de zee een donker blad waarop we schrijven kunnen om te vergeten wat nog niet vergeten was.
Schrijven dat de zon de luchten breekt, het rimpelend water, Rimbaud gelezen.
Nog is er de glinstering, nog is er het verblinden, nog is er van de wind het gezang, de golf te pletter op de rotsen van de wereld, en wij schrijvend op wat oud papier.
De tijd is lijk de golf, is lijk de aarde, hij stopt hier nooit: moeder, vader, broer,
De tijd, hij stopt hier nooit.
IX
Heel wat hier begrepen.
Heel wat hier begrepen maar geen kennis opgedaan, geen wetenschap, geen cijfers, geen mijlpalen verplaatst of opgeheven, geen alternatieven voor bestaande regels of symbolen.
Wat we wel vermelden kunnen is dat de dagen hier lijk bloesems, uit de hemel rijzen op onze grijze haren uitgestrooid en dat we meer en meer gaan denken aan ons aller vriend die naderkomt met reuzenschreden.
En, niet te stoppen is, niet te vermurwen met wat woorden.
We ademen al de tijdloosheid van het andere leven dat ons wenkt een symfonie van licht, over het water uitgebazuind: de booglijn van de einder.
De booglijn van de einder heeft ons eens te meer verward gelaten omdat we staren bleven naar niets dat kwam of iets dat er verdween, een meeuw misschien,
wij, de effenheid van water.
Zo hebben we de zee gevonden, maar niet haar diepste gronden en wat was, vóór de zee er was, bleef onbegrepen, onontsluierd en toch erin verankerd, ingemetseld, ingebakken de lijn waarlangs ons wegen gaan.
Zelfs, al weten we het niet, zelfs al willen we het niet, zelfs al hopen we het niet, de weg is er, in microtekens uitgeschreven komt hij op ons af, maar niet meer voor zo lang.
De andere booglijn, onzichtbaar achter ons getekend en wij gesloten middenin, in wat de geest insluit: het kosmische Ego dat het Al bewegen doet.
Dante noemde het l’Amor.
We droomden deze morgen dat we vanuit dit punt het Woord nu raken konden met de vingertoppen. En zo was het ook,
al was het slechts een fractie van een ogenblik.
28-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-08-2017 |
Proloog |
Deze bundel gedichten, I tot XII, een herbewerking van een bundel in een zeer beperkte oplage van 2001, verdient een proloog. Ik had deze vooraan mijn blog van 25 augustus 2017 moeten plaatsen, maar heb er pas vanmorgen aan gedacht.
Proloog
De zee bij Cabo de las Huertas (de Kaap der Tuinen) is voor mij meer zee dan elders: omdat we er waren bij dageraad en bij schemering, omdat we er waren als Sirius en het sterrenbeeld van Orion, als Aldebaran en de vele andere sterren onze hemel was, onze oneindigheid.
De zee klotst er tegen de rotsen aan, onstuimig soms, wild en ongenaakbaar en dan, op dagen van rust, een blad licht gemengd met water (Rimbaud). We zitten er roerloos omdat we niet weten wat er te begrijpen is van Kosmos en van Eeuwigheid en van Hem die God wordt genoemd - niet deze van de hemelse legerscharen – maar Hij die onnoembaar is omdat het allemaal zo vol is, zo alles opslorpend, alles overrompelend.
Omdat we bewust ervan zijn dat de zee en de ruimte erover, omdat het licht en de sterren erover, deel zijn van dit Onnoembare en wij deel van het geheel; omdat we geloven dat het in deze ruimte is dat we worden opgenomen als onze tijd gekomen is.
Cabo de las Huertas is een strook zee gelegen tussen San Juan en Alicante: wat rotsen door regen en wind getekend, een variëteit van planten en bloemen die we nergens anders gevonden hebben.
Het is de plaats waar je Lorca leest, Borges of Neruda, El País bijwijlen. Het is vooral de plaats waar je wacht op het mirakel van het woord dat een gedicht kan worden.
27-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
De zee waar we waren - IV, V, VI - |
IV
Door Dante geïnspireerd.
Waar de lucht de zeeën raakt, de strakke einder van verlatenheid, het witte zeil gezien dat Dantes droom kon wezen: Ulysses boot, vergeten hier, voorbijgeschoven, na zovele eeuwen, alsof de tijd,
Alsof de tijd niet méér zou zijn geweest, dan een schakeling van ogenblik in ogenblik: het nu van het herboren in Dantes woorden, tot het nu van deze lijnen,
Alsof er tussenin maar niets gebeurde dat betekenis had.
Alsof van alle zeeën die we zagen, enkel wat verbeelding eromheen geweven heeft, ons nog beroeren kon.
En tussen beide bakens, door Hercules neergezet, wij, met Ulysse meegevaren de eeuwigheid tegemoet, welke we nog niet weten.
Op de einder van verlatenheid wij gevaren, alchemie van licht en lucht en water en het vuur van late avondzon en op het beeld, de geest geënt van eind en ver tot ons gekomen.
Dit alles onvervaard in woorden omgezet, zoals Icaros’ val geschilderd werd in rijke kleurkoralen als van Johan Sebastian Bach.
V
Waar we waren.
Waar we waren dag aan dag, de branding van de zee gevoeld, de zoutsmaak op de lippen en hoop op leven nog,
zo lang, zo ingetogen, hoog van golf te zijn met witte randen van begeestering.
Hoe minimaal het allemaal was: kleine vogels tussen witte rotsen in bloemenstruiken, hoe dankbaar ook en dartel in ons handen, de wind, zo vers alsof hij springlevend was.
Hoe minimaal het was, het heeft ons toch bewogen, telkens weer ons ‘pais en vree’ gebracht: begenadiging.
Zo de ruimte opgenomen, in de echo van de luchten wat inspiratie opgedaan, tot tekens op het blad gegoten.
Wat spreken we dat we ook zeggen wilden: nog enkele dagen, of mogen het ook nog maanden zijn, of mogen het nog jaren zijn.
En dus nog niet de witte vlag gehesen nu we al zo dicht genaderd zijn.
VI
Zo ver al afgedwaald.
Zo ver al afgedwaald tot waar de wieren smeulen, tot waar de begane grond is weggezakt, onherkenbaar onze wegen die we gingen om te zeggen wat we zeggen wilden,
om te lezen wat we lezen konden, amper toereikend, om niet te sterven van onwetendheid.
De dag een snoer van wolken en van luchten, onverrichter zake doorgekomen, en toch nog blijvend hopen op een gelukzaligheid die ons zou beschoren zijn.
Zo kenden we de avonden, kenden we de morgens, maar kenden nooit vanwaar gekomen en nimmer ook waar heen gegaan, maar dit in woorden.
Al geloofden we, al leefden we nog vele jaren. Al lazen we in de Ecclesiasticus - wat we wel weten konden - dat alles veel te ingewikkeld is opdat we begrijpen zouden.
Later dan misschien.
27-08-2017, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |