Je leeft in je gedachten niet meer in peis en vrede in dit land, je wordt op tv geconfronteerd met een jonge man, terug uit het kalifaat van IS waar, zegt hij tot tweemaal toe, hij zich goed voelde en - maar dat zegt hij niet - terug is om te genieten van onze maatschappelijke zekerheid. Hij zegde dus in andere woorden, dat hij zich goed voelde bij het onthoofden van blanke gegijzelden, het levend verbranden van een Jordaanse piloot, het vermoorden van ongelovigen, het verkrachten van vrouwen, het verwoesten van historisch erfgoed. Maar hij was terug en spelde ons de les om ons te verwittigen hoe we IS strijders bij ons moesten ontvangen en behandelen. Voor elk van hen is hun plaats het gerechtshof van Den Haag.
Dit waren je morgen gedachten onder het scheren. Je hebt nu een lange tijd nodig om je ervan te verlossen. Je kunt niet onmiddellijk op je blog springen en doen alsof er niets gebeurde, want het houdt je bezig. Je begrijpt niet, dat hij nu zijn avonturen kan vertellen aan zijn vrienden en kennissen die met bewondering zullen opzien naar hem, kan vertellen dat hij deel heeft gehad aan de opkomst van een nieuw kalifaat dat eens de wereld zal veroveren. En je vervloekt het hele gedoe omdat het je morgen vergalt, je dagen vergalt, keer op keer, gisteren en de vele dagen ervoor wanneer je het zoveel mogelijk hebt verborgen gehouden.
Terwijl je bij het wakker worden, rond 5.00 uur in de morgen, heel wat anders geschreven hebt in het dagboek dat je oudste dochter je schonk en dat je in de voormiddag dacht te herschrijven en in te loggen. Al kwamen de woorden heel moeilijk deze morgen, je wist toch dat er iets uit te halen was dat de vergelijking met andere blogs kon doorstaan. Maar dit ook gold nu niet meer, je leefde te zeer in die sfeer van toen je je scheerde, toen je binnen was in een ontwortelde maatschappij die je mee zoog naar de diepte, naar de ondergrond waar alles te herbeginnen valt, herop te bouwen valt.
Waar is mijn schelp, mijn koninkrijk, mijn vrijheid te schrijven wat ik haal uit de hoogste regionen, wie ontneemt me dit? Niemand anders dan de gelovigen in het ongeloof van hun geloof, al zien ze het radicaal anders, een radicaliteit die dodend is voor de mens die niet beter vraagt dan alles te ignoreren, zich te verbergen in het verste bos, met de verste vijver om er te zien hoe de bomen, de wolken en de luchten, in de spiegel die het water is er getekend staan. Jij, handen op elkaar, denkend aan wat was en is, ingekeerd, zoekend naar rust en evenwicht, naar stilte en droom, terwijl de angst hangen blijft in de tekening van de kringen op het water.
Naar het einde van de dag toe verzwakt het licht en wordt het langzaam avond. Eenzaam zal je zijn als de nacht zal komen, de luchten een laken gelijk, gesloten.
|