Julien Libeer deze morgen en onvermijdelijk Bach. Ik dacht aan een vriend die me Libeer als pianist heeft laten kennen, de vriend nu met een ziek lichaam dat hem zorgen baart. Daarna, als ik de gordijnen openschuif, de gloed van grote vuren in het oosten, of, met dit alles, maar dan heel vaag, hoe ik mijn dag beginnen kan en het geluk dat ik ken dit weinige, dat samengenomen heel veel is, te kunnen verhalen.
Hoe mijn gedachten zich verspreiden zullen vandaag, met nog de echo van de avond ervoor onder de tent aan de vijver, weet ik nu nog niet. Wel weet ik hoe het gezang was van de wind in de bomen, de gelukzalige wind en hoe de avond viel over het water; wel weet ik nog en zal ik nog lange weten omdat het een avond met vrienden was, omdat het, zo spraken we, het afsluiten was van een zomer en het uitkijken naar het dwarrelen van de bladeren in het weke licht van een gulle september. Of nog, anders gezien, hoe we leven vandaag en hoe we de dagen zien die nu op ons afkomen alsof geprojecteerd op een scherm.
En in ons, in alle uithoeken van ons zijn - hier op deze aarde voor een onbepaalde tijd nog - hopende, altijd hopende, op een grote klaarte, een openheid waarin we ons nestelen willen om maximaal hier te zijn, in alle toonaarden die, zoals deze morgen, ook van Bach kunnen zijn, of van een jonge, veelbelovende pianist, of van een vriend, gekneld in zijn lichaam die je bezoeken wilt om een steun te zijn in moeilijke dagen en te spreken over wat van vroeger was, het mooie en het verrassende, van het gelukzalige, toen dit er was en we ginds dat hebben gezien, te veel om het al te vermelden in enkele ogenblikken, maar genoeg om te weten hoe heerlijk het was er te zijn en er te vertoeven voor een tijd.
Morgens zoals deze, en het geluk deze sober te beleven: dat men me spare, Heer, wie je ook bent, dat men de bitterheid die van de wereld is aan mij late voorbijgaan, opdat ik zou kunnen zeggen wat het is bewust te leven. Je hebt geen nood aan veel meer, maar wat je hebt wil je uitdiepen tot de kern om er te zijn genietend van je dagen, welke ook, en rakend met je vingertoppen de essentie van het zijn, elke dag als je opstaat uit de nacht, opnieuw geboren.
En een boodschap achterlatend van uitgestrekte landerijen, onder hoge luchten met wolken die van onze dromen zijn, van vertes die we ooit kenden en meedragen waar we gaan, alsof het boekdelen waren die we lazen en ons vulden met gratie en volkomenheid.
Dergelijke morgens heb ik lief, grijp ik met beide handen om niet meer los te laten en zelf morgen te zijn. Het licht, het immense van het licht, hoe het ook is, als een vuur, als met schemer doorzeefd, maar altijd geladen met wat komen gaat.
Niets ervan wil ik missen, niets ervan dat ik niet uitgraven wil, om daarna te vullen met gedachten die niet anders kunnen zijn dan van het eeuwige en het verhevene.
Ooit waren in onze verre jeugd de uren van een simpele helderheid. We droomden toen van tijden die ons vullen zoiuden met een vreemd geluk. De jaren zijn gekomen, het geluk heeft zich vastgezet in het weten dat de hand, geleid door de geest in staat is tot grote dingen. Het zijn deze dingen die we beogen.
|