Ik heb een vriend die schoonschilder is en hij voelt er zich goed bij, hij excelleert in het schoon schilderen. Er zijn er andere, Michaël Borremans bijvoorbeeld - in de Standaard van 1 september, blad D3 - die vreest schoonschilder genoemd te worden[1].
In welke wereld zijn we terecht gekomen, bevreesd te zijn als schoonschilder door het leven te gaan. Je kunt zo verder gaan: bevreesd te zijn als schoonschrijver –beeldhouwer gezien te worden, of als schooncomponist; geen positief denken meer, geen verheffing, niets meer doen om de mens uit het aardse weg te halen, niets van dat alles, integendeel hem nog wat dieper in de aarde duwen, dieper in de duisternis, hem versmachten.
Zo ver zijn we dus afgedwaald en waarom, of hoe is dit gekomen, het elitaire, het schone te verwerpen, aan de kaak te stellen. Ik dacht een ogenblik aan Julian Barnes, citerend Flaubert die de mening was toegedaan dat: ‘The author in his book must be like God in his universe, everywhere present and nowhere visible’[2].Is het dan niet eerder het negatieve in de mens dat we ontmoeten in plaats van het natuurlijk-goddelijke als we het schoonschilderen verwerpen, als we schoonheid vertrappelen omwille van het schone erin?
Het lukt ons niet hiermede akkoord te gaan. Het lukt ons niet de beelden van Borremans, zoals we die zien afgebeeld in de krant te aanvaarden. Hoe goed geschilderd ook, hun gebrek aan subtiliteit, hun verankering in het absurde, werkt storend, ze zijn geen joy for ever, toch niet voor mij.
Maar Borremans, hij voelt er zich goed bij, al hoopt hij, dat zijn modellen, ‘die kindjes die zich zelf hebben ingesmeerd met filmbloed (?) geen trauma’s hebben opgelopen, hoewel ze zich zelf goed hebben geamuseerd’.
En verder: ‘ hij vond het contrast tussen onschuld en geweld in één beeld, interessant. Daarom is het een beetje shockerend maar ook heel mooi’. Het zijn zijn woorden, ‘ hij voelt dat het ergens relevant is.’
Ik stel enkel vast, als ik lees wat er staat, dat zijn woorden passen bij de afbeeldingen in de krant, ze zijn er de spiegel van, echter er gaat geen bekoring van uit, noch van de afbeeldingen, noch van zijn woorden.
Dit is geen kritiek op het werk zelf, wie ben ik om kritiek uit te brengen, het is enkel ontgoocheling wat de negatieve houding – wat in is heden ten dage - tegenover het ‘schoonschilderen’ betreft. Dit is de enige opmerking die ik er voor over heb. (Zijn werken zijn te bezichtigen, lees ik, tot 14/10 in Zeno X Gallery, Antwerpen).
En dan is er nog een bemerking bij het ‘Het smelt’, het boek van Lize Spit, de verrassing van deze herfst, vertaald in het Duits ‘Und es schmiltzt’ – er komt ook een Spaanse vertaling, ‘El deshielo’ - waarover niet iedereen onverdeeld positief is. De recensente van de NDR ‘heeft bewondering voor de precisie waarmede Lize Spit de troosteloosheid van het gezin en de desolate psyche van haar personages beschrijft. Maar ze overschrijdt de grens van het verdraagbare. Moet het seksueel geweld zo gedetailleerd worden om de verschrikking te vatten?
Ik had gedacht het boek te lezen, maar voorlopig na dit te hebben gehoord, zal ik nog wat wachten. Of, alles samengenomen, mijn blog van gisteren en deze van vandaag: wat al we vernemen kunnen als we De Standaard lezen.
[1] ‘ik wou dit werk meer geconfronteerd maken zodat er geen misverstanden ontstaan dat ik een schoonschilder ben. Want daar werd ik wel eens van beschuldigd’. Aldus M.Borremans.
[2] Julian Barnes: ‘Flaubert’s Parrot’, Picador, 1984, page 88
|