 |
|
 |
|
|
 |
30-10-2015 |
Venus in de morgen. |
Zo gebeurt het dat je vroeg in de morgen niets te schrijven weet, dat je toch maar opstaat, hopende. En, als je de gordijnen openschuift op het oosten, je Venus ziet en dicht er boven, even helder, Jupiter. En je denkt aan Louis Pauwels en aan die zin van hem die je ontdekte in zijn ‘Blumroch’ en die je sindsdien blijft achtervolgen: ‘qui rate les aubes rate sa vie’. Heel wat waarheid gaat hier schuil in, want ook het beeld van de bijna volle maan in het westen verraste me. Moraliteit van dit alles, ik had ook langer kunnen blijven liggen, maar mijn blog die ik te schrijven had liet het niet toe, laat het nooit toe.
Gisteren heb ik beide planeten nog vermeld, vandaag word ik door hen begroet, een goed omen denk ik, nu nog de sonate van César Franck en de dag begint op een schitterende wijze.
Maar César Franck is het niet, een mens moet zich beperken in zijn wensen wil je niet ontgoocheld worden en Klara heeft een nocturne (opus 27) van Chopin voor mij die me vergezelt terwijl ik mijn gedachten orden. Ik zie Chopin in de kamer van George Sand aan de piano, het venster open op de laatste dagen van de herfst, de klanken die van een speelse innigheid zijn, mengen zich met de kleur van de draperieën, mengen zich met de meubels en echoën door de kamers. Stille klanken als stille vragen die een even zacht antwoord krijgen en doordringen tot de ceders en de eiken in het park met het koppel tortels op de rug van de bank. Van hen is de wijsheid te zijn en toe te zien, van mij is het een zoeken naar betekenis, een verliefdheid die een expressie zoekt, is het een ver verlangen dat zich uit, is het een gissen, een overbodigheid omdat de klanken, glazen marbels zijn licht opspringend op een rode vloer.
Zo gebeurt het en zo leven we van morgen tot avond, ondergaan we wat de dagen ons brengen en onze reactie beperkt zich tot wat woorden op een blad, terwijl vele ongeschreven blijven omwille van on-noodzakelijk of te ver gezocht. Maar de morgen is van de maan die hangen blijft en ondertussen is gedaald is tot achter het dak van de gebuur, je gunt het hem, je gunt het aan allen. Aldus heb je verteld hoe je Venus en hoe je Jupiter hebt ontmoet in het oosten, hoog boven de bomen in de grijsblauwe effenheid van luchten. Je weet het nu voor morgen als het te laat zal zijn want alles beweegt in deze wereld ook in de hemelen.
Heb ik nu gezegd wat ik zeggen wou? Wel, het voornaamste dan toch, dat sonate opus 27 van Chopin een heerlijk stuk muziek is, dat ik er iets heb willen over zeggen omdat ze is als een ranke berk, solitair in een heidelandschap. Maar het is duidelijk, qui rate les aubes rate sa vie. Ware ik niet opgestaan voor de zon opkwam ik zou een totaal andere blog geschreven hebben, wie weet over wat.
30-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-10-2015 |
De aarde waarop we leven. |
Als kunst verbazing is dan moet ik, als ik bereiken wil wat ik beoog, elke dag verbazen, het kan niet voor minder, zelfs al is dit veel, zelfs al is dit naar het bijna onmogelijke toe. Ik leef er naar, mijn uren en dagen zijn er op ingesteld, het is telkens een rush om te bereiken wat ik bereiken wil. Het is dus geen betoog, geen afgelijnd iets, het is een zich laten gaan met de stroom van woorden die lijk water op borrelen uit een ongekende bron die, gelukkig, open blijft.
Zo is er het ‘zijnde’ dat beweging is, en beweging de omgeving waarin we leven, vandaag gevangen in de herfst en al wat er mede verband houdt: het zich openen van de dag en het vallen van de avond, zelfs met regen tegen het raam, zelfs met gesloten luchten en met een veld van bladeren op het gras. Het is niet een- eraan-voorbijgaan, het is een er-op-ingaan en kijken waar het je voeren kan, gewild maar meestal voortvloeiend uit de omstandigheden. Wat ons totaal ontgaat, is het ongerijmde van een, als een tol draaiende aarde in haar baan omheen de zon, de zon vastgehaakt in haar sterrenstelsel, en het sterrenstelsel wegschietend, zoals Hubble het wist, met een niet in te beelden snelheid. Of een hologram van het Heelal dat we ver van ons verwijderd houden als we hier rondlopen, want geen ogenblik denken we aan het immense mechanisme dat het Heelal is, dit niet in te beelden raderwerk van hemellichamen, aan elkaar gehecht door wiskundige wetten en krachten, zich slingerend doorheen een massaal energieveld van op elkaar inwerkende subatomaire deeltjes, een totaliteit die elke verbeelding tart.
Wat een wereld, wat een meer dan levend organisme waar we in verweven zijn. Wat maakt dat we eigenlijk, op de keper beschouwd, totaal, maar dan ook totaal onwetend zijn over wie of wat we eigenlijk zijn. Nochtans is het op basis van deze onwetendheid dat we niet alleen ons leven én onze gedachtenwereld inrichten. We fungeren aldus in een irreële realiteit die we verre van amper kennen of vermoeden. Waar staan we dan en waarmee houden we ons in stand als we spreken over God of eeuwigheid, over het ontstaan van alles en over wat ons te wachten staat als het uur gekomen is.
Het is dus begrijpelijk dat we enkel spreken kunnen over de kleine dingen van het leven, kleine dingen die ons de rust geven die we zo nodig hebben in deze tijden, en dat we ons vergasten over hoe een taal zich verwikkelt in klinker en medeklinkers, in dialecten wat neer komt op het op hol slaan van het gesproken woord in kleine gemeenschappen, waarom het gebeurt en hoe, Een boeiende uiteenzetting met verbazende resultaten, hoe uit eenzelfde stam van woorden, nieuw gesproken woorden ontstaan die van dorp tot dorp, in een stad zelfs van wijk tot wijk verschillen.Je hebt er een avond voor over, vooral als het verteld wordt door een bekwaam, in de taal doorwinterd iemand, die goochelend met een hoop boeken, de liefde voor het dialect van zijn vader – dat niet meer dit van zijn kinderen en zeker niet dit van zijn kleinkinderen zal zijn – ten hemel prijst, om het toch nog een maal boven alle talen uit te verheffen, een voor de laatste maal de schoonheid ervan te bekrachtigen.
Dit zijn onderwerpen die we aan kunnen, eens we hoger stijgen en de aarde volgen als een ronde bol die samen met Mercurius en Venus, en Mars en Jupiter en zo maar verder om de zon wandelen, draaiend en kerend verliezen we het noorden en zwijgen we beter.
29-10-2015, 00:26 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-10-2015 |
De schilder en zijn doeken. |
Man, dacht ik vanmorgen voor de spiegel, houd het hoofd recht, loop niet als een oud man. Denk, nu de dag glorierijk begint, aan wat je schrijven gaat, maar houd het hoofd opgericht wat er ook moge komen: een tekst die je poëtisch wil, of een tekst hard als staal. Je bent wel niet veel, ‘a feather on the back of your hand, waiting for the dead wind’(T.S.Eliot), maar je hand blijft sterk, je hoop blijft levend, zo waarom het hoofd gebogen?
Je sprak met je schilder van de dag ervoor. Je zegde hem dat hij jou verrassen moest, dat je zijn werken kende, dat er niemand was, wellicht niemand op deze aarde, die schilderde zoals hij; die een stijl had ontwikkeld die aan hem gebonden was, aan zijn stem, aan zijn houding, aan wie hij had kunnen zijn maar niet is geworden. Je zegde hem ook dat hij, als hij verder schilderde wat hij ‘gewoon’ was te schilderen hij je niet méér kon verbazen dan dat hij je al verbaasd had. En toch, vond je dat je in hem de potentie aanwezig zag om je te blijven verrassen.
Ik kon het ook ‘niet’ hebben gezegd, maar ik wist hoe hij werkte naar kleur en lijn en landschap toe, karig, heel karig met andere elementen dan lichtheid, effenheid en golving en zijn hoofdrolspelers, de bomen die hij lief had, omdat ze van het grote leven waren. Hierbij bereikte hij telkens de perfectheid. Hoe kon hij me dan nog met een nieuw doek verrassen of verbazen, kunst in de eerste plaats verbazing zijnde, verbazing van jezelf om het gepresteerde en van de toeschouwer om wat hij ziet.
Waarom nu heb ik hier over uitgeweid? Hij zal me lezen en begrijpen waar ik heen wil, maar zal hij ook de moed hebben en de inzet, om vergroeid als hij is met het landschap dat ‘hij’ is, en de kleur die ‘hij’ is, het pad dat hij, in de belangrijkste fase van zijn leven bewandeld heeft, te verlaten, en die andere weg te nemen, die hem brengen zal op een andere plaats, in een totaal andere omgeving, die hij tot vandaag, slechts een paar malen heeft verlaten met wat kleef- en knipwerk, een ingeving naar het ‘gans andere’?
Ik hoef hier niet zijn naam aan toe te voegen, zijn werk is voldoende gekend in de regio en er buiten.
Het licht, dit schrijvende, is op dit uur van een ontstellende geladenheid, het kleeft lijk honig op mijn handen, de herfst denk ik, de herfst die me vandaag gunstig is, ik moet hem vasthouden, moet hier zeggen hoe hij als een kroon van laurier over de dingen is, over mijn uren van zaligheid. En nog iets moet ik zeggen, meer dan Debussy is het Brahms vandaag, zijn eerste Symfonie, die me beneveld, deze van het wijde leven, zacht uitgestreken, tot de verste horizon, ik me memorerend toen ik laatst langs de kerkhoven in de Westhoek reed, en luisterde naar wat Brahms is, wat zijn muziek is, zo passend bij deze velden van de dood, volumineus maar teder uitdeinend door mijn open raam over het heuvelende land met de witte, gelijnde zerken, velden vol, in een land dat nimmer zou mogen geschonden worden door de anders ge-aarden die zich aanmelden, omdat het hier heilige grond is doordrenkt met het bloed van velen, grond die enkel met ontschoeide voeten mag betreden worden, zoals de grond die Mozes betrad toen hij de stem van Yahweh hoorde uit het brandende braambos.
28-10-2015, 06:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-10-2015 |
Ik dacht Debussy |
Ik dacht Debussy. Ik dacht het landschap gecomponeerd door Debussy, maar het was het landschap dat zich tekende naar de herfst. Zo ontmoette ik, op weg naar de vijver, het grote palet aan kleuren, van krachtig geel tot karmijnrood en van lichtgroen naar de kleur van olijven, met het spanningsveld er aan toegevoegd, de vorm van kruin de vorm van daken, van huizen en kerktorens opgetild tot in het hoog grijze van de luchten.
Ik stond er bij stil. Ik had niet, in deze tijden, zoveel kleuren hier verwacht; dacht, dat het niet zo maar kon dat er iemand was die in plaats van woorden, kleuren had gebruikt om ons te verrassen en dat, om wat hij ons zeggen wilde, het ook kon in schakeringen van geel en groen en rood, alleen al om duidelijk te maken hoe de dagen zich volgen maar niet de kleuren.
Je gaat ermee naar huis, je denkt aan een vriend schilder die je een gamma van zijn werken had getoond en alle kleuren van groen bespeelde en pas nu stelde je vast dat er geen enkel herfstlandschap tussen zat, geen doek met karmijnrood of krachtig geel. Je had dus, ofwel niet alles gezien ofwel zaten de kleuren van de herfst nog geborgen in zijn penseel of, waar hij zo graag mee werkte, in zijn paletmes.
Maar ik, ik was begonnen bij Debussy, bij het palet aan klanken dat Debussy hanteerde, dat ik vergeleek met het palet van de herfst en dit omdat van de herfst, de kleuren van in mijn vroege jaren zich in mij hebben genesteld als kleuren van bezinning, kleuren die na een laatste opflakkering, stervende zijn. Eigenlijk, heel even maar stervende, om dan met een ruk terug te komen, als een vuur dat opstijgt uit de dode as die de winter is. Aldus zie ik de herfst slechts als een overgang naar het sterven toe, een passage die nodig is om weer te verrijzen en te bloeien naar nieuwe vruchten toe.
Wat dit lichaam, dat ik mijn lichaam noem, te wachten staat is me heel duidelijk, het zal vergaan tot as. De voortekenen zijn er al, het verschrompelt, maar de hunker naar totale rust heeft zich nog niet volledig vastgezet in mij, mijn geest blijft zich elke dag verzetten opdat ik houden zou wie hij is en hoe hij is. Dus zie ik met een gerust gemoed herfst en winter tegemoet. Het kan niet beter dan het al is, dat weet ik wel, maar het kan nog steeds beter in wat ik schrijf en dit is iets dat ik beogen kan, nu en morgen, om er minstens te staan zoals ik er stond, maar dan toch wat dichter gekomen tot het ultieme eindpunt van de tijd die me beschoren is.
Ik dacht Debussy vanmorgen, dacht niet aan de tijd die me nog beschoren is. Maar hoe ik het ook draai of keer, beide zijn innig verstrengeld. Ik kan niet bezig zijn met iets, met Debussy bijvoorbeeld, in afwezigheid van het andere, de tijd. Zo gaat het in het leven, beide maken deel uit van het bestaan, deel van het palet aan gedachten dat we meenemen als we om het even wat aan het schrijven zijn.
Ik dacht Debussy vanmorgen.
27-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-10-2015 |
Herfst vandaag |
De herfst kleeft zich vast aan mij zoals de zwammen aan een oude beuk, zo maar, ineens opgedoken omdat de luchten vluchtig zijn en glanzend de wegen. De regen en de nevel die het land overvallen, overvallen me ook, grijpen me aan en verdoven me ten dele. Heb ik, toen het kon, op onvoldoende wijze, opgeslagen de glinstering van licht over de erica struiken, het gegons van bijen, de vlucht van vlinders, de geur van grassen op de heide en dan vooral het gewemel van de bomen en de warmte die opsteeg uit de grond; onvoldoende mee genomen de dagen van mijn jeugd, hoe die waren en hoe ze zich stapelden tot voedsel voor mijn oude dagen.
Zo mijn morgens nu, vergaan voor ze zijn opgestaan, heb ik het verteld van vrienden die me spraken over grote reizen die ze ondernamen over zee en verre landen en ik hier wandelen ging niet verder dan de straat die dood liep in de velden, er de kraaien waren die opvlogen, krijsend, toen ze me zagen. Ik hen toeriep toen - eenzaamheid mijn deel - ze niet bevreesd hoefden te zijn, ik geen jager, ik hen strelen wou over de rug, hun vleugels open strijkend zoals een melker van duiven het wel eens doet. Maar luisteren naar de woorden die ik niet sprak deden ze niet.
Wie dan wel denk ik, als ik de deur zet op een kier, wie klopt er aan, de woorden, en of ze welgekomen zijn, of ik ze houden wil wordt me gevraagd, ik van geen gevaar bewust, ik ze binnen neem, ze open strijk en er andere woorden aan toevoeg zo maar, omdat het zo hoort, omdat het zo wordt uiteen gezet in oude boeken in leder gebonden en met koperen slot, aan allen die zo wensen te zijn, te handelen. De wereld voor hen onbestaande, eens neergezeten om te schrijven, al kan het staande aan de tekentafel ook. Dit weten velen die anders niet zouden leven. Ik, vandaag, kom er echter niet verder mee, blijf ik hangen aan een ingebeelde prikkeldraad, opgespannen in mijn geest omheen mijn gevoelens die ik niet meester ben, die ik gelaten heb achtergelaten omdat er geen ruimte is of was, geen weten hoe het verder moet of hoe ik terug kan gaan naar wat van gisteren was en wat van de dagen ervoor.
De herfst sloeg toe bij mij, de boom ontbladerd op een nacht, verlaten door de vogels als door de siddering van leven. Doorzichtig als water hij daar staat en ik onontvankelijk voor gedachten, zelfs splinters van gedachten zouden welgekomen zijn, maar niet vandaag. Ik ben herfst en afgesloten, mijn aders zijn verdord voor woorden.
Hoe sta ik morgen op, hoe gedraag ik mij als wordt aangeklopt, als het licht de haastigheid zal kennen van het bestaan, en vele zaken onafgewerkt zullen liggen blijven, opeengestapeld in verwarring?
Heb nog de winter door te gaan.
26-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-10-2015 |
Het vreemde aan een schilderij |
Wat kan ik nog kwijt voor ik de nacht inga, welke woorden resten er nog die ongeschreven bleven en nu rusteloos rondhangen hier of daar omdat ze niet genomen werden zoals een vrouw die alleen naar bed toe gaat om er te verstijven van verlangen, ineengedoken, niet meer wetende of het de nacht is die komt of de dag is die begint.
Zo de woorden die er nog waren, zoekend naar een uitweg om toch maar niet vergeten te worden. Het gebeurt niet zo dikwijls dat de dag zich heeft opgelost in een groot bewegen om alles af te schuimen, om het allerlaatste uit de dag te halen, de laatste droppel, de laatste ademstoot. Niet dat je verwacht dat het nog veel is dat er overbleef, maar je weet maar nooit, je wilt tot het einde gaan, je wilt je verschuiven naar andere gevoelens, een andere horizont opzoeken, zelfs al was het er een van het sneeuwlandschap dat een vriend je als mail toestuurde. Een schilderij dat hij vroeger, zegt hij, maakte. Wat hij niet zegt is of hij het maakte in de winter toen het sneeuwde of in de zomer toen de bomen in volle bloei stonden en hij schilderde wat hij wist hoe de bomen zouden zijn in de winter, naakt en hoog opgeschoten, hun donkere stammen met kleine plakken sneeuw bekleed, want je zag voldoende toen je hem bezocht hoe hij de lente schilderde in de herfst.
Zo is er niets dat hem belet in zijn oude dagen te schrijven over zijn jeugd, omdat je zijn beeld kende, omdat je het zo dikwijls hebt gezien als je door de velden wandelde op dagen dat je losgeslagen, verward verliefd, de eenzaamheid van bos en velden opzocht om dichter bij haar te zijn, die je in de morgen voorbij had zien fietsen, een blonde meid, de haren in de wind en de sjaal om haar hals lijk een wimpel waarmee ze jou begroeten wilde. Jij gedoken in een boek, een Gilliams misschien, een Knut Hamsun, een Jules Verne, alles dat leesbaar was las hij in die tijd, om achteraf als hij naast haar was, maar zo dikwijls was het niet, haar te vertellen wat hij gelezen had. Jij, zegde hij, jij over mij gebogen, je handen op mijn schouder, en hij nu - maar dat zou hij haar nooit zeggen - hij nu de wind voelde, ijzig in zijn gezicht, strompelend in de hoge sneeuw, zoekend naar haar laatste woorden, denkend aan wat ze hem schreef, hoe haar woorden suisden in hem, om ze te eten, te verdelen in cirkels, de zinnen lijk kransen kersenbloesems omheen zijn handen gewikkeld, ruikend naar witte seringen, die haar woorden waren. En hij haar raken kon als hij haar las, zonder dat ze er was. Hij haar vragen kon, zijn vingers over haar lippen zijn hand breed rustend in haar hals, opschuivend naar de kroon van haar hoofd, haar haren houdend tussen zijn vingers. En hij haar kussen kon, al was ze er niet, al was ze er nimmer meer, hij haar houden kon, zelfs nu, voor hij de nacht in ging, de laatste woorden opnemend, om te verdwijnen erna, opgeslorpt door dat oneindig verlangen haar bij hem te hebben, haar naakt lichaam tegen hem aangedrukt en hij haar voelen kon in elke porie van haar lichaam dat ook zijn lichaam was. Hij in haar geschoven en hij verlost in de diepte van haar, opschuivend van haar dijen naar haar mond en terug glijdend in de warmte van de schoot die hij bezat, en niet bezat, uiteen haalde en terug alle delen gesloten over hem. Niet wetende en niet willen weten wie hij was of van waar hij kwam maar haar nemend op alle plaatsen waar ze zo zacht ineengedoken wachtte en wachten bleef tot hij over haar gleed als een aal en in haar verdween, opschuivend keer op keer haar beademd met vreemde dwaalwoorden die van uit de holte kwamen van het niet-zijn, het brandende ogenblik dat alles loskwam in hem, een schreeuw van uit het hart dat van de haard was waar blokken eikenhout verschroeiden zoals haar lichaam verschroeide tegen zijn jagend hart, op de schapenvacht in het oude huis, waar hij dromen kon onder de zwarte balken van de zoldering.
Tijdloze ogenblikken die niet ophielden ogenblikken te zijn, haar woorden die ze zweeg tegen hem op botsend. Hij haar nog steeds houdend, haar nog steeds houdend een lange tijd die nooit tijd is geweest, maar een onmogelijk verlangen naar iets dat nimmer was en ware het geweest, hij nu wist dat het oneindig zou geweest zijn, hij en hij terug en terug haar naakte lichaam voelend, zijn handen dwalend over haar hals en haren over haar schouders over haar borsten als parels naar haar dijen. Het nimmer is geweest zoals het had kunnen zijn maar ware het geweest hij vooraf zou geweten hebben hoe het geweest zou zijn.
Nu, terugkerend van zijn reis, zijn wandeltocht in de sneeuw, hij het schilderij van zijn vriend bekeek en tussen de strakke lijnen van de bomen, de stammen kaarsrecht, wit bekleefd, hij haar rijden zag, zoals hij haar altijd zou zien, haar mond lichtjes open, haar lippen vochtig, haar gezicht besprenkeld met vlokken sneeuw.
Hoe hij haar lief had toen en nu nog.
25-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-10-2015 |
No to fundamentalism |
Denk vooral niet dat we, gelovigen van voorheen, het recht hebben het laatste greintje geloof dat we nog overhouden, méér te verliezen dan dat we al deden. Ons rest de plicht het te gebruiken als een dam, die we opwerpen moeten tegen de aanzwellende massa fundamentalistisch ingestelde massa die onze grenzen overspoelt en zich hier mengen zal, zeker niet met ons, maar met de massa van hun soort die zich hier al gevestigd heeft.
De Kerk heeft hier een enorme rol te vervullen, niet met door te gaan zoals ze bezig is en lijdzaam toe te zien hoe de jeugd hun kerken de rug toe keert, maar met een totale vernieuwing waarbij al het dogmatische verbannen wordt. Gezien dit niet gebeuren zal, het dogma zit bij hen te diep geworteld zal het aan ons zijn een dam hiertegen op te werpen - wat meer dan nodig is als ik de woorden lees van Meester Van Steenkiste. Deze zijn zo verrassend dat ik ze hier toevoeg aan mijn blog - een dam die moet aanvangen met het aanbrengen van een slagzin, niet ‘no to racism’- er is niemand die zich uit racistische overwegingen opblazen zal met de bedoeling te doden - maar ‘no to religious fundamentalism’ of dan minstens toch (religious inbegrepen zijnde), ‘no to fundamentalism’, een slagzin aan te brengen op alle scholen, alle universiteiten en hogescholen, alle openbare gebouwen in dit land. Want het fundamentalisme is het reële gevaar dat ons, als niet–moslim, te wachten staat.
Ik krijg ook als ‘beste internetgebruiker’ een boodschap binnen om deel te nemen aan de nieuwe editie van het onderzoek naar milieubescherming. Ik heb de neiging hen te antwoorden dat ik andere zorgen heb voor het moment die even dringend zijn en zelfs dringender dan de bescherming van ons milieu - waar ik in de mate van mijn mogelijkheden toe bijdraag - namelijk het verlies van onze vrijheid, is het niet die van ons, het zal de vrijheid van onze kinderen en kleinkinderen zijn die zich zullen te plooien hebben naar de wil van Mohammed.
Ondertussen zie ik op de BBC, dat de vluchtelingen nu een andere route gekozen hebben, namelijk per fiets (allen met een identieke nieuwe fiets) vertrekken ze van uit Syrië, doorkruisen ze Rusland om aan te komen in het noorden aan de Noorse grens, waar ze hun fiets zo maar laten vallen en Noorwegen binnengaan. Wie bezorgt hen deze fietsen, stelt iemand zich de vraag?
Toevoegsel aan mijn blog van 24 oktober 2015
Fw: Boodschap van Meester Van Steenkiste
Ik volg al meer dan 13 jaar de Islam-cursussen van prof.dr.Urbain Vermeulen (° 1940), emeritus hoogleraar Arabistiek en Islamkunde aan de K.U.Leuven en de UGent. Hij was voorzitter van de Europese Unie van Arabisten en Islamologen en is de promotor van de Vlaamse inbreng in het Nederlands-Vlaams Instituut in Cairo. Een man met een indrukwekkend palmares aan diploma’s, maar vooral bekend om zijn uitspraken over de islam. Hij is evenzeer bekend als berucht daarom. Na al die jaren is hij een persoonlijke kennis van mij geworden. In al die jaren heb ik natuurlijk een bescheiden bibliotheekje aangelegd over de islam.
Goedendag,
Zoals de volgende regels aantonen, werd ik gedwongen me bewust te worden van de extreme moeilijkheid het woord infidèle/ongelovige' te definiëren. Kiezen tussen Allah of Christus, terwijl de Islam veruit de godsdienst is die het meest oprukt in ons land.
Vorige maand nam ik deel aan een jaarlijkse stage, noodzakelijk voor de hernieuwing van mijn veiligheidsaanstelling in de gevangenissen. Tijdens de cursus was er een presentatie van 4 sprekers, die respectievelijk de katholieken, protestanten, joden en moslims vertegenwoordigden en hierbij de grondslagen van hun doctrine/leer uitlegden. Het was met bijzondere aandacht dat ik de exposé van de Imam bijwoonde.
De presentatie van deze laatste, vergezeld van een video-projectie, was opmerkelijk. Na afloop van de presentaties was er mogelijkheid tot vragen stellen en toen ik aan de beurt kwam, vroeg ik: 'Ik verzoek u me te verbeteren als ik me vergis, maar ik dacht begrepen te hebben dat de meerderheid van de Imams en de religieuze autoriteiten de Jihad (heilige oorlog) verordend hadden tegen de ongelovigen van de hele wereld. En dat, bij het doden van een ongelovige (wat een verplichting is voor alle moslims) ze ervan verzekerd zijn naar het paradijs te zullen gaan. In dat geval, kunt u me de definitie geven van wat precies een ongelovige is?'
Zonder iets in te brengen tegen mijn interpretatie en zonder de minste aarzeling, antwoordde de Imam : 'Een niet-moslim!!'
Ik repliceerde: 'Sta me dan toe me ervan te verzekeren dat ik het goed begrepen heb: Het geheel van aanbidders/vereerders van Allah moet gehoorzamen aan het bevel om, al wie niet tot uw religie behoort, te doden, om zo hun plaats in het paradijs te verkrijgen, niet waar?'
Zijn gelaat dat tot nu toe zelfzekerheid en autoriteit uitstraalde, veranderde plots in dat van een jongetje dat betrapt was met zijn hand in de confituurpot !!!
'Dat is juist' mompelde hij. Ik hernam: 'Goed, ik heb er wel veel moeite mee om me voor te stellen dat de Paus alle katholieken, of de dominee alle protestanten, zou aansporen om uw geloofsgenoten uit te roeien en zich zo van hun plaats in het paradijs te verzekeren.
De Imam was sprakeloos !!! Ik vervolgde: 'Ik heb eveneens moeilijkheden om mezelf te beschouwen als uw vriend, vermits uzelf en uw confraters uw gelovigen aanzetten om me te kelen!'
Nog een andere vraag: 'Zou u ervoor kiezen Allah te volgen die u opdraagt me te vermoorden om zo het paradijs te mogen betreden, of Christus die me aanspoort u lief te hebben zodat ook ik toegang krijg tot het paradijs. Omdat hij wil dat ik er ben in uw gezelschap?' Men had een speld kunnen horen vallen, terwijl de Imam zweeg.
Onnodig te vermelden dat de organisators en promotors van het seminarie niet konden waarderen dat de minister van de islamitische cultuur zo behandeld werd en dat enkele waarheden omtrent geloofspunten van deze religie werden aan de kaak gesteld. In de komende 30 jaar, zullen er genoeg moslimkiezers zijn in ons land om een regering naar hun keuze te installeren, met toepassing van de Sharia bij wijze van wet. Ik vond dat alle inwoners van dit land op de hoogte gesteld moesten worden. Maar met het justitiesysteem en de liberale media is er geen enkele kans dat deze tekst breed verspreid zal worden, vandaar....
|
|
24-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-10-2015 |
Woorden die beelden zijn |
Waar wil ik heen, met mijn woorden die ik de wereld in jaag alsof ik schrijven zou voor de ganse gemeenschap van lezers die de behoefte kennen de tijd te nemen om te lezen. Schrijvend ook voor hen die me nooit zullen lezen, die nooit weten zullen dat ik op deze wereld heb rondgelopen, gehuld in woorden.
En wat meer is, ik ben van elke dag de woorden die ik schrijf, en de woorden die ik gisteren schreef waren de zinnen en de onderwerpen van toen. Had ik ze niet geschreven ze waren er niet geweest. Nu liggen ze te wachten om gelezen te worden, wat jaren duren kan, maar ze zijn er om te worden ontdekt, zoals de gouden Carolus er lag, in de grond geborgen, op het erf van mijn grootvader, tot de hond hem boven krabde en grootvader het goudstuk wisselen kon, diep in de oorlog, voor een zak tarwe. Maar ik, ben ik vandaag nog iets meer, later ben ik enkel nog de woorden die ik schreef, want weinig meer zal er overblijven van wie ik was. Alleen het in de muren gebeitelde blijft, zoals de gedetailleerde beschrijving van de buit, meegenomen door de Sisak van de Bijbel (2 Kronieken 12: 1) uit de tempel van Solomon, en gebeiteld, beweert Velikovsky, in opdracht van Thutmoses III, de vader van Hatshepsoet, in de muren van zijn tempel te Karnak. Wat, indien juist – en ik vrees dat het juist is - een correctie van vijf eeuwen in de Egyptische chronologie vereisen zou[1].
En zo, verder denkend, weet ik van een beeldhouwer, schilder, tekenaar van bij ons, Daniël Janssens, die ik op woensdag bezocht; weet ik nu heel duidelijk dat zijn werk, meer dan ooit mijn woorden, zoals de in de muren gebeitelde buit, een grote kans maakt om eeuwen te trotseren. Niet zo zeer omwille van de aard van de gebruikte materie, maar wel omwille van de geest die het werk uitademt en het bekleedt met een tijdloosheid eigen aan grote kunst. Zijn werken zijn levend, dragen een warmte en een inhoud die verrukt, ze bewonen de ruimte waarin ze staan opgesteld en vullen deze, zoals een rustgevende pianosonate van John Field. Het is werk dat vibreert, dat leeft, dat roept om bekeken te worden, betast, gekeerd en verplaatst, omdat het een aanwezigheid is waarmee men converseert, een ‘iets’ dat de ruimte bewoont en beheerst. Je gaat er niet aan voorbij, je neemt het gecreëerde op in jou en je neemt het mee zoals ik heb gedaan. Nu als ik er over schrijf, wentelt het zich in mijn geest; het roept me toe met een indringerige stem. Het is het werk van een bescheiden man - zoals we allen zijn - maar groot van inhoud, een inhoud die neigt naar het spirituele, vast geankerd in het kosmische.
En dan spreken we niet over zijn tekeningen en zijn juweeltjes van schilderkunst die zijn van een niet in te beelden verfijning en een visuele wereld oproepen die qua detaillering, een Holbein benadert, een Van Eyck, een Memling.
Overdrijf ik? Niet wat mij betreft. Ik schrijf er over zoals ik het gezien, het beleefd heb, zoals ik het meegedragen heb om er nu over te spreken. Al was ik niet zinnens het te doen, al was ik niet zinnens te vertellen over de buit uit de tempel van Solomon, noch over Robert De Telder in voetnoot; maar al schrijvend hebben de woorden me bezocht en heb ik ze dankbaar opgenomen, zoals ik elke dag doe, de ene dag wat minder, de andere wat meer, maar telkens met grote dankbaarheid om op deze wijze mijn dagen een inhoud te geven die al het overige ver overstijgt.
[1] Ook Robert De Telder in zijn zeer merkwaardig werk over de binding van de Bijbel met de Geschiedenis van Israël, Egypte en Assyrië, verdedigt deze stelling in zijn ‘Tijd en Tijden’, Boekscout.nl, 2015, pag.220 en verder.
23-10-2015, 04:09 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-10-2015 |
Morgengedachten |
Ik had aan mijn blog van enkel dagen terug, ook de verwittiging kunnen toevoegen die de Algeriaanse schrijver, Kamel Daoud, naar aanleiding van zijn roman - vervolg op L’Etranger’ van Albert Camus – richt tot Europa, namelijk dat het Westen de strijd tegen IS aan het verliezen is én, dat het Westen zich tegenover de Islamitische staat gedraagt zoals de Europese landen in de jaren dertig zich gedroegen tegenover het nazisme.
Hebben we er een boodschap aan, en is de Islam een te mijden kwaal? Ik hoop het voor de boodschap, maar ik betwijfel ten sterkste dat we er een boodschap aan hebben, want ondertussen hoor ik weinig stemmen opgaan, toch niet op de VRT, toch niet uitgaande van onze machthebbers. Terwijl verwacht wordt dat er een beweging zou op gang komen, al was het maar om aan de steun die hier gegeven wordt aan de vluchteling-inwijkeling, een verwittiging te koppelen, dat hier het grondgebied betreden wordt van een beschaving die diametraal staat tegenover deze die ze gevlucht zijn, en dat ze zich hier en nu, te richten en te plooien hebben naar onze waarden, zo niet dat ze hier absoluut niet welgekomen zijn.
Trouwens als ik zie wie hier binnenkomt dan stel ik vast dat het grootste deel ervan jonge mannen zijn die het front, dat ze zelf in beweging hebben gezet, ontvluchten om hier, ja wàt te bereiken? In welke mate zijn ze niet – en in feite zijn ze het wel – de voorpost die de bestaande, hier gevestigde posten, komt aanvullen.
Persoonlijk denk ik dat Staatssecretaris Theo Franken deze mening deelt maar dat hij niet de minste beweging krijgt van deze verdomde – letterlijk te nemen – politiekers in dit land. Wij echter, ten volle bewust van het dreigende gevaar dat boven het hoofd van onze kleinkinderen hangt, kijken toe en ondergaan.
Ik schrijf dit in de morgen, aldus bewaarheid ik eens te meer dat morgengedachten strakker zijn dan deze die opwellen als de schemer valt. En eens ze er staan zijn ze niet meer te verwijderen, niet meer te verdoezelen noch te minimaliseren. De feiten zijn er, de fatwa hangt over het Westen, zoals hij (of zij of het) de schrijver Kamel Daoud en zijn boek ‘Meursault, contre-enquête’[1] - het boek een schreeuw om vrijheid, o.m. tegenover God – belaagt. Persoonlijk denk ik dat het voor een Arabier heel wat moed vergt om te schrijven – en ik citeer uit het interview in De Morgen van 14 oktober – ‘De religie is voor mij een vorm van openbaar vervoer die ik niet neem. Ik houd ervan om naar God te gaan, maar te voet, niet met een georganiseerde reis’. Het boek kostte hem een fatwa van een salafistische imam.
En als betrokken Algeriaan die de invloed van de radicale islam voelt groeien, weet hij beter dan wie ook dat: ‘Islamisten proberen niet meer de macht te grijpen, maar dringen steeds dieper de samenleving in. Ze beheersen scholen, moskeeën, media, ze sporen mensen aan om op ‘juiste’ wijze gekleed te gaan… Islamitische boeken worden gratis verspreid. We zijn de strijd aan het verliezen. Zelfs in het Westen bent u de strijd aan het verliezen’.
IJdele woorden, forget it.
[1] Kamel Daoud: Moussa, of de dood van een Arabier’ ED. Ambo/Anthos, 150 p. vertaling Manik Sarkar.
22-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-10-2015 |
Dagboeken |
Het heeft weinig zin, ondervind ik regelmatig, een dagboek van welk jaar uit zijn rek te halen en te gaan lezen op om het even welke pagina, ik kom er telkens ontgoocheld uit. Want waar ik dacht een rijkdom te vinden, een schat aan te hernemen teksten, vind ik maar wat gebazel, tenminste zo wordt het door mijn ontgoocheling geïnterpreteerd. Nochtans heb ik ooit een poging gedaan om uit mijn dagboeken van einde de jaren zeventig tot begin de jaren tachtig, fragmenten te halen die duidelijk als literatuur konden gelezen worden, maar de bundel is blijven liggen in de schuif en kan nu niet meer worden boven gehaald.
Zo zijn er heel wat teksten die geschreven staan of liggen en wellicht een zelfde lot beschoren zijn, want het essentiële dat van vroeger is staat in mij geprint, duikt regelmatig op, herkauwd en in een nieuwe mantel gestoken in mijn geschriften van vandaag. Toch, toch komt er nog van tijd tot tijd iets gans nieuw naar boven, waar ik dit haal weet ik niet, misschien is het een soort bevruchting die heeft plaats gevonden tussen twee verschillende ideeën, een vrouwelijke en een mannelijke, die elkaar hebben ontmoet op een wondere plaats en is aldus die bevruchting tot stand gekomen met een resultaat dat me verwondert, al zou je wel niet mogen verwonderd zijn over wat je zelf produceert. Zo iets lijkt op een gebrek aan nederigheid
Was César Franck verwonderd als hij zijn cellosonate heeft gecomponeerd, ik vermoed het niet. Hij zal eerder dankbaar geweest zijn zo iets te hebben kunnen creëren en fier uiteindelijk, wat zijn volste recht was of, is gelukkig, het meer precieze woord?
Wat ook, wat gecomponeerd of geschreven staat is slechts wat gebeuren moest, was simpelweg wat je altijd betracht hebt, het maximale te bereiken wat bereikbaar was. En andere regels zijn niet aan de orde. Dit is mijn ingesteldheid en die zal zo blijven. Elk woord afgewogen, elke zin gebogen en gedraaid en gekeerd om toegevoegd te worden aan andere zinnen om een passend geheel te vormen dat ik uit dragen kan. Het lukt wel niet altijd, mijn slaagkansen zijn beperkt, soms te kordaat, soms niet zo helder als ik het wel wensen zou, maar het staat er en het blijft er. Wat echter niet belet dat het later zal hernomen en verbeterd worden althans naar mijn maatstaven.
Ik dacht er aan van de wereld te zijn maar niet van het dagelijkse, van de hemel te zijn maar niet van het hemelse, van de stilte te zijn vooral nu ik weet wat de stilte is van het oud worden in een oude woning met donkere balken dwars over de kamer en een open haard donker van de geslachten die er voor zaten, luisterend naar het gewemel van de vlammen en het geknetter van het eikenhout; avonden lang, er zittend in een karigheid van woorden, de kamer een holte van duisternis en schemerlicht achter hen. Het beeld van wat rest van de jaren die voorbij zijn gegaan als trage schepen op de Schelde.
We hebben van vele zaken de kern geraakt maar zijn er nog niet binnen gedrongen om er te blijven. Het komt nog wel.
21-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-10-2015 |
Recital in het oude klooster |
Ik wil de geest oproepen die mijn ingesteld-zijn was, toen ik vorige zondag de bibliotheek betrad, zijnde de vroegere refter van het nonnenklooster in Bever/Biévène.
Een plaats, verheven in de wereld, die boeken ademde en ingetogenheid en dit, intiemer nog dan de rust en bezinning, die ik vooraf ontmoette in de kerk van het dorp waar we waren binnengegaan en waar de pastoor de laatste voorbereidingen trof voor het misoffer van elf uur. Het was het ogenblik dat het heimwee ons overviel naar de tijd van onze jeugd, toen alles nog duidelijk afgelijnd was en we als jonge knaap, het missaal onder de arm, ter kerke gingen om er te bidden tot de Heer, op de geheiligde dag die de zondag toen nog was.
Na de kerk was er het klooster, was er het betreden van de bibliotheek, een verrassende oase van rust in de vroegere refter. Ik werd er opgenomen in de door gebed en versterving gezegende ruimte in een onaardse stilte, die de stilte was van mijn hart.
Heb in het gastenboek geschreven: ‘heb ik de rust en stilte van deze plaats in mij laten bezinken opdat ik stilte en rust zou zijn eens ik deze plaats verlaten heb’. Dit zonder vraagteken want het is én als vraag én als zekerheid dat ik het nu, in gedachten gezeten aan die oude eiken tafel herschrijf, omringd door boeken en muren nog steeds in gebed gehuld, een kamer met de brandende haard die de sfeer verinnigde, een ruimte lijk een cel waarin mijn lichaam paste en mijn geest naar binnen helde om er nog vaster te zitten en er nog meer aanwezig te zijn om er te zeggen al wat ik voelde, wie ik was en hoe ik was, de plaats als een fluwelen mantel om me heen. En ik, ruimte ademend, komende uit de tijden dat, een Ruusbroeck, een meester Eckhardt, een Hildegard von Bingen schreven in een ‘cel’ zoals deze, gewenteld in hun God of badend in Zijn geest om te zeggen hoe ze voelden en hoe dicht ze stonden tot het Absolute. De eeuwigheid die nu de hunne is en de mijne worden zal.
Het is een dergelijke ruimte die ik altijd, zelfs in gedachten, bezitten wou opdat ik capteren zou wat ik capteren wou, de woorden grijpend en omhelzend die oprijzen van uit de dieptes van het bestaan.
Dit zijn momenten in je leven die wegen trekken naar andere oorden; die bakens zijn waarnaar je je oriënteren kunt om geestelijk je te vermenigvuldigen en sterk te staan, vooral in de tijden van nu. De dood ver af en zelfs als hij komen zou, niet zou deren, jij, los gehaakt, maar levend lijk de vlammen in de open haard.
Minuten later, tijdens het recital, was dit alles, samengenomen, ook van de plaats in de vroegere kapel van het klooster, het licht, toen we er waren schoof er binnen ‘like a gilded Pavlova’, zoals Ezra Pound het in andere tijden schreef. En waar we zagen hoe geruisloos het zich spreidde, als een dimensie in meer over het gezang van viool, piano en cello, klanken die overrompeling waren.
En dan, dan was er César Francks sonate en je ogen, vochtig na een paar lichte, inleidende aanslagen van de piano, omdat je wist, vóór de celliste haar strijkstok had neer gezet op de snaren, welke melodie er komen zou. En, toen die kwam er een traan schoot in je ogen, geschokt bijna door de dringende schoonheid van de frasering ervan. Denkend onmiddellijk aan het moment, dat in de geest van César Franck, de melodie is opgerezen en hij verbluft stond, gekneld door de schoonheid ervan, de noten optekenend, bevend, wetende dat wat hij noteerde het hoogste was dat hij ooit bereiken zou.
Mooier is er weinig dan de aanhef van César Francks sonate, het is als een incipit van een incunabel, als de aanhef van een gebed, als een uiting van dank te zijn wie hij was om muziek neer te zetten die zo uit hem kwam opgeborreld en die hij maar neer te schrijven had, maar te nemen had in een grote wijde elan van de hand, het instrument van de geest.
De kapel, dacht ik, een heiligdom van het creatieve in de mens als componist, en de vingers gedrenkt in deze creativiteit van de celliste verlengd naar de hand die de strijkstok over de snaren stuurt, in kleur en ritme, mede onderlijnd door de piano, maar het is hier, de cello, immens beter dan de viool die Franck eerst in gedachten had, die het hoge woord voert.
Mijn God, u waart tegenwoordig in de siddering van de klanken, in de golfbewegingen die ons wankel hart trillen lieten. Wat vertelde je ons, mijn vriend, César Franck, welke brief waart je aan het schrijven van uit je heerlijkheid van het mens-zijn naar de heerlijkheid van de celliste die jou interpreteert en je doorgeeft aan de mens die luistert en je boodschap tracht te lezen, afgestemd op wat leeft in hem.
Alsof er iets te verklaren viel, alsof jouw boodschap niet het Eeuwige raken zou.
NB. Recital met Anne-Sohie Lemaire, viool; Camille Thomas, cello; Julien Libeer, piano.
20-10-2015, 19:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-10-2015 |
De Verwittiging van Boualem Sansal |
Heeft het westen wel oog voor de duidelijke verwittiging die tot ons gericht wordt door de Algerijnse schrijver, Boualem Sansal met zijn boek ‘2084, La fin du monde’, het evenement van het najaar, schrijft Marijke Arijs in haar interview met de schrijver ( DSL van 16.10.2015) want ‘de inktzwarte dystopie[1] scoort hoog in de top tien en is genomineerd voor alle belangrijke literatuurprijzen die de komende weken worden uitgereikt in Frankrijk.’
Het is een roman over de toekomst van de westerse beschaving die door de Islam, een fundamentalistische religie, wordt onder de voet gelopen. In navolging van het ‘1984’ van George Orwell ziet hij het jaar 2084 als het jaar waarin de ‘Grote Heilige Oorlog’, het einde zal betekenen van de westerse beschaving waarvan het proces, dat duidelijk de verkeerde kant op gaat, nu al begonnen is.
Het ergste is dat het een regime is dat geen intelligentie nodig heeft want de religie ontneemt hen – alle technische middelen waarover ze beschikken komen uit het westen of het oosten - het denkvermogen. ‘Religie ontmenselijkt, er wordt voor jou gedacht’ en het Europa van nu heeft geen religie meer, ‘het christendom ligt op sterven na dood en de democratie spreekt niet tot de verbeelding’.
Hij ziet geen heil in de westerse jeugd die geen houvast meer heeft. Het duurt nog wel een tijdje maar hij voorziet dat er meer en meer bekeringen tot de Islam zullen komen. ‘Jonge moslims en deze worden talrijker en talrijker – kijk naar de geboortecijfers in steden als Antwerpen en Brussel - behouden hun migratieachtergrond en voelen zich hier niet thuis, en vooraleer ze het begrepen hebben is het radicaliseringsproces al te ver gevorderd en kunnen ze niet meer terug, hun godsdienst, die ze niet ontlopen werkt als een drug. Want iedere moslim heeft de plicht zijn geloof uit te dragen – zijn geloof verzaken betekent de dood - dat kan met woorden, maar ook met geweld.’
Ik heb het al gezegd de Islam is een totaal andere beschaving, ‘het is een allesomvattend systeem met een eigen wereldbeeld en een eigen wetgeving, de sharia. ‘De moslim zal je vertellen dat de vrouw niet de gelijke is van de man omdat het in de koran staat. En zo zijn er massa’s waarden waar hij niet vanaf wil stappen omdat het voor hem hetzelfde is als zijn godsdienst verzaken’. Hoewel er in de islam verschillende stromingen bestaan ‘zijn ze allen over één zaak akkoord de verdediging van het geloof. De Koran en de profeet zijn de gemeenschappelijke noemer tussen soennieten en sjiieten.
Wij weten dit, we voelen het aan dat ze met reuzenschreden vooruit gaan, dat ze ons aan het overrompelen zijn met hun moskeeën en hun geloof dat een racistisch geloof is - je bent gelovig of je bent het niet en dan blijft er niets anders over dan je te bekeren of te sterven - even erg racistisch, zo niet nog erger, dan het verschil tussen blank en zwart. Maar niemand stoort er zich aan, of niemand zegt maar iets. Ik zie Guy Verhofstadt ijveren voor een sterk Europa, hij overtreft er mee zich zelf, hij zou beter ijveren in het Europees Parlement voor een ‘vrij-van-Islam’- Europa, maar dat doet hij niet. Hier in België vitten we over futiliteiten, futiliteiten als we kennis hebben van de stortvloed die op ons afkomt en ons kinderen en kleinkinderen zal overspoelen. En niemand beweegt hier, geen schrijver, geen Stefan Hertmans, een belangrijke essayist, die opstaat en de Vlaming, de Belg, de wereld waarschuwt van het dreigende gevaar dat op ons afkomt. Neen, we gaan verder met detective verhalen, we gaan verder met romans zoals Kristien Hemmerechts ‘die aan de slag ging met ‘In ongenade’ van J.M. Coetzee, met als toetje enig dildofetisjisme’, schrijft de Morgen. We vergaan in de luxe van te schrijven wat we wensten te schrijven. Maar stelt er zich een schrijver de vraag hoe lang dit nog gaat duren?
En zij die aanwezig waren de middag van 18 oktober op dat schitterend recital, met sonates van Beethoven, César Franck, Schubert en een Tempo di Borea van J.S.Bach uitgevoerd door drie veel belovende jonge musici[2], in Rosario te Bever/Biévène, kunnen zich best de vraag stellen of zo iets (en dan vooral de sonate van Franc) ook nog zal te horen zijn als onze klein- en achterkleinkinderen tot de jaren van ontvankelijkheid zullen gekomen zijn.
We dromen niet, we zijn afschuwelijk ernstig.
[1] Dystopie : toekomststaat van verderfelijk karakter (Van Dale). Arijs kleurt die staat daarenboven nog inktzwart! [2] Anne-Sophie Lemaire, viool; Camille Thomas, cello; Julien Libeer, piano.
19-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-10-2015 |
Gelijkenis |
Ik wachtte vanmorgen lang om mijn eerste zin te vinden. Ongewoon was het helemaal niet, er zijn vele van die morgens of dagen die stug beginnen, wachtend op een opening, om aan de slag te gaan. Je hoort het stille vallen van de regen op het dak, lijk het vallen van woorden op je blad, even stil en even aanhoudend. En terwijl je denkt of dit wel voldoende is om je blog te beginnen, ben je vertrokken. Zo werkt dag in dag uit, het fenomeen dat inspiratie wordt genoemd, vanaf daar ben jij het niet meer die schrijft maar wordt je overgenomen en volgen je vingers wat er aankomt, alsof het opborrelt uit de slaap die een ogenblik droom was: een open ruimte waar je stond op een dik tapijt van afgevallen bladeren, zo veel dat je niet wist dat de herfst al zo ver gevorderd was, en op de zijkant onder de bomen, stonden schermen met wat je dacht tekeningen te zijn van de karma’s aan jou gerelateerd, vertellend over je leven, over wie je waart en waar je heen zou gaan. Je wou een interpretatie geven aan die droom die, zo dacht je, wees in de richting van het stille punt waar alles samenkomt en waarin je zult opgenomen worden eens het zich openen zou.
Een eigenaardige vaststelling die men niet al te graag deelt, maar je zag een vriend terug van vele jaren, hij gekluisterd in een rolstoel, hij een paar honderd dagen ouder dan jij en je zien kon nu hoe de teerling vallen kan voor de mens die we maar zijn.
Ik heb aldus uit vele zaken wat kennis opgedaan, weinig waardevolle maar ook meer concrete. Ik dacht aldus, dat als we over Spinoza spraken, ons standpunt over God nu in een totaal andere richting was geëvolueerd. Dat we nu nog enkel denken konden aan God, dan ons plaatsend op het niveau van God, zijnde het niveau van de allerkleinste bouwsteen van het Heelal, die we niet met zekerheid kennen, maar het Higgs deeltje zou kunnen zijn, of nog iets anders. En zeker niet het niveau mens mogen nemen, niet het niveau van sterren en planeten, niet van aarde en van oceanen, niet van bomen en van planten, niet van dieren. God ziet dit niet, Hij ziet uitsluitend de binnenkant ervan, de dans van de atomen en de elektronen, van de neutronen en de protonen, van de quarks en de fotonen, de dans van de vliedende, de botsende, de splitsende, de onder elkaar communicerende deeltjes, de dans van wat de hindoes noemen de dans van Shiva. God ziet de totale totaliteit ervan. Eens we dit beeld verwerven kunnen, opnemen en begrijpen kunnen, is het ons mogelijk om te beginnen denken aan wat God zou kunnen betekenen, niet vroeger maar dan ook niet later.
Het beeld van God heeft dus in feite niets te maken met de zichtbare realiteit om ons heen, dat al een wonder is, terwijl de realiteit van Hij die we gemakkelijks halve God blijven noemen, niets anders is dan de Dans van Shiva, de wereld van de New Physics. Zij die God afschrijven als dood en begraven, ignoreren dit Totaalbeeld totaal.
Wanneer staat hij op, het mag nog een paus zijn, de nieuwe Jezus die ons God zal voorstellen zoals Hij is – misschien werd de eerste Jezus verkeerd begrepen - en wij geschapen als energievelden van elektronische deeltjes die aan het energieveld God gelinkt zijn, dus conform aan het ‘ beeld en gelijkenis’ van de God die we getracht hebben te schetsen. Meer zijn we niet, maar het is voldoende en toereikend om te weten, duidelijker dan ooit, wie we zijn, van waar we komen en waar we keren zullen.
Zo was het deze morgen. Hebben we lang gewacht op woord en zin tot we dan uiteindelijk voor eens en altijd het precieze beeld binnen kregen van wat we zijn en hoe we zijn als we spreken over onze gelijkenis met Hem die de totaliteit is van al wat is.
Zich God anders inbeelden dan als een dansende Shiva is blijven kleven aan de totaal verkeerde voorstelling waarmede we eeuwen - en nog steeds - zijn geconfronteerd, vastgeroest aan het begrip ‘(lichamelijke) gelijkenis’ uit Genesis, terwijl het sloeg op een gelijkenis in een energieveld van elektronen, wij een samengekoekte vorm ervan, een deeltje hologram van de samengekoekte vorm die de Kosmos is.
Sta er mee op, lezer, en ga er mee slapen. Dit laatste is wat ik nu ga doen, het is amper zes uur. Ik heb mijn 800 woorden geschreven, wat uitzonderlijk is. Echter wat ik vertelde wist ik nog niet toen ik aan het wachten was. Het is al schrijvend gekomen, het is dus een zuivere ingeving die me bereikte van uit de dans van Shiva.
18-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-10-2015 |
Het gevecht met het woord |
Zo is elke dag van het schrijven een nieuwe strijd die wordt aangegaan om toch maar niet te verdorren in onledigheid. Elke dag opnieuw en elke dag aankomend op een plaats die voorheen geen plaats nog was. In elk geval niet voor de lezer ervan, evenmin ook voor de schrijver van deze, zoals hij ze al vernoemde, vreemde woorden van een vreemde man die wel humor apprecieert maar nimmer humoristisch overkomt, niet eens op honderd dagen.
Wat heb ik vandaag geschreven dat ik behouden wil en wat zal ik houden voor morgen en voor de dag(en) erna. Zal ik opvliegen lijk een jonge eend uit de lotusbloemen – zoals de farao - om te verbazen of liggen blijven onder het laatste lover, het laatste struikgewas waar de laatste vogels slapen gaan? Vragen die geen vragen zijn, maar slechts een spel van woorden.
Hoe dikwijls al heb ik een blog afgesloten buiten adem, niet meer wetende waar ik begonnen was en langs welke weg ik terecht ben gekomen op de plaats waar ik eindigde, soms me voelend aan de hand van grootmoeder, barrevoets in het mulle warme zand, of op andere momenten, neerzittend bij het vallen van de bladeren, aan een oude leien tafel, ingeslapen onder de bomen of, zoals nu, tussen de graven van het dorp dat ik nooit had mogen verlaten, telkens wel wetende dat ik me begoochel, ik oude man die wacht om weg te gaan, het gordijn van de eeuwigheid open schuivend.
Ik zal niets meer afmaken vandaag, zal een aantal zaken doen, kleine en minder kleine en terugkeren daarna tot wat hier geschreven staat, denkend dat het niet zo veel was dat ik te zeggen had en bewaren voor later wat in mijn pen gebleven is, om het pas morgen, maar wat is morgen, te openen, hopende dat het er nog zal zijn. Zoals de vele paradors in Spanje in droom te ontdekken zijn, de Posadas in Portugal en nooit ontdekt zullen worden anders dan op het web, of zoals de vele boeken die in de rekken staan of tentoongesteld in etalages of gerecenseerd in vele bladen. Al weet je maar nooit, want vele zaken beginnen met een droom.
Dit alles om onze honger te stillen die blijvend in ons aanwezig is om te zien en te weten al wat er te zien en te weten is in deze wereld. Zo wordt dan eens te meer het gevecht met het woord verder gezet, er is noch winnaar noch verliezer, enkel de tijd, gekleurd door de seizoenen staat als eerste op het podium, of we hem toejuichen of niet hij is primus perpetuus.
17-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-10-2015 |
Verhaal àla Borges |
Elke morgen, het kan ook ’s avonds, kom ik binnen bij jou – voor velen jarenlang al – om je te verzadigen met mijn woorden, je verrassen enigszins omdat de gedachten-omgeving waarin ze geschreven werden niet noodzakelijk overeenkomt met de gedachten-omgeving waarin je ze leest, maar toch houden wij het beiden vol dag na dag, ik die schrijf (het kan ook Ugo zijn) en jij die me opwacht en me leest.
Hoe denkt je dat ik dit ervaar? Wel, niet als een verplichting paraat te staan en te blijven, maar vooral, trachten je niet te ontgoochelen met een afwezigheid, wat ooit wel eens gebeuren zal maar dan niet omdat ik je niets meer te vertellen heb. Of toch?
José Luis Borges schreef ooit een verhaal dat hij begon met te zeggen dat onze ‘nietsen’ (nuestras nadas) die we schrijven weinig verschillen, het zijn de omstandigheden die triviaal zijn en beslissend - wens niet te spreken van toeval - die maken dat jij de lezer bent van deze oefeningen, en ik de schrijver.[1]
Of, is het toch zo en ben jij het, de lezer die me zegt wat ik schrijven zal want nu er tussen ons die band van jaren is, is er, zo zie ik het toch, een transmutatie van de gedachten van jou naar die van mij, wat maakt dat de ingesteldheid van mij op het ogenblik dat ik schrijf identiek is aan de ingesteldheid van jou die me leest. We zijn dus wat de blogs betreft, afgestemd op elkaar. Jij van je kant waagt het niet dit kenbaar te maken zo doe ik het voor ons beiden, vooruitlopend op wat nog komen kan. De gedachtenwereld is zo ingesteld dat uiteindelijk wat ik denk ook door jou wordt gedacht en dat er dus over alles heen een verstandhouding is gegroeid die ons één maakt.
Dus zeg ik jou dat ik je een mooie dag toewens en dat, zoals deze tekst is ontstaan om 05.00 uur in de morgen, jij dit lezen zult alsof het 05.00 was voor jou, alsof ik bij jou was precies op hetzelfde uur. Je sliep nog wellicht of je lag wakker en dacht aan wat er op mijn bloggen.be zou verschijnen, gestold op je pc.
Het is een groot iets, gevoelsmatig dan toch, te kunnen schrijven en je gevoelens bloot te geven, wetende dat ze zullen gelezen worden, dat je wel in het ijle schrijft maar dat in dit ijle vrienden aanwezig zijn. Het is een rijkdom voor mij, de enige die voluit mijn dagen vult.
Ik ben er je dankbaar om, meer dan je vermoeden kunt, zonder jou was ik niet veel meer dan een mier met een stukje groen blad dat in de nest verdwijnt om er te vergaan, maar ik schrijf en weet dat ik verwacht wordt wat een zalig gevoel geeft.
Blijf me trouw zoals ik je trouw blijf en vergeef me als ik je soms te lang bezig houd met mijn gekartelde zinnen en eigenzinnige woorden. Het is maar dat je weet dat ik je vooral niet wens te ontgoochelen met een blog die niet waard zou zijn gelezen te worden.
Dit wou ik je zeggen deze morgen nu het ondertussen kwart voor zes is geworden. Nacht nog zelfs nog geen vaagheid van licht aan het raam.
[1] Nuestras nadas poco difieren es trivial y fortuita la circonstancia de qu seas tù el lector de estos ejercicios y yo su redactor.
16-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-10-2015 |
Een dag zoals een andere dag |
Je bent, Ugo, wat het schrijven betreft, een vreemde man, je weet nooit hoe te beginnen en toch, toch weet je hoe te eindigen. Telkens, bij het eerste licht vraag je je af, kleiner Mann was nun, in welk landschap van de geest zal je vandaag gaan wandelen? En telkens – de laatste tijd minder - wrikt je je los van het dagelijkse en duik je weg in je ware ondergrond, in (wanhopige) beschouwingen over Kosmos en over wie of wat essentieel aan deze Kosmos is.
Was alles wat je schreef gebaseerd op gissingen die van ergens kwamen – niemand heeft de waarheid in pand - en deze stonden er neergezet alsof het mijlpalen waren. Vandaag is het niet anders dan de vorige dagen. Je gaat verder op je elan en je zou moeten maken dat je dit elan niet meer verlaat, dat je stijgen blijft boven de alledaagsheid van het bestaan. Keer op keer heb je je losgerukt en heb je woorden opgezocht zonder goed en wel te weten of deze je voeren zouden naar een bewogenheid die je kende van vroeger of naar een droom die je koesteren wou en heb je een zet gedaan, zoals een bridge speler die zijn kaarten opneemt, schikt en een bod doet om zijn partner te verwittigen over de waarde van zijn spel, een metafoor die misschien niet zo goed te lezen valt maar ze staat er nu en wil er blijven. Alleen zijn de kaarten waarover je beschikt niet zo duidelijk zichtbaar en is het op goed valt het uit dat je je bod doe om uit te komen in het maximum haalbare.
Je wenst zeker niet meer terug te komen op je uithaal van gisteren, een onderwerp dat je in zijn greep houdt. Je zoekt een vorm die een gedicht kan zijn om verder te gaan en te overleven. Maar sinds je Paul Auster’s poëzie bent in gewandeld, is er iets afgesprongen bij jou en heb je gevoeld dat poëzie iets gans anders kan zijn dan dat gefilosofeer van jou, waar je weinigen kunt mee verleiden. Je zou hem dolgraag willen kunnen volgen, op avonden als de zon aan het dalen is achter de nog volle kruin van de bomen aan de einder, en het licht vervaalt en schuchter wordt, opgeslorpt door de nacht, met nog enkele vlekken hier en daar, losse woorden die niet passend te gebruiken zijn.
Aldus is je dag begonnen en heb je nog geen daad gesteld. Heb je amper een deel slaap genomen en omgezet in een paar bladzijden in je dagboek, wat je later hernemen zult als je neerzit voor je klavier. Blog na blog vastzettend in strakke woorden, dichtgesnoerd en toch ontvankelijk, weinig zeggend, maar toch ademend van leven.
Zo is eens te meer ontstaan wat nog niet was of toch nog niet geschreven stond.
15-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-10-2015 |
Wat hangen blijft |
Je leeft in je gedachten niet meer in peis en vrede in dit land, je wordt op tv geconfronteerd met een jonge man, terug uit het kalifaat van IS waar, zegt hij tot tweemaal toe, hij zich goed voelde en - maar dat zegt hij niet - terug is om te genieten van onze maatschappelijke zekerheid. Hij zegde dus in andere woorden, dat hij zich goed voelde bij het onthoofden van blanke gegijzelden, het levend verbranden van een Jordaanse piloot, het vermoorden van ongelovigen, het verkrachten van vrouwen, het verwoesten van historisch erfgoed. Maar hij was terug en spelde ons de les om ons te verwittigen hoe we IS strijders bij ons moesten ontvangen en behandelen. Voor elk van hen is hun plaats het gerechtshof van Den Haag.
Dit waren je morgen gedachten onder het scheren. Je hebt nu een lange tijd nodig om je ervan te verlossen. Je kunt niet onmiddellijk op je blog springen en doen alsof er niets gebeurde, want het houdt je bezig. Je begrijpt niet, dat hij nu zijn avonturen kan vertellen aan zijn vrienden en kennissen die met bewondering zullen opzien naar hem, kan vertellen dat hij deel heeft gehad aan de opkomst van een nieuw kalifaat dat eens de wereld zal veroveren. En je vervloekt het hele gedoe omdat het je morgen vergalt, je dagen vergalt, keer op keer, gisteren en de vele dagen ervoor wanneer je het zoveel mogelijk hebt verborgen gehouden.
Terwijl je bij het wakker worden, rond 5.00 uur in de morgen, heel wat anders geschreven hebt in het dagboek dat je oudste dochter je schonk en dat je in de voormiddag dacht te herschrijven en in te loggen. Al kwamen de woorden heel moeilijk deze morgen, je wist toch dat er iets uit te halen was dat de vergelijking met andere blogs kon doorstaan. Maar dit ook gold nu niet meer, je leefde te zeer in die sfeer van toen je je scheerde, toen je binnen was in een ontwortelde maatschappij die je mee zoog naar de diepte, naar de ondergrond waar alles te herbeginnen valt, herop te bouwen valt.
Waar is mijn schelp, mijn koninkrijk, mijn vrijheid te schrijven wat ik haal uit de hoogste regionen, wie ontneemt me dit? Niemand anders dan de gelovigen in het ongeloof van hun geloof, al zien ze het radicaal anders, een radicaliteit die dodend is voor de mens die niet beter vraagt dan alles te ignoreren, zich te verbergen in het verste bos, met de verste vijver om er te zien hoe de bomen, de wolken en de luchten, in de spiegel die het water is er getekend staan. Jij, handen op elkaar, denkend aan wat was en is, ingekeerd, zoekend naar rust en evenwicht, naar stilte en droom, terwijl de angst hangen blijft in de tekening van de kringen op het water.
Naar het einde van de dag toe verzwakt het licht en wordt het langzaam avond. Eenzaam zal je zijn als de nacht zal komen, de luchten een laken gelijk, gesloten.
14-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-10-2015 |
No to racisme |
Ik ben uit de nacht opgestaan met een leeg hoofd, vond dat ik niets te vermelden had vandaag, tot ik de gordijnen openschoof op het oosten en getroffen werd – wakker schoot - door de morgenlucht boven de bomen, het licht, roze geschilderd in de wollen stukjes wolk. Ik dacht aan een foto, maar in de tijd om het toestel te nemen was het beeld weggevaagd tot een effen teer blauw omheen de gelende kroon van de bomen. Dit is dan wat van het ogenblik der ogenblikken is, de hemel een fractie van een ogenblik, het gezicht van ‘God’. Ik ben er aan voorbij gegaan.
De vlugheid van verschijnen en verdwijnen is voldoende om een ander beeld terug te brengen, dat van de betogende massa mensen en een fractie-ogenblik de ontploffing van een bom in hun midden, of een fractie in de overgang van leven naar dood. Of het nu Ankara was of een andere plaats, het gebeurt gewoon om de haverklap in een bepaald deel van de wereld, nieuw is dat het nu gebeurt bij een betoging voor vrede zoals deze in Ankara.
Het gebeuren ligt in de lijn van wat verwacht mag worden en onze reactie is van voorbijgaande aard, zelfs voor aanslagen zoals deze van Ankara waarbij een honderdtal personen versplinterd worden tot een hoop schroot. We kennen de hoofdacteurs, kamikazes, enig in hun soort, om zoveel mogelijk doden, welke ook, te produceren. Hier zoals op zovele andere plaatsen wordt het gebeuren gedragen en vindt het zijn oorsprong, hoofdzakelijk in de aard van hun beleven van wat ze de Islam noemen, een beleving die, als het ware, de dood in haar vaandel voert.
Daartegenover, welke is de ware zin van de ‘no to racisme’ slagzin die regelmatig bepaalde televisieprogramma’s vergezelt, als men, in dat voor ons intellectueel onbegrijpelijk werelddeel, blijft aanslagen plegen met de gekende mensonwaardige gevolgen?
Schrap deze slagzin en vervang hem, we zijn geen racist, we zijn alleen verbaasd over de aanwezigheid van andere rassen onder ons die nog opvallen omwille van hun kleur en geaardheid, maar allengs wennen we er aan, en daarenboven een verkeerd woord of handeling – die ook voorkomen onder zelfde soort - moordt niet. Echter waar we niet aan wennen zijn de religieuze fanatiekelingen, fanatiek in hun beleving gedragen door hun slogan dat alles wat gebeurt de wil van Allah is, wat hen alle mogelijkheden biedt, zelfs verkrachtingen zoals er nu plaatsvinden in opvangcentra in Duitsland, zelfs huwelijken met meisjes van twaalf, zelfs een aanslag tijdens een vredesbetoging. Er heeft zich, bij mijn weten, nog niemand omwille van racistische neigingen, tot ontploffing gebracht midden een menigte, met de bedoeling dood en vernieling te zaaien onder mensen, zelfs mensen van een ander ras.
Dat we, nu overspoeld worden door een massa, meestal mannelijke vluchtelingen (?) uit dat bewuste deel van de wereld, stemt ons heel wat meer tot nadenken dan de aanwezigheid van anders gekleurden in het straatbeeld.
We suggereren dan ook een andere slagzin, gericht tegen het geweld in de Islam – er is geen ander geweld van dergelijke omvang - ‘no to Islamic violence’. Maar deze, zelfs met Ankara, zelfs met ‘nine eleven’ in het achterhoofd, zal men hier nooit wagen boven te halen en er ons mee te vergasten op televisie.
Nochtans is ‘ no to Islamic violence’ heel wat boeiender en drager van een grotere betekenis dan ‘no to racisme’.
13-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-10-2015 |
Bevruchting |
Het is Pierre Aimé Bergher[1], die ‘La Chartreuse de Parme’ van Stendhal van zijn maçonnieke code heeft ontdaan, die me Psalm 139, 16 leerde kennen. Al is het maar (!) een Psalm, de tekst eruit bevestigt wat ik altijd heb gevoeld, namelijk dat ik het leven heb gehad dat ik kennen moest en dat er geen ander was weggelegd voor mij. Bergher haalde vers 139: 16 uit de tekst van de King James’ versie van 1611:
‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.’
Het is ook mijn stelregel, ik weet dat ik ben wat ik geworden ben door de omstandigheden waarin ik me bevond. Deze vingen aan, ver, heel ver voor mijn geboorte, geijkt in de fractie tijd van mijn conceptie – ware ik geboren/geconcipieerd, onder een ander zodiacteken dan de steenbok die ik ben, dan ware ik een andere persoon geweest – en het stond toen al geschreven, dat ik ooit, gezien dit en gezien dat, een dagboek zou beginnen en het volhouden zou, onder een of andere vorm, à rato van ‘a page a day’. Maar wat er in het Boek opgetekend staat voor 2016, om maar niet te spreken van wat er me rest voor 2015, weet ik nog niet. Het zit vastgeklonken in de omstandigheden die zich in elkaar verweven zullen, een na een, waaraan ik niet ontkomen zal.
Het stond zelfs geschreven, als ik terugkijk, dat ik in 2010, in navolging van Saramago, zou beginnen aan een Blog-dagboek waarvan ik zou willen dat het loopt tot het einde van mijn dagen, al vraag ik me regelmatig af, welk nut het zal gehad hebben, als het, finally, in een schuif zal blijven liggen?
Met dit voor ogen blijf ik maar schrijven, ongestructureerd, niet precies om 9 uur zoals Pieter Aspe; niet zoals Amelie Nothomb die, las ik, elke morgen opstaat om vier uur om te schrijven. Voor mij geldt het op elk uur van de dag of de nacht, wat wijst op een zwakte.
Alles vloeit voort uit alles. Kijkend naar de oranjerode zaadbollen van de wilde rozelaar voor mij in de tuin, denk ik aan het werk van de natuur; denk ik aan het ogenblik dat het gebeuren gebeurt, dat de korrel stuifmeel de stamper raakt, de fractie van een ogenblik, de fractie van de osmose van beide deeltjes, geladen met het weten, met hun kennis die ze haalden uit het verre tijd-ogenblik van de Big Bang; de natuur die weet, de geest van de mens zoekt om te weten, en al zoekende is de mens wordende, en meer mens worden is zijn rol hier op deze aarde.
Zo lang we ons bezighouden met de geboorte en het leven van Christus en al wat er omheen is – waar we niets met absolute zekerheid over weten - en niet met het wonder van het ‘het-moment’ van het bevruchten van wat of wie ook, zitten we op een pad naast het pad dat van de Kosmos is. Het is over dit laatste pad dat ik filosofeer in deze wereld waar het sacraal-kosmische geleidelijk aan uit verbannen wordt.
Dit schrijven hier is van het ogenblik van de bevruchting, het nemen van de pen en het neerzetten van wat voortkomt uit deze bevruchting. Op andere momenten is het, het ogenblik van het trekken van een lijn op een Steinerblad. Beide momenten zijn momenten van bevruchting, determinerend voor wat er uit voortkomt.
Zo is het leven nu eenmaal, categoriek, zonder omwegen, eens bevrucht neemt het leven over.
[1] Pierre Alain Bergher: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Editeur: L’Infini Gallimard, 2010
12-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-10-2015 |
Twijfel |
Ben ik in het luchtledige aan het schrijven wat mijn blog betreft of, in de schaduw van een grote droom, een hoop woorden aan het selecteren om hoog uit te komen, ergens waar de sterren van de literatuur huizen?
Deze vragen, opwellend in de eenzaamheid van het mezelf zijn, omdat ik - in een zekere zin verleid en er toe aangezet werd door de Standaard der Letteren - me gisteren avond plechtig voornam, een e-mail te sturen aan een Bekende Vlaming, poëet, prozaschrijver, essayist, een BV waarvan ik de naam niet wens te vermelden, om hem te vragen welke literaire waarde hij toekent aan mijn blogs van de eerste drie maanden van dit jaar. Dit in de hoop dat er eindelijk eens een gekend iemand zou opstaan om me onverbloemd, en zonder omwegen te zeggen of ik een schrijver ben of, dat ik alles ben maar geen schrijver.
Ik schreef deze e-mail zonder me af te vragen hoe die BV-auteur reageren zou, als hij in mijn betoog, in een ruwe staat, te lezen krijgt dat ik op het einde van het jaar achtentachtig word – vreemd dit van jezelf geschreven te zien - en, dat ik nog niets van waarde gepubliceerd heb, terwijl hij elke dag, wie weet hoeveel werken krijgt toegestuurd, maar dan verzorgd, gebundeld, misschien op oud papier gedrukt, misschien te snijden nog, zoals dat wonder van een boekje, een parel qua uitgave, dat ik ooit kocht in Arles, vederlicht in de hand, ruikend naar kweeperen: Pétrarque, ‘L’Ascension du mont Ventoux’.
Maar op het allerlaatste ogenblik, vóór het verzenden, herinnerde ik me de wijze woorden van Ernest Hemingway – hij zegt dit wel in totaal andere omstandigheden - dat de avondgedachten gevaarlijke gedachten zijn die geen stand houden in de morgen en ik heb gewacht om mijn mail te verzenden en ben gaan slapen met de twijfel die een beredeneerde twijfel was. In de morgen, de dag had zich nog niet geopend, is de tekst van mijn mail gaan wentelen in mij. Ik dacht wat baat het mij te horen wat die BV er over denkt, is het lovend dan sta ik geen stap verder, is het zonder waarde voor hem dan zal hij het niet ronduit zeggen om me, op mijn ouderdom niet te diep te ontgoochelen. Zo, ik heb de tekst die klaar lag, gedeletet wat ik, nu het middag is, aanzie als een wijs besluit.
Eigenlijk voel ik me bevrijd nu, heb ik eens te meer de Ugo in mij op de vingers getikt. Als het waardevol is waar ik mee bezig ben, dan zal het me overleven, heeft het niet de waarde die ik verhoop, dan weze het zo, ‘for us there is only the trying, the rest is not our business’ weet T.S.Eliot, en hij haalde dit uit de Bhagavat Gita – maar dit ook heb ik al dikwijls (ter verdediging) aangehaald.
Later op de dag, bij het schrijven van deze blog, overviel me de schaamte er aan gedacht te hebben, iemand lastig te vallen met de gril van een voor hem totaal onbekend iemand uit de massa die meent dat hij literair ‘hoogstaand’ werk produceert en een erkenning ervoor wil afdwingen.
Iets anders nog tot besluit dat geen besluit is.
Ik hoorde van Pieter Aspe dat hij elke dag stipt om 9 uur begint te schrijven aan zijn 1.700 woorden, wat driemaal meer is dan de 500 gemiddeld die ik schrijf. Hij zit echter in een genre dat ik ( misschien helaas?) nooit betreden zal. Maar het succes ligt voor zijn deur en hij voelt er zich heel goed bij. Terwijl hij bezig is met een verhaal denkt hij al een ander verhaal verder. Schitterend dit te vermogen, een groot man die Pieter Aspe(slagh), hoewel ik nog geen boek van hem las. Het komt misschien nog wel.
11-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |