 |
|
 |
|
|
 |
15-10-2015 |
Een dag zoals een andere dag |
Je bent, Ugo, wat het schrijven betreft, een vreemde man, je weet nooit hoe te beginnen en toch, toch weet je hoe te eindigen. Telkens, bij het eerste licht vraag je je af, kleiner Mann was nun, in welk landschap van de geest zal je vandaag gaan wandelen? En telkens – de laatste tijd minder - wrikt je je los van het dagelijkse en duik je weg in je ware ondergrond, in (wanhopige) beschouwingen over Kosmos en over wie of wat essentieel aan deze Kosmos is.
Was alles wat je schreef gebaseerd op gissingen die van ergens kwamen – niemand heeft de waarheid in pand - en deze stonden er neergezet alsof het mijlpalen waren. Vandaag is het niet anders dan de vorige dagen. Je gaat verder op je elan en je zou moeten maken dat je dit elan niet meer verlaat, dat je stijgen blijft boven de alledaagsheid van het bestaan. Keer op keer heb je je losgerukt en heb je woorden opgezocht zonder goed en wel te weten of deze je voeren zouden naar een bewogenheid die je kende van vroeger of naar een droom die je koesteren wou en heb je een zet gedaan, zoals een bridge speler die zijn kaarten opneemt, schikt en een bod doet om zijn partner te verwittigen over de waarde van zijn spel, een metafoor die misschien niet zo goed te lezen valt maar ze staat er nu en wil er blijven. Alleen zijn de kaarten waarover je beschikt niet zo duidelijk zichtbaar en is het op goed valt het uit dat je je bod doe om uit te komen in het maximum haalbare.
Je wenst zeker niet meer terug te komen op je uithaal van gisteren, een onderwerp dat je in zijn greep houdt. Je zoekt een vorm die een gedicht kan zijn om verder te gaan en te overleven. Maar sinds je Paul Auster’s poëzie bent in gewandeld, is er iets afgesprongen bij jou en heb je gevoeld dat poëzie iets gans anders kan zijn dan dat gefilosofeer van jou, waar je weinigen kunt mee verleiden. Je zou hem dolgraag willen kunnen volgen, op avonden als de zon aan het dalen is achter de nog volle kruin van de bomen aan de einder, en het licht vervaalt en schuchter wordt, opgeslorpt door de nacht, met nog enkele vlekken hier en daar, losse woorden die niet passend te gebruiken zijn.
Aldus is je dag begonnen en heb je nog geen daad gesteld. Heb je amper een deel slaap genomen en omgezet in een paar bladzijden in je dagboek, wat je later hernemen zult als je neerzit voor je klavier. Blog na blog vastzettend in strakke woorden, dichtgesnoerd en toch ontvankelijk, weinig zeggend, maar toch ademend van leven.
Zo is eens te meer ontstaan wat nog niet was of toch nog niet geschreven stond.
15-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-10-2015 |
Wat hangen blijft |
Je leeft in je gedachten niet meer in peis en vrede in dit land, je wordt op tv geconfronteerd met een jonge man, terug uit het kalifaat van IS waar, zegt hij tot tweemaal toe, hij zich goed voelde en - maar dat zegt hij niet - terug is om te genieten van onze maatschappelijke zekerheid. Hij zegde dus in andere woorden, dat hij zich goed voelde bij het onthoofden van blanke gegijzelden, het levend verbranden van een Jordaanse piloot, het vermoorden van ongelovigen, het verkrachten van vrouwen, het verwoesten van historisch erfgoed. Maar hij was terug en spelde ons de les om ons te verwittigen hoe we IS strijders bij ons moesten ontvangen en behandelen. Voor elk van hen is hun plaats het gerechtshof van Den Haag.
Dit waren je morgen gedachten onder het scheren. Je hebt nu een lange tijd nodig om je ervan te verlossen. Je kunt niet onmiddellijk op je blog springen en doen alsof er niets gebeurde, want het houdt je bezig. Je begrijpt niet, dat hij nu zijn avonturen kan vertellen aan zijn vrienden en kennissen die met bewondering zullen opzien naar hem, kan vertellen dat hij deel heeft gehad aan de opkomst van een nieuw kalifaat dat eens de wereld zal veroveren. En je vervloekt het hele gedoe omdat het je morgen vergalt, je dagen vergalt, keer op keer, gisteren en de vele dagen ervoor wanneer je het zoveel mogelijk hebt verborgen gehouden.
Terwijl je bij het wakker worden, rond 5.00 uur in de morgen, heel wat anders geschreven hebt in het dagboek dat je oudste dochter je schonk en dat je in de voormiddag dacht te herschrijven en in te loggen. Al kwamen de woorden heel moeilijk deze morgen, je wist toch dat er iets uit te halen was dat de vergelijking met andere blogs kon doorstaan. Maar dit ook gold nu niet meer, je leefde te zeer in die sfeer van toen je je scheerde, toen je binnen was in een ontwortelde maatschappij die je mee zoog naar de diepte, naar de ondergrond waar alles te herbeginnen valt, herop te bouwen valt.
Waar is mijn schelp, mijn koninkrijk, mijn vrijheid te schrijven wat ik haal uit de hoogste regionen, wie ontneemt me dit? Niemand anders dan de gelovigen in het ongeloof van hun geloof, al zien ze het radicaal anders, een radicaliteit die dodend is voor de mens die niet beter vraagt dan alles te ignoreren, zich te verbergen in het verste bos, met de verste vijver om er te zien hoe de bomen, de wolken en de luchten, in de spiegel die het water is er getekend staan. Jij, handen op elkaar, denkend aan wat was en is, ingekeerd, zoekend naar rust en evenwicht, naar stilte en droom, terwijl de angst hangen blijft in de tekening van de kringen op het water.
Naar het einde van de dag toe verzwakt het licht en wordt het langzaam avond. Eenzaam zal je zijn als de nacht zal komen, de luchten een laken gelijk, gesloten.
14-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-10-2015 |
No to racisme |
Ik ben uit de nacht opgestaan met een leeg hoofd, vond dat ik niets te vermelden had vandaag, tot ik de gordijnen openschoof op het oosten en getroffen werd – wakker schoot - door de morgenlucht boven de bomen, het licht, roze geschilderd in de wollen stukjes wolk. Ik dacht aan een foto, maar in de tijd om het toestel te nemen was het beeld weggevaagd tot een effen teer blauw omheen de gelende kroon van de bomen. Dit is dan wat van het ogenblik der ogenblikken is, de hemel een fractie van een ogenblik, het gezicht van ‘God’. Ik ben er aan voorbij gegaan.
De vlugheid van verschijnen en verdwijnen is voldoende om een ander beeld terug te brengen, dat van de betogende massa mensen en een fractie-ogenblik de ontploffing van een bom in hun midden, of een fractie in de overgang van leven naar dood. Of het nu Ankara was of een andere plaats, het gebeurt gewoon om de haverklap in een bepaald deel van de wereld, nieuw is dat het nu gebeurt bij een betoging voor vrede zoals deze in Ankara.
Het gebeuren ligt in de lijn van wat verwacht mag worden en onze reactie is van voorbijgaande aard, zelfs voor aanslagen zoals deze van Ankara waarbij een honderdtal personen versplinterd worden tot een hoop schroot. We kennen de hoofdacteurs, kamikazes, enig in hun soort, om zoveel mogelijk doden, welke ook, te produceren. Hier zoals op zovele andere plaatsen wordt het gebeuren gedragen en vindt het zijn oorsprong, hoofdzakelijk in de aard van hun beleven van wat ze de Islam noemen, een beleving die, als het ware, de dood in haar vaandel voert.
Daartegenover, welke is de ware zin van de ‘no to racisme’ slagzin die regelmatig bepaalde televisieprogramma’s vergezelt, als men, in dat voor ons intellectueel onbegrijpelijk werelddeel, blijft aanslagen plegen met de gekende mensonwaardige gevolgen?
Schrap deze slagzin en vervang hem, we zijn geen racist, we zijn alleen verbaasd over de aanwezigheid van andere rassen onder ons die nog opvallen omwille van hun kleur en geaardheid, maar allengs wennen we er aan, en daarenboven een verkeerd woord of handeling – die ook voorkomen onder zelfde soort - moordt niet. Echter waar we niet aan wennen zijn de religieuze fanatiekelingen, fanatiek in hun beleving gedragen door hun slogan dat alles wat gebeurt de wil van Allah is, wat hen alle mogelijkheden biedt, zelfs verkrachtingen zoals er nu plaatsvinden in opvangcentra in Duitsland, zelfs huwelijken met meisjes van twaalf, zelfs een aanslag tijdens een vredesbetoging. Er heeft zich, bij mijn weten, nog niemand omwille van racistische neigingen, tot ontploffing gebracht midden een menigte, met de bedoeling dood en vernieling te zaaien onder mensen, zelfs mensen van een ander ras.
Dat we, nu overspoeld worden door een massa, meestal mannelijke vluchtelingen (?) uit dat bewuste deel van de wereld, stemt ons heel wat meer tot nadenken dan de aanwezigheid van anders gekleurden in het straatbeeld.
We suggereren dan ook een andere slagzin, gericht tegen het geweld in de Islam – er is geen ander geweld van dergelijke omvang - ‘no to Islamic violence’. Maar deze, zelfs met Ankara, zelfs met ‘nine eleven’ in het achterhoofd, zal men hier nooit wagen boven te halen en er ons mee te vergasten op televisie.
Nochtans is ‘ no to Islamic violence’ heel wat boeiender en drager van een grotere betekenis dan ‘no to racisme’.
13-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-10-2015 |
Bevruchting |
Het is Pierre Aimé Bergher[1], die ‘La Chartreuse de Parme’ van Stendhal van zijn maçonnieke code heeft ontdaan, die me Psalm 139, 16 leerde kennen. Al is het maar (!) een Psalm, de tekst eruit bevestigt wat ik altijd heb gevoeld, namelijk dat ik het leven heb gehad dat ik kennen moest en dat er geen ander was weggelegd voor mij. Bergher haalde vers 139: 16 uit de tekst van de King James’ versie van 1611:
‘Thine eyes did see my substance, yet being unperfect; and in thy book all my members were written, which in continuance were fashioned, when as yet there was none of them.’
Het is ook mijn stelregel, ik weet dat ik ben wat ik geworden ben door de omstandigheden waarin ik me bevond. Deze vingen aan, ver, heel ver voor mijn geboorte, geijkt in de fractie tijd van mijn conceptie – ware ik geboren/geconcipieerd, onder een ander zodiacteken dan de steenbok die ik ben, dan ware ik een andere persoon geweest – en het stond toen al geschreven, dat ik ooit, gezien dit en gezien dat, een dagboek zou beginnen en het volhouden zou, onder een of andere vorm, à rato van ‘a page a day’. Maar wat er in het Boek opgetekend staat voor 2016, om maar niet te spreken van wat er me rest voor 2015, weet ik nog niet. Het zit vastgeklonken in de omstandigheden die zich in elkaar verweven zullen, een na een, waaraan ik niet ontkomen zal.
Het stond zelfs geschreven, als ik terugkijk, dat ik in 2010, in navolging van Saramago, zou beginnen aan een Blog-dagboek waarvan ik zou willen dat het loopt tot het einde van mijn dagen, al vraag ik me regelmatig af, welk nut het zal gehad hebben, als het, finally, in een schuif zal blijven liggen?
Met dit voor ogen blijf ik maar schrijven, ongestructureerd, niet precies om 9 uur zoals Pieter Aspe; niet zoals Amelie Nothomb die, las ik, elke morgen opstaat om vier uur om te schrijven. Voor mij geldt het op elk uur van de dag of de nacht, wat wijst op een zwakte.
Alles vloeit voort uit alles. Kijkend naar de oranjerode zaadbollen van de wilde rozelaar voor mij in de tuin, denk ik aan het werk van de natuur; denk ik aan het ogenblik dat het gebeuren gebeurt, dat de korrel stuifmeel de stamper raakt, de fractie van een ogenblik, de fractie van de osmose van beide deeltjes, geladen met het weten, met hun kennis die ze haalden uit het verre tijd-ogenblik van de Big Bang; de natuur die weet, de geest van de mens zoekt om te weten, en al zoekende is de mens wordende, en meer mens worden is zijn rol hier op deze aarde.
Zo lang we ons bezighouden met de geboorte en het leven van Christus en al wat er omheen is – waar we niets met absolute zekerheid over weten - en niet met het wonder van het ‘het-moment’ van het bevruchten van wat of wie ook, zitten we op een pad naast het pad dat van de Kosmos is. Het is over dit laatste pad dat ik filosofeer in deze wereld waar het sacraal-kosmische geleidelijk aan uit verbannen wordt.
Dit schrijven hier is van het ogenblik van de bevruchting, het nemen van de pen en het neerzetten van wat voortkomt uit deze bevruchting. Op andere momenten is het, het ogenblik van het trekken van een lijn op een Steinerblad. Beide momenten zijn momenten van bevruchting, determinerend voor wat er uit voortkomt.
Zo is het leven nu eenmaal, categoriek, zonder omwegen, eens bevrucht neemt het leven over.
[1] Pierre Alain Bergher: Les Mystères de la Chartreuse de Parme, Editeur: L’Infini Gallimard, 2010
12-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-10-2015 |
Twijfel |
Ben ik in het luchtledige aan het schrijven wat mijn blog betreft of, in de schaduw van een grote droom, een hoop woorden aan het selecteren om hoog uit te komen, ergens waar de sterren van de literatuur huizen?
Deze vragen, opwellend in de eenzaamheid van het mezelf zijn, omdat ik - in een zekere zin verleid en er toe aangezet werd door de Standaard der Letteren - me gisteren avond plechtig voornam, een e-mail te sturen aan een Bekende Vlaming, poëet, prozaschrijver, essayist, een BV waarvan ik de naam niet wens te vermelden, om hem te vragen welke literaire waarde hij toekent aan mijn blogs van de eerste drie maanden van dit jaar. Dit in de hoop dat er eindelijk eens een gekend iemand zou opstaan om me onverbloemd, en zonder omwegen te zeggen of ik een schrijver ben of, dat ik alles ben maar geen schrijver.
Ik schreef deze e-mail zonder me af te vragen hoe die BV-auteur reageren zou, als hij in mijn betoog, in een ruwe staat, te lezen krijgt dat ik op het einde van het jaar achtentachtig word – vreemd dit van jezelf geschreven te zien - en, dat ik nog niets van waarde gepubliceerd heb, terwijl hij elke dag, wie weet hoeveel werken krijgt toegestuurd, maar dan verzorgd, gebundeld, misschien op oud papier gedrukt, misschien te snijden nog, zoals dat wonder van een boekje, een parel qua uitgave, dat ik ooit kocht in Arles, vederlicht in de hand, ruikend naar kweeperen: Pétrarque, ‘L’Ascension du mont Ventoux’.
Maar op het allerlaatste ogenblik, vóór het verzenden, herinnerde ik me de wijze woorden van Ernest Hemingway – hij zegt dit wel in totaal andere omstandigheden - dat de avondgedachten gevaarlijke gedachten zijn die geen stand houden in de morgen en ik heb gewacht om mijn mail te verzenden en ben gaan slapen met de twijfel die een beredeneerde twijfel was. In de morgen, de dag had zich nog niet geopend, is de tekst van mijn mail gaan wentelen in mij. Ik dacht wat baat het mij te horen wat die BV er over denkt, is het lovend dan sta ik geen stap verder, is het zonder waarde voor hem dan zal hij het niet ronduit zeggen om me, op mijn ouderdom niet te diep te ontgoochelen. Zo, ik heb de tekst die klaar lag, gedeletet wat ik, nu het middag is, aanzie als een wijs besluit.
Eigenlijk voel ik me bevrijd nu, heb ik eens te meer de Ugo in mij op de vingers getikt. Als het waardevol is waar ik mee bezig ben, dan zal het me overleven, heeft het niet de waarde die ik verhoop, dan weze het zo, ‘for us there is only the trying, the rest is not our business’ weet T.S.Eliot, en hij haalde dit uit de Bhagavat Gita – maar dit ook heb ik al dikwijls (ter verdediging) aangehaald.
Later op de dag, bij het schrijven van deze blog, overviel me de schaamte er aan gedacht te hebben, iemand lastig te vallen met de gril van een voor hem totaal onbekend iemand uit de massa die meent dat hij literair ‘hoogstaand’ werk produceert en een erkenning ervoor wil afdwingen.
Iets anders nog tot besluit dat geen besluit is.
Ik hoorde van Pieter Aspe dat hij elke dag stipt om 9 uur begint te schrijven aan zijn 1.700 woorden, wat driemaal meer is dan de 500 gemiddeld die ik schrijf. Hij zit echter in een genre dat ik ( misschien helaas?) nooit betreden zal. Maar het succes ligt voor zijn deur en hij voelt er zich heel goed bij. Terwijl hij bezig is met een verhaal denkt hij al een ander verhaal verder. Schitterend dit te vermogen, een groot man die Pieter Aspe(slagh), hoewel ik nog geen boek van hem las. Het komt misschien nog wel.
11-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-10-2015 |
De Ethica van Spinoza |
Is het wel opportuun, de dag van vandaag nog een voordracht te houden over de ‘Ethica’ van Spinoza; de ideeën hieruit, komende uit de XVIIde eeuw, terug boven te halen, te bestuderen, er over uit te weiden in begrijpbare termen, alsof we hier nog altijd zouden leven in een omgeving met aan de lucht geen vuiltje waar we ons zorgen hoeven over te maken, maar dit op een ogenblik dat de westerse beschaving gevaar loopt in al haar doen en laten, is het niet vandaag het zal morgen zijn, overspoeld te worden door de Islam, een bedreiging die zeker niet ondenkbeeldig is?
Of, anders gezegd, is het bestuderen van Spinoza’s werken niet te zien als een luxe en is het niet meer noodzakelijk het verleden te laten rusten voor wat het geweest is en ons toe te spitsen op de toekomst waarin het doembeeld opduikt van de fanatieke kanten, gegroeid in en vergroeid met de Islam?
Twee vragen met eenzelfde zorg als onderwerp. Vragen die smeken om een verdediging, niet een verborgene, niet een onderhandse, maar een verdediging die hier bij ons in het westen, klaar en duidelijk gesteld wordt en uitgewerkt. Openlijk zeggen waarover het gaat, dus zeggen wie we hier als nieuwgekomenen verwachten, namelijk zij die bereid zijn zich aan te passen aan de westerse waarden die we zo hoog – Merkel en Hollande onder meer – in het vaandel voeren en, alle anderen, die niet bereid zijn zich aan te passen en de haat en de verdeeldheid die ze met zich meedragen hier aan ons willen opleggen, geen enkele kans geven zich hier te vestigen. Want zij hanteren een andere beschaving die diametraal staat tegenover de onze. Alles draait bij hen rond Allah, de heerser over allen en alles. In zijn naam is alles toegelaten als het ongelovigen, zoals wij betreft.
Is er niemand van de gezagsdragers in dit land of in het Europese Parlement die het aan durft op te staan en dit heel duidelijk in klare taal te verkondigen, of zijn we allen lammeren geworden om zonder verdoving afgeslacht te worden?
Een lichtpunt vandaag, Het toekennen van de Nobelprijs voor de Vrede aan een ‘ Kwartet voor de dialoog’, een Tunesisch overleg platform, is al een schuchtere eerste stap in de gewenste richting, waarbij gesteld wordt dat alleen respect en overleg het behoud van de menselijke waarden in onze maatschappij kan garanderen.
10-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-10-2015 |
Het gelaat van God |
(Teruggehaald uit mijn dagboek van november 2010).
We stonden naast elkaar, kijkend naar de eenden en de meerkoeten die lijnen trokken op het water van de Leie. En breed uitgetekend voor ons, het vertrouwde landschap van de Latemse schilders. Het was toen dat Paul Verm. me sprak over het boek van de gebroeders Bogdanov, ‘le Visage de Dieu’. Ik kende het boek niet hoewel de naam Bogdanov me niet vreemd was. Paul had het boek uitgeleend aan een vriend maar hij zou het me bezorgen, want, zegde hij, het is een boek dat je lezen moet, ik weet dat het je interesseren zal.
De naam Bogdanov bleef hangen in mijn geest en dan herinnerde ik me hun eerste boek, ‘Dieu et la Science’[1], dat ik kocht op 10 december 1991, maar het stond in mijn boekenrek niet op hun naam geklasseerd wel op naam van Jean Guitton de l’Académie Française.
In meer vond ik de naam Bogdanov terug in een artikel in Le Monde[2] dat ik met andere knipsels had bewaard. De tekst was van de hand van Hervé Morin en handelde over de reactie van de tweeling Grichka en Igor Bogdanov, op de kritiek van le Centre National de la Recherche Scientifique (CNRS) die er van uitging dat de thesissen van de Bogdanovs geen enkele wetenschappelijke waarde hadden en dat de doctors titel hen ten onrechte werd toegekend, gezien hun werk als ‘très insuffisant’ geëvalueerd werd. De Bogdanovs hadden hierop gereageerd door de CNRS te bestempelen als ‘Stasi scientifique’.
Hun poging tot het verwerven van een universitaire titel viel samen met de publicatie van ‘Dieu et la Science’, het resultaat van een lang gesprek van Jean Guitton - ‘un des plus éminents philosophes chrétiens du XXe siècle’- met de twee Bogdanovs, die op het couvert van het boek, door de uitgever aangekondigd werden als ‘tous deux docteurs en astrophysique et en physique théorique’.
Het metafysische overheerst in dit onderhoud. De stelling van Guitton en Co komt erop neer het bestaan van God te bewijzen niet aan de hand van de Bijbel maar aan de hand van de wetenschap, zo leert ons Jean Guitton:
Le plus grand message de la physique théorique des dix dernières années tient au fait qu’elle a su déceler la perfection à l’origine de l’univers : un océan d’énergie infinie. Et ce, que les physiciens désignent sous le nom de symétrie parfaite a pour moi un autre nom: énigmatique, infiniment mystérieux, tout-puissant, originel, créateur et parfait. Je n’ose le nommer, car tout nom est imparfait pour désigner l’Être sans ressemblance[3].
Dit is ook mijn paradigma, om deze reden heb ik altijd Jean Guitton verdedigd. Ik vind trouwens dat de fysica van vandaag maar al te veel raakvlakken heeft met de metafysica opdat ik er een andere stelling zou op nahouden. Het is wellicht ook deze stellingname die aan de basis ligt van het tweede boek van de Bogdanovs – het boek waar Paul het over had - ‘le Visage de Dieu’.
Volgens Hervé Morin van het artikel in Le Monde zou het de astrofysicus George Smoot (Nobelprijs 2006) geweest zijn die deze uitdrukking gebruikte om de beelden te kwalificeren, genomen door de Cobe-satelliet in 1992, zijnde deze van het Universum, amper 380.000 jaar na de Big Bang. Toen hij die beelden te zien kreeg zou George Smoot gezegd hebben ‘si vous êtes religieux c’est comme voir Dieu’.
Ook de gebroeders Bogdanov spreken over ‘le visage de Dieu’. Smoot zou zich hierdoor bedrogen gevoeld hebben omdat hij aldus gebruikt werd ‘comme caution scientifique par les deux frères pour promouvoir des idées spirituelles et religieuses’.
Ik wil er niet verder over uitweiden, maar toen ik jaren geleden in de National Geographic[4], de beelden zag van de Orion Nevel waar zich volgens de auteur een nieuwe Galaxy aan het vormen was, heb ik ook – het was in 1995 - in mijn dagboek geschreven dat dit het beeld van God was. Ik had George Smoot niet nodig om deze uitspraak te doen, de foto was klaar en duidelijk voor de geest en de ingesteldheid van mij, om er door getroffen te worden, het beeld was zo verrassend dat het enkel kon verklaard worden met het woord God, het woord dat symbool staat voor de totaliteit aan energieën (gematerialiseerde of niet) in de Kosmos.
[1] Jean Guiton, Grichka Bogdanov, Igor Bogdanov: ‘Dieu et la Science’, Editions Grasset & Fasquelle, 1991. [2] 29 oktober 2010. [3] Pagina 56
[4] Het artikel waarop ik me baseerde om te zeggen dat het ‘het beeld van God’ was dat ik zag, komt uit het nummer van december 1995. De auteur ervan is James Reston Jr, en de titel ‘Where stars are born’. Bekeken met de Hubble telescoop wordt een grijs vlekje in de Orion nevel, ‘a star factory and what our solar system looked like in its infancy’.
09-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-10-2015 |
Poëzie gedicht aan zee |
Een vriend, dichter[1] – heb ik er wel andere, zijn al mijn vrienden op de ene of andere wijze geen poëten, of ze nu gedichten schrijven of niet? - liet me zijn dichtbundel ‘Gedicht met zicht op zee’. Ik haal er een merkwaardig gedicht uit dat ik, blog-verplicht, overnemen moet de versregels gescheiden door een /
Zelfs al koester ik alleen maar / je herinnering, je zilveren juweel / en enkele hartverwarmende zinnen / toch is dat genoeg voor mij / om je voor altijd / grenzeloos / te beminnen.
Het is wel geen haiku, geen gedicht om in graffiti neer te zetten op een of andere witte muur, maar het is een gedicht naar binnen gericht, een gedicht dat zich sluit, een zilveren cirkelgedicht, het begint waar het eindigt en het eindigt waar het begint. Amper 28 woorden maar tot een roman uit te werken door de lezer, die weet waarover het gaat, die dezelfde gevoelens heeft gekend, gevoelens die hem terugbrengen naar bepaalde gebeurtenissen in zijn leven die richtinggevend hadden kunnen zijn maar afgebroken werden en hij hierdoor uitgekomen is in een ander ‘zijn’ op een andere plaats; met wat overbleef, herinneringen die je enkel nog koesteren kunt, al hoopt je nog, al weet je dat er nog klank in zit, nog voldoende poeder om op een gezegende dag te ontploffen en je dan toch nog uitkomen zult waar je droomde uit te komen.
Kom tot mij jij allen die van de aarde zijn en van het beminnen en zie hoe ik me wentel en keer om aan te vullen met poëzie al het duurbare dat me in mijn leven ontglipte.
En de lezer van het gedicht die zich vragen stelt en in gedachten zelf het verhaal schrijft waarvan hij amper enkele elementen uit het kader ervan, onder ogen kreeg. Voldoende echter om even de ogen te sluiten en neer te liggen op het bed van wat zijn leven is geweest, hoe het verliep en wat er eigenlijk allemaal is nodig geweest opdat hij zich nu bevinden zou waar hij zich bevindt en in de omstandigheden waarin hij zich bevindt.
Het is maar een gedicht van luttele woorden, doodgewone woorden, echter zo samen gebracht en zo geschikt opdat er deze woorden van mij zouden uit voortvloeien. Een woord anders gekleurd of op een andere plaats neergezet en ik zou het gedicht niet opgemerkt hebben zoals ik het nu meen opgemerkt te hebben.
Dit is het bevreemdende van de poëzie die ons op een bepaalde wijze aanspreekt en ons ontroert. Dit is wat we lezen tussen de versregels, wat niet werd gezegd en evenmin verzwegen en toch duidelijk te lezen staat. Het ‘te vroeg vallen van de bladeren’, uit dezelfde bundel, of ‘vóór de herfst komt het blad van de kerselaar los’ (Hugo Claus) is van een zelfde gehalte. De dingen zeggen met een brede omweg, of anders gezegd, het bedrijven van wat men poëzie noemt.
[1] Rik Van Damme( 1939): Gedicht met zicht op zee’, Mijnboek.be
08-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-10-2015 |
Blogs |
Mijn Blog loopt nu al enkele jaren. Komt er een dag dat ik er zal mee stoppen? Niets is eeuwig, niets is zonder einde, mijn leven evenmin, dus mijn vraag aan mezelf: ‘Blijf je schrijven tot je laatste adem, of kan het dat het ooit gebeuren zou dat je er mee ophoudt? En mijn antwoord, het kan maar vandaag nog niet, morgen is onzeker, zoals elke dag erna onzeker is.
Ik kan me echter niet voorstellen hoe ik leven zou, als ik elke dag geen 500 woorden meer zou te schrijven hebben, als ik ’s avonds zou gaan slapen zonder mijn blog voor de volgende dag te hebben ingelogd. Kan ik me dit inbeelden nu ik nog altijd het gevoel heb dat het schrijven het bloed in mijn aderen is, en de dagen dat ik mijn voorontwerp met de hand neerschijf in een dagboekje, dat ik niet meer kan zien hoe mijn pen het doet, hoe mijn letters vervormd worden, mijn ‘c’ midden een woord, , mijn ‘r’ op het einde van een woord, een haakje nog?
Ik denk, dat ik me voelen zou als iemand die droog staat, zonder vocht in zijn lichaam en zonder adem, zodat ik, in de dagen die me nog resten, zonder levensvragen zou blijven en hier verblijven zou zonder uitdagingen. Of, als ik de zekerheid zou hebben dat ik niets meer te zeggen heb, dat die alleenspraak elke dag met mezelf niet waard meer is om opgetekend te worden en dus, dat ik niet meer zijn zou wat ik nu nog ben, nl. een man met een blog, dan sterf ik eraan, zoals men sterft aan de pest.
Ik denk dat ik een totaal ander mens zou worden en vooral dat ik me zelf niet meer kennen zou, wat ik zeker mijden moet.
Conclusie, niet stoppen met schrijven, niet stoppen met het rondstrooien van gedachten en dromen, waardevolle of waardeloze, het komt er niet op aan, als ik maar blijf volbrengen wat ik te volbrengen heb. Het is pas op deze wijze dat er bruggen gebouwd worden naar de mens van morgen, wie die ook moge zijn, als het maar niemand is die gevangen zit in de spelregels van een of andere verlichte geest, wie die ook moge zijn.
Ik hoop dat we, dan toch in het westen, dit stadium reeds overschreden zijn zodat we er voor zorgen zullen, de toekomst inkijkend, dat er ons geen nieuw spelmregels worden opgelegd.
07-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-10-2015 |
Lettre à un ami défunt |
Mon cher ami Gustave, ‘fratello mio’,
Ce n’est pas parce que tu n’es plus de ce monde que tu ne seras plus de mon monde à moi. Au contraire je te sais maintenant plus près de moi, plus vivant, plus accessible et qu’en cela ta disparition de ce monde t’a rapproché de moi et moi je me suis rapproché de toi.
Je revis plus intensément que jamais le moment que je t’ai vu une toute dernière fois. Tu étais assis au fond du couloir et, en me voyant approcher, tu t'es levé, pour me serrer dans tes bras, chaudement, ému, comme nous étions toujours émus lorsqu’on se retrouvait après une longue séparation.
Que de souvenirs, mon cher Gustave, que de joies intenses, que de moments précieux passés ensembles. Fut-ce le sommet du Bieshorn, fut ce les Couronnes de Breyonnaz, fut-ce les cabanes du Tracuit, du Grand Mountet, de l’Arpittettaz, de Moiry ; fut-ce une des nombreuses descentes en la forêt à la recherche de chanterelles, de pieds de moutons, d’agarics ; fut-ce le jour où tu m’amena au Déjert, au-dessus d’Ayer, en plein été et assoifé, pour y trouver l’auberge fermé, mais toutes sortes de boissons qui nous attendaient dans la cuve où coulait l’eau de la source.
Et puis les jours où j’étais avec toi et ta chère Germaine et toute ta famille dans ta vigne les jours de vendange, cet endroit merveilleux pour l’homme de la plaine que j’étais, souvenirs que je partage avec Guy et Paul et Pierre et Georges. Innombrables sont ces souvenirs que j’ai eus le grand plaisir de partager avec toi, Gustave, fratello mio, comme j’aimais t’appeler, parce que tu étais un frère pour moi, Sache que tu m’as appris à aimer la montagne, la vigne, à aimer ce grand pays qu’est le Valais. Je te dois tout cela, comment pourraient jamais disparaître de mes pensées tous ces moments précieux, ces moments sacrés de ma vie.
Je ne t’ai pas écrit souvent, cela ne se faisait pas, j’aurais dû le faire lorsque tu te trouvais dans ton home, je le regrette maintenant, mais ce jour-ci, je me hâte de te saluer et de te serrer dans mes bras pour te répéter ce que tu as signifié pour moi, et te rappeler le grand ami que tu fus et que tu resteras.
Sache, mon ami de longue date, que nous ne nous sommes jamais quittés, sache que je suis avec toi et que toi tu es ici avec moi dans ce pays de Flandres que tu connais. Attends-moi, là où tu te trouves maintenant, comme tu le sais, le temps passe très vite ici sur terre.
Je ne serai pas présent à ton enterrement, je ne serai pas là lorsque, l’après-midi du six de ce mois d’octobre, on chantera le ‘in Paradisum’. Mais mon esprit y sera, mon cœur y sera et je serai là lorsque tu quitteras l’église pour te voir disparaître comme un aigle, libre et heureux, dans les cieux du Valais.
Eternité qui sera la nôtre,
Charles
06-10-2015, 00:03 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-10-2015 |
De herfst die van het sterven is |
Vertel ik aan de bomen. Vertel ik aan de bomen weerspiegeld, met gesloten stem, over een vriend van jaren die ons verliet, in stilte in een van oudsher ver land. Ik hen vertelde alsof ze luisteren zouden, nu ze ruiken naar wilde selder en naar jeneverbes, nu hun bladeren beginnen te vergelen. Maar ze stonden er alsof ze me niet hoorden en ik vreemd was voor hen, en vreemder nog de vriend die ging.
Zo wisten we, alle gedachten aaneensluitend, dat een van ons beiden de eerste zou zijn om te gaan en de andere nog even wachten zou, maar het was vreemd te weten dat hij weg was nu, en ineens niet meer van de wereld was waar hij altijd is geweest; zo onverwacht het was dat het niet kon. En waar ik stond, toch een vlucht eenden over de vijver en toch sijsjes in de haag van rode varkensbes, en in de hoge takken verlepte vlier, lijsters of merels, aan wie ik niets zeggen kon.
Wat ik nog dacht, de wijze waarop hij sprak en hoe hij wandelde voor mij uit, en we de berg opgingen naar de cabane de l’Arpittetaz of deze van de Grand Mountet; voor mij uit, mijn vingers hem nog raken konden, hem nog betasten en ik hem zegde – ik zat neer toen aan het water - mon ami, fratello mio, het was groot ons samenzijn, het was simpelweg deugddoende elkaar te kennen, een rijkdom was het. Wacht hier even nog, laat ons verder zetten het gesprek dat we laatst nog hadden, over de Besso en de Blanc de Moming, en over je wijngaard in Grimisuat.
Of hoorde hij me en zijn we gaan zitten aan een oude tafel met wat brood en kaas. We er zaten met een vol glas van zijn donkerste wijn. En ik vroeg aan de herfst - wat ook Rilke vroeg – wacht nog even, geef ons nu we samen zijn nog enkele uren zon, al hebben we niets meer te vertellen, we hebben nog een tijdje nodig om samen te zijn alvorens beiden weg te gaan, hij zijn weg en ik de mijne, zoals het hoort bij het afscheid nemen.
Kleine vlammen licht in het water, lijk woorden in de bomen en toen hij ging en ik hem omhelsde, luchtig als hij was, aan mij gekleefd en o, zo teer: Mon grand ami, hij zegde: souviens-toi, en hij noemde ze de paddenstoelen die we plukken gingen, laat augustus in de wouden: les chanterelles et les agarics, les bolets et les pieds-de-mouton. En ik hem antwoordde dat ik het maar al te goed wist, toen hij ging, opgelost, zijn geest wegschietend langs de hoge Italiaanse populieren, de luchten in.
We kenden een grote tijd samen, een tijd die aan de ribben kleeft, een tijd die vol was, die geladen was, zoals een tijd is die tussen vrienden is. Ben ik toen gaan liggen in het gewijde gras uitgestrekt, roerloos, wit getrokken, met ogen gesloten om hem beter te kunnen volgen. De tijd van vroeger, zelfs al is hij er niet meer, is er nog, weinig is er veranderd.
Zo wat we dachten te schrijven staat er al, de vluchtigheid van de tijd even opgeschort, neer gezet in lange woorden, de dood van een vriend in het verre Wallis die ons opschrikte en ons verstilde.
De herfst slaat toe, onverbiddelijk, hij heeft geen welkom nodig, hij is van het sterven, echter niet van het afscheid nemen. .
05-10-2015, 00:38 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-10-2015 |
Islamofobie |
Dyab Abou Jahjah die er elke vrijdag een column op nahoudt in De Standaard, deed vorige vrijdag zijn beklag want hij wist te melden dat ‘België het land is waar je (hij dus) moslim wordt’. Hij heeft heimwee naar Libanon waar hij zich burger voelde en vooral mens. Ik streed er zegt hij, tegen communautair denken en voor een seculiere staat. Terug in België bracht hij deze reflexen mee ‘en was hij bezeten door een drang om de verschillen tussen de mensen te overbruggen en tot iets nieuws te komen. Een nieuw ‘wij’.
Twee jaar later, schrijft hij, ‘is het de alomtegenwoordige islamofobie en de bekrompenheid als het gaat over diversiteit die hem terug moslim maakt’. Hij vraagt zich natuurlijk niet af hoe hij zich voelen zou als Vlaming/Belg, geconfronteerd met de reële dreiging ooit terug onderworpen te worden aan regels en wetten letterlijk uit een boek geplukt, geschreven door een zo genaamde profeet in de zevende eeuw.
Maar ik wil enkel ingaan op de titel van zijn column: ‘België is het land waar je moslim wordt’. Waarbij hij vergeet te vermelden dat ook wij, christen qua beschaving, en gedragen door de Verlichting, ook meer christen worden als we zien hoe de moslims ons hier vandaag overspoelen en daarenboven als we horen hoe zij zich gedragen tegenover het handvol christenen in hun moslimgemeenschap.
De heer Abou Djahjah vraagt zich natuurlijk niet af waarom de Vlaming niet staat te springen om de volgelingen, en dan denken we vooral aan de fanatici onder hen, hier te omhelzen, de ogen te sluiten voor de Taliban, voor IS, voor de broederstrijd tussen de diverse geloofsstrekkingen allen volgelingen van Mohammed en zijn Koran, met de uitwas ervan in de sharia; hij begrijpt niet of wil niet begrijpen dat al dat geweld en al deze dreigingen die er van uit gaan, uitmondend in spandoeken op een Duitse autostrade: ‘euere Kinder werd Allah beten oder sterben’ - wat een duidelijke boodschap inhoudt voor de volgende generatie, nog niet voor ons dus - niet met enthousiasme geïnterpreteerd wordt. En dan is hij verbaasd dat we islamofoob geworden zijn.
Waarom schrijft Abou Djahjah daar eens geen column over?
Is hij een vreedzaam man, het beeld dat zijn broeders in de Islam ons voorhouden zijn het niet, helemaal niet - en het is niet omdat hij hier zijn column mag schrijven naar goeddunken dat hij hetzelfde zou mogen doen in een Arabische krant – onze vrees slaat niet op de vreedzame onder hen, onze vrees is de vrees van de ‘ongelovige’ die we zijn.
Met het beeld van wat de draagwijdte van de Koran voor velen betekent, en de wijze waarop deze wordt geïnterpreteerd, ons bekladdend als ongelovigen en ons bedreigend met de dood, is het maar normaal dat we, met de vrees in het hart, islamofoob zijn geworden. Gisteren of de dag ervoor hebben we een zin overgenomen van Karen Armstrong: het Universum dat het gelaat van Allah was – Spinoza vertelde ook iets in die aard – maar het gelaat van het Universum is niet het gelaat van de Islam.
Wat we er nog wilden aan toevoegen is dat er een tijd is geweest dat we ons goed voelden én in Egypte én in Syrië en Jordanië, en zelfs in Yemen. Vandaag is die tijd ver voorbij. De volgelingen van de Islam, deze van hen, hebben dit 'goed voelen' verkwanseld. De Islam is niet meer wat hij destijds was. Als Abou Djahjah zich terug moslim is gaan voelen dan is dit zijn zaak, maar dat hij ons niet verwijt dat het onze schuld is.
04-10-2015, 01:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-10-2015 |
De Mens en het Onnoembare (11, Slot en Besluit) |
We onthouden jullie niet de visie van Dante, in Canto XXIX van zijn Paradiso, die hij in de mond legt van zijn Beatrice die zegt dat de Liefde (God) het universum geschapen heeft: ‘Niet om aan zijn eigen goedheid nog iets toe te voegen / want dit kan niet, maar om in de weerspiegeling, / van zijn schepping te kunnen zeggen: ik besta [1]’.
Karen Armstrong[2] , in haar geniaal boek over de geschiedenis van God, verwijst in dit verband naar een hadith (woorden van God gericht aan Mohammed): ‘I was a hidden treasure; I wanted to be known. Hence, I created the world so that I might be known.’ God zou dus, volgens de Islam de wereld, dus de mens, geschapen hebben opdat Hij gezien wou worden, het Universum zijnde het aangezicht van God (wajh al-Lah) ( pag.175).
We zien dus God alleen in wat hij doet in de natuur, waarbij het onverklaarbare van zijn bestaan, aangepast wordt aan de beperktheid van ons begrijpen. Er is dus geen verschil tussen de God van de Islam en de God van Spinoza, de tegenstrijdigheid bestaat hierin dat de God van de Islam, via de profeet, de bestaansregels voor de mens heeft vastgelegd en dat de God van Spinoza dit niet heeft gedaan noch in woorden, noch in wetten noch in gezegdes.
Voor beiden echter is het de God die zichzelf confirmeert in de mens. De ene kan niet zonder de andere, wat voor ons het begin van de waarheid is. Het komt er op neer dat God de mens geschapen heeft opdat hij zich, in zijn Universum, zelf zou kunnen zien. Ware de mens er niet, God en zijn Universum zouden vergaan van eenzaamheid.
Alles samenvattend is het ons duidelijk dat als je wilt spreken over God, en het zichtbare, zijn aangezicht de natuur, je geen idee geeft, dat je moet neerdalen tot de onvoorstelbare complexiteit van de kern van het atoom en de elektronen, slingerend met de snelheid van het licht er omheen, om een glimp te krijgen van wat of wie Hij is. Dit beeld is vereist en moet voldoende zijn, want hieruit ontstond het wonder van de creatieve geest in ons, afgestemd op het creatieve in de geest, in en van het Universum. Dit geloof is binnengedrongen in de poriën van ons bestaan en al onze gedachten zijn er van doorweven. Het is een weerkerend gebed waarvan we nimmer de exacte draagwijdte noch het juiste eindpunt kennen zullen.
Zoals koning Solomon hoopte, bij het open stellen van zijn Tempel[3], in het Heilige der Heilige, als in een nimbus Yahweh te ontmoeten, zo beweegt ook in ons de hoop, in het diepste van ons binnenste, onze binding met de kosmische God te ontmoeten, een ontmoeting die zin en betekenis geeft aan ons bestaan om ons in een kosmisch humanisme binnen te leiden in het Licht van de Eeuwigheid.
We zijn er ons van bewust dat onze roekeloosheid heel groot is, maar het is deze visie van de mens die we jullie wensen voor te stellen. Het is het resultaat van een pelgrimstocht naar wat is achter de dingen in hun verbonden zijn met al wat is, het resultaat van een volgehouden queeste, eigen aan de mens in ons, in wie lijk in een spiegel, dit blijvend heimwee naar het Onnoembare levend blijft.
Het is het levenswerk van elke mens wiens symbool dit is van de omgekeerde boom die zijn wortels in de ruimte heeft en zijn krachten haalt uit de al-tegenwoordigheid van de geest. Het is slechts in de mate van deze gerichtheid dat hij de eeuwigheid verwerven zal.
[1] Dante Alighieri : ‘Paradiso’, canto XXIX, vers 13-15 : Non per avere a sé die bene acquisto, / ch’esser non puó, ma perché suo splendore / potesse, risplendendo, dir :’Subsisto’. [2] Karen Armstrong: ‘A History of God’,Mandarin paperbacks 1993. [3] 1 Koningen: 8, 12 & 13.
03-10-2015, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-10-2015 |
De Mens en het Onnoembare (10) |
Dit ook is de mens, ofwel hij (Monod) die zich meent beperkt te weten, toevallig, tot zijn verblijf hier op aarde, ofwel hij die in de kracht van zijn geest zijn verbondenheid met de geest in de kosmos ontwaart en weet deel te nemen, sedert het begin der tijden, aan het grote avontuur dat is van die kosmische geest, en we vermelden hier nogmaals, zijnde deze van (onze vriend) Spinoza. Trouwens hoe kan het dat de wetenschap die nog steeds niet is doorgedrongen tot het mysterie van het elektron - Prigogine noemt hun zoeken ‘het droombeeld van de wetenschap te kunnen doordringen tot het type van kennis die God, indien Hij zou bestaan, hebben zou van de wereld’[1] - bij machte zou zijn met kennis van zaken, te beweren dat de mens en dus ook hetgeen men kent onder kwantummechanica, het product zou zijn van een toevalligheid.
We nemen het absoluut niet, een nummer te zijn uitgeloot in Monte Carlo[2], zoals Monod beweert. Ons inzicht in de meer dan bevreemdende wereld van atoom en elektron en hun kosmisch energieveld, dat ook dit is van ons, geven ons de intuïtieve zekerheid deel te zijn van de oceaan van leven die de Kosmos is. We hebben maar de gsm te nemen om duidelijk te weten hoe de schijnbare leegte in de luchten omheen en boven ons, een veld is van golven die in een kring om de aarde, doorheen muren en wanden, bomen en lichamen en weg van de aarde, doorheen alle interstellaire ruimtes, hun weg vinden. En als voorbeeld hebben we wat Fritjof Capra schrijft in de inleiding tot zijn ‘Tao of Physics’, dat hij, ‘geïnspireerd door zijn theoretische experimenten, uitstarend over de oceaan, zich ineens bewust werd van een immense cascade van energie die neerkwam uit de ruimte, waar in ritmische pulsaties, particules ontstonden en verdwenen. Ik ‘zag’ hoe de atomen van de elementen omheen mij en deze van mijn lichaam deelnamen aan deze kosmische dans van energie. Ik voelde het ritme ervan binnen in mij en beluisterde de klank ervan en op dat ogenblik wist ik dat dit de dans van Shiva was aanbeden door de Hindoes.
Dit is dan de realiteit die deze is van het onzichtbare. Een realiteit die ons beneveld en we ontdekken plots het bevreemdende van onze situatie, op het energetische vlak meegezogen te zijn door deze dans van kosmische elementen, waaraan we, hoe onwaarschijnlijk ook, effectief deelnemen.
We trachten ons in te beelden wat deze holistische beschrijving van Capra betekent verplaatst naar de kamer waar we schrijven en we weten thans duidelijk hoe we de leuze ‘Be mindful’ die we op een bepaalde dag ontdekt hebben in het blazoen van een kasteel ( dit van Macbeth) in het noorden van Schotland, in Cawdor, moet gelezen worden: wees bewust dat je deel bent van het ganse universum en wees bewust van het creatieve in dit universum, waarin alles met alles verbonden is.
Welke is aldus de echte realiteit, de zichtbare of deze die enkel zichtbaar is met het oog van de geest. Het is deze (laatste) realiteit die deel is van onze zoektocht die we blijven volgen, meegesleurd als we zijn door de kosmische dans van Shiva.
[1] Prigogine en Stengers: ‘Entre le Temps et l’Eternité’, p.32 ‘Le fantasme de la science de pouvoir accéder au type de savoir que Dieu, s’il existait, aurait du monde. [2] Jacques Monod: ‘Le Hasard et la Nécessité’, p.185
02-10-2015, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-10-2015 |
Lijnen in de lucht getrokken |
Vlieglijnen op het laken van de lucht hoog boven de bomen waar de zon opkomt en de roep is van een nieuwe dag. Tussenin schrijf ik. Heb trouwens niets anders te doen dan aldus de tijd te grijpen opdat hij me niet ontglippen zou. Al gebeurt dit maar al te dikwijls door onachtzaamheid. Zo schuwen we het niets doen, het zitten blijven terwijl het licht zwellen gaat, terwijl de wolken schuiven, wij soms zwijgend, met de pen in gedachten verzonken, gedachten die zich stapelen daarna op vreemde plaatsen waar we ze niet meer vinden zullen.
We zijn ook aan de vijver, de reiger er wachtend op de oever, verschrikt, zijn vlucht even maar weerspiegeld in de rij Italiaanse populieren, kaarsrecht opgenomen in het rimpelwater, die er nog lang zullen blijven, de tijd van morgens en avonden tot in de nacht, tot ze vergelen zullen, verstillen, wat er nu gaat aankomen.
De inventaris is gemaakt. We hebben ons filosofisch-religieus essay uitgeschreven, het ligt vast in woord en lijn. Accenten werden gelegd, vragen werden verdiept of kregen een antwoord, een antwoord dat thans opgetekend wacht tot er een nieuw aankomt. We aarzelen vandaag om in te loggen wat nog achterblijft. We denken dat wat we schreven, van 1 tot 9, veel is geweest, waarin hoog (misschien te hoog) werd gemikt. Ik besluit dat ik na 9, een periode van verpozing ga inlassen, alvorens 10 en 11 te laten gaan.
Ik zal dan, op het ogenblik dat het wenselijk en nodig was, wat van de spirituele mens is in mij, hebben bloot gegeven. Ik weet voor me zelf dat ik er uit tevoorschijn kom als iemand die zich met ongewone, te ingewikkelde zaken heeft bezig gehouden. Zaken die niets te maken hebben met het dagelijkse van ons bestaan, zaken die in de luchten geboren zijn en de grond niet raken; zaken die aldus zwevend zijn en met een zilveren rand de wolken afronden tot schilderijen, op te hangen aan de muren om er nu en dan eens naar op te zien. Verbaasd over het lichtspel er in.
Ik weet trouwens niet hoe de delen 1 tot 9 ontvangen werden. Maar nu ik aangekomen ben, nu ik geschreven heb wat ik dacht te schrijven - en in mij, in potentie opgetekend stond – nu ik er mij heb van bevrijd, kan ik verder en dag aan dag opnemen wat zich aanbiedt.
Zo, we zijn er nu terug om niets méér te zijn dan diep weggedoken in wie we waren en meer nog, weggedoken in wie we droomden te zijn. In een ruim gebaar te overschouwen de woorden die we schreven, genageld op de poort van onze beperktheid om preciezer dan precies trachten op te biechten wat er is van de mens, geconfronteerd met het Onnoembare dat in de Kosmos is opgenomen, niet wetende, of er nog iets moet aan toegevoegd of iets weggelaten worden.
Te zien, te horen en te zwijgen. Er niet meer op terug te komen, er geen punt van te maken om hetzelfde te zeggen in andere verbanden, zo zullen we in elk geval - alles wel overwogen - toch ooit eens geschreven hebben waaraan vandaag niets meer kan worden toegevoegd.
Van ons is wat overblijven zal, woorden, en woorden over woorden.
01-10-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-09-2015 |
De Mens en het Onnoembare (9) |
Moderne fysici zoals Werner Heisenberg, David Bohm en vele anderen tonen aan dat de subatomaire deeltjes die ‘zwemmen’ in de Kosmos, met elkaar gegevens uitwisselen. Het zijn dus geen minuscule zandkorrels zonder meer, maar deeltjes die niet alleen informatie en energie bezitten maar ook kennis want, opdat er een verwevenheid zou bestaan is het nodig dat vanaf de allerkleinste bouwsteen, nemen we als voorbeeld het Higgs deeltje, het absoluut nodig is dat dit deeltje kennis heeft van zijn omgeving, dat het weet welke rol het te vervullen heeft – het kan niet dat het geen rol te vervullen zou hebben - en is dit uiteindelijk te zien als het meest noodzakelijke element binnen het weefsel van geinterconnecteerde gebeurtenissen die de wereld met een Big Bang hebben doen ontstaan.
Uiteindelijk moet er een beginfase geweest zijn en misschien een fase vóór de beginfase, Prigogine noemt dit ‘le pré-univers’. Voor hem is de schepping een overgang van, ‘des particules en puissance à des particules réelles’[1]. Kom ik in dit verband nog even terug naar Fabre d’Olivet, dan is het meer dan verbazend dat hij deze idee enigszins deelt. Fabre vertaalt, dat van de eerste dag tot de zesde dag van het Genesis verhaal, Elohim een soort planning opstelde, een blauwdruk van hetgeen hij scheppen wou; dat hij op het einde van de zesde dag dit plan nog even overschouwde en zag dat het goed was en dat hij pas de zevende dag, aarde en hemel schiep.
Wat is er dan van de schepping, was het er wel een, was het niet een ontstaan uit het aller minimaalste deeltje dat enkel geest kon zijn – het Woord of Tao – dat er al was in potentie en plots, de potentialiteit van het zijn, te hevig geworden, materie werd, universum werd. Was het dit dat we schepping noemen?
Wat we in elk geval en in elke omstandigheid, zeker verwerpen is de stelling van Jacques Monod[2]: ‘L’ancienne alliance est rompue. L’Homme sait enfin qu’il est seul dans l’immensité indifférente de l’univers d’où il a émergé par hasard’. Een voor ons onaanvaardbare zin die betekenen zou dat we als mens geen enkel contact zouden hebben met de kosmos en niet alleen geen enkel contact doch ook van geen enkele betekenis zouden zijn. Monod confronteert ons met het dilemma waarbij de mens die meent te bestaan als een zuiver toeval, geplaatst wordt tegenover de mens die overtuigd is een volwaardig deel te zijn van het universum.
[1] Ilya Prigogine : ‘De l’ être au devenir’, édition Alice Liège, 1998. [2] Jacques Monod: ‘Le hasard et la nécessité’, édition de poche, 1970 p.51
30-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-09-2015 |
De Mens en het Onnoembare (8) |
We zegden het reeds, het gebeurt meer en meer dat bepaalde gebeurtenissen of ontmoetingen met mensen of boeken op een, achteraf bekeken, vreemde wijze tot ons zijn gekomen. Velen zouden dit toeval noemen – de Duve bijvoorbeeld – maar dit woord is ons vreemd, zodat we eerder geneigd zijn - het ligt in onze aard - dat deze met een bepaalde bedoeling door een onzichtbare ingreep op onze weg werden geplaatst. Gebeurtenissen of ontmoetingen die ons nieuwe elementen aanbrengen of de dingen van uit een andere invalshoek laten bekijken, zodat we de indruk krijgen een stap dichter te zijn gekomen tot wat we de ultieme waarheid menen te mogen noemen.
Dit is ons overkomen bij het samenstellen van dit essay dat een lang wordingsproces heeft gekend en waarvan de inhoud regelmatig diende aangepast te worden of verduidelijkt omdat bepaalde gegevens plots een intensere kleur kregen, of omdat onverwacht een boek opdook en er een nieuw licht branden ging. In feite, als ik er over nadenk, heeft dit wordingsproces mijn ganse leven doorkruist.
Want dit blijvend zoeken en afwegen, deze permanente queeste is nu eenmaal het doel van ons geestesleven en ook de zin ervan. We ontkomen er niet aan en niemand kan ons hiervan ontlasten. Elke vingerwijziging, elk nieuw element wordt geplaatst naast alle kennis die we reeds in ons hebben opgeslagen. En het is dit voortdurend vergelijken en aanpassen, dit voortdurend bezig zijn, dat essentieel is voor ons, omdat, zo leert ons T.S. Eliot – en dit ook is een zin die ik graag gebruik - ‘for us there is only the trying, the rest is not our business’[1] .
Er is echter het kosmisch kader waarbinnen zich alles afspeelt. Zo kunnen we ons niet ontdoen van het gevoel dat de mens, die een mens is van geest, meer dan van materie, over de geslachten heen geleid wordt door een ingeboren drang die hem doet evolueren, en dit neemt Max Wildiers over van Teilhard de Chardin, naar een toenemende gecompliceerdheid en een toenemend bewustzijn. De stap die Spinoza zette en ons vergastte op de bestaande verwevenheid van God en Kosmos is er een duidelijk teken van.
En wat ons, de mens betreft, zegt Teilhard ‘que nous sommes axe et flêche de l’évolution’[2]. Wat betekenen zou, dat wij de aslijn zijn langs waar de universele geest zich manifesteert en dit in een stijgende complexiteit, een steeds grotere spirituele bewogenheid, een steeds hechtere integratie in het kosmisch gebeuren, steeds gaande in een onomkeerbare richting gesymboliseerd door de pijl van Teilhard.
[1] T.S.Eliot: ‘Four Quartets’, ch. 2, vers 189. [2] Teilhard de Chardin, ‘Prologue du phénomène humain’.
29-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-09-2015 |
De Mens en het Onnoembare (7) |
Het moet evenwel gezegd dat het hoofdzakelijk het geloof is in Iets dat in meer was (de geest), dat de mens, nazaat van Lascaux of El Castillo of van waar ook uit de prehistorie, in een langzaam onopvallend ritme, gespreid over millennia en plots (hoe komt het?) sterker geaccentueerd in de nagelaten sporen van vier, vijf, zes duizend jaar terug, geïnspireerd heeft tot een levensvisie waarin het sacraal-religieuze, afgestemd op een geloof in een opperwezen, een dominante rol verworven heeft.
Het is dan ook, enkel en alleen dankzij deze ingesteldheid op het sacrale en het eeuwige, dat de mens van toen, over Stonehenge heen, over de piramiden en tempels, de ka’aba en moskeeën, over onze romaanse kerken heen, in één lange lijn van evolutie en opvattingen gekomen is tot hetgeen we in het westen als het summum van een kosmisch-religieuze geïnspireerdheid mogen zien, de bouw van onze gotische kathedralen van de XII de, XIII de eeuw.
Het bevreemdende is dat dit allemaal constructies zijn waarvan de ganse symboliek van inplanting en oriëntatie, van vormgeving en afgewogen verhoudingen, volledig is afgestemd op het werk van degene die men noemde, de Grote Bouwheer, trouwens op heden nog, die uit de chaos de kosmos heeft geordend en dit ‘naar maat en getal en gewicht’ zoals Pythagoras ons leerde - wellicht overgenomen van Imhotep (bouwheer van de piramide van Sakara) en anderen voor hem - en zoals het thans nog geschreven staat in vers 11: 29 van het Boek der Wijsheid.
Deze bouwwerken zijn aldus de in steen geschreven teksten die de mens, vervuld van zijn eeuwigheid, in zijn hunker naar het Alles Omvattende ons heeft nagelaten. Het zijn werelden van een grote religiositeit die de sterfelijkheid van de mens verkrachten willen en vooral de band illustreren tussen de mens op aarde en de wondere krachten in en omheen hem.
En als we geloven in een revelatie dan is het de revelatie gebracht door de mens, zijnde het resultaat van zijn ‘exploration into God’, zoals Christopher Fry het zegt, of zoals wij dit wensen te vertalen: het resultaat van de exploratietocht van de mens in wat voor hem nog steeds onnoembaar is.
Het is deze exploratietocht die we nu wensen te ondernemen, indachtig zijnde hetgeen Meester Eckhardt ons leerde: ‘Het oog waarmee ik God zie is hetzelfde oog waarmee God mij ziet’ of onze vertaling: kijkend in het Onnoembare, kijkt het Onnoembare binnen in ons.
28-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-09-2015 |
De Mens en het Onnoembare (6) |
In het begin van onze tijdrekening heeft de mens zich natuurlijk niet kunnen inbeelden dat zijn visie op het ontstaan van het Universum en dan vooral in de XXste eeuw, zich totaal wijzigen zou en dat de stof waaruit de mens bestaat een verwevenheid is van cellen en moleculen, van atomen en elektronen, partikels en deelpartikels en van nog iets in meer, het onnoembare, het onbepaalbare dat in feite zin en betekenis draagt, zodat alles bij elkaar genomen, waarheden en dogma’s van vroeger hol zijn thans en de mens van nu er noch voedsel in vindt voor zijn geest, noch een regel om naar te leven.
Zo zitten we thans gekneld in een wereld die duidelijk op zoek is naar een nieuwe geestelijke krachtbron die ons voort zou stuwen, de tijd in, met de energie van de kathedraalbouwers. En indien gesteld wordt dat de revelatie niet van God komt dan is het de mens die aan de basis ligt van alle religiën die zich vormden, verspreid over de wereld. De vraag die we ons hierbij stellen is de vraag naar de reden, de noodzakelijkheid van een religie, waarom heeft de mens die behoefte naar een opperwezen in zich voelen opkomen, en wie heeft de hand vastgehouden om woorden te vinden en teksten voort te brengen waarvan het impact duizend en meer jaren lang de massa heeft beroerd en blijft beroeren?
En dan nog, wat waren deze teksten in oorsprong en in welke mate werden deze gewijzigd, geherinterpreteerd of naar de hand gezet. In één woord, in welke mate zijn we afgedwaald van hetgeen aanvankelijk geconcipieerd werd en neergeschreven, om achteraf te worden verkondigd als gereveleerd door een God. En dan nog een andere vraag, wie was de mens vóór het ontstaan van deze geschriften?
Wie was hij, de mens van Lascaux, die zich heeft losgerukt van hetgeen hem aan de grond gekluisterd hield, om op de wanden van de grot waar hij verbleef, beelden te tekenen met de middelen die hij ontdekken moest en aldus een stap heeft gezet in de richting van de droomwereld die hem niet losliet en in hem de drang heeft doen ontstaan zich, geleid door zijn geest, te uiten in lijnen en kleurvlakken. Een reuzensprong van uit de wereld van het utilitaire naar de wereld van de poëzie die hij ineens ontdekte en die hem en zijn wereld geprojecteerd heeft tot in ons midden en nog verder de toekomst in.
Dan die ander, de mens van El Castillo die een ogenblik zich zelf aan het werk heeft gezien en zijn handpalm, gekleurd met oker, open gespreid tegen de rotswand heeft gedrukt alsof hij zeggen wou, dit ben ik, ik de mens en dit is het teken van mijn mens zijn, deze hand van mij die ook het teken is van de geest in mij.
Dit is, buiten het Genesis verhaal en elk ander verhaal om, de mens die onze oer-voorvader was en in hem vinden we het onweerlegbaar bewijs van het bestaan van een spirituele stuwkracht die de mens in een onomkeerbare beweging naar een steeds grotere bewustwording van het verborgene heeft gevoerd, geroerd als hij was door het ‘Gans Andere’ dat hij vermoedde aanwezig te zijn in het licht van de morgen, in de opeenvolging van de seizoenen, in de beweging van de sterren en vooral aanwezig in en na de dood.
Het is naar dit verborgene, dat door de dood al zijn betekenis krijgt, dat hij op zoek zal gaan. Het is immers in het punt waar het leven overgaat in de dood dat zich de ontmoetingsplaats situeert met het Eeuwige. Het is de confrontatie die elk van ons te wachten staat waarover we ons reeds een idee hebben gevormd of menen gevormd te hebben: ofwel met het niets, ofwel met het eeuwige van de Levende Geest.
27-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2015 |
Pauze, |
Ik wil hier een pauze inlassen, niet omdat ik buiten adem ben of leeg geschreven – ik ben amper halfweg – maar omdat ik nu aangekomen ben in het landschap van Spinoza, een landschap dat ik lange tijd bewandeld heb zonder bewust te weten dat het dit van Spinoza was. Mijn wandeling begon rond de eeuwwisseling, maar het kan ook van vroeger geweest zijn, het kan ook zijn dat ik, in dat landschap al mijn tijd heb doorgebracht. Uiterlijk was het de tijd van mijn dichtbundel, ‘Genesis 2000’, die ik ondertussen heb herzien en herschreven niet eenmaal maar meermaals, zodat er vandaag nog steeds geen eindpunt is gezet, nochtans weet ik maar al te goed dat ik er spoed moet achter zetten, want de tijd dringt.
Dringt ook voor wat ik vandaag hier nog wil aan toevoegen, dringt altijd voor wat ik meen nog te zeggen te hebben. In elk geval als ik de laatste zinnen van mijn spiritueel essay – eigenlijk is het een voordracht - zal geschreven hebben, zal ik me gepositioneerd hebben en kan deze opstelling een spiegel zijn voor alle blogs die daarna nog komen zullen. Want wat er ook moge zijn, ik geloof niet dat ik aan dit essay nog iets wijzigen zal, al weet je maar nooit. Ik ben en blijf een Spinozist, indien zo iets bestaan zou. De grondvesten ervan heb ik reeds gelegd in mijn vijf voorgaande blogs en deze tussenlijnen hier zijn de aanloop naar wat ik nog te zeggen heb.
Hoe ik me voel, hoe Spinoza zich voelde toen hij alle wetten brak en zich profileerde als bruggenbouwer naar de komende tijden toe - ook deze van ons - kunnen we maar raden. Wat ik wel weet is dat deze tijden voor ons heel zwaar zullen zijn, dat de strijd die zal moeten gestreden worden om tenminste te behouden wat we nog bezitten niet op voorhand gewonnen is. Zij die hier nu als vluchteling binnen komen en drager zijn van een ingesteldheid die eigenlijk weinig met het sacrale te maken heeft, zullen niet bereid zijn, dan toch in den beginne niet, om af te zweren wat hen werd aangeleerd en tot in hun genen is doorgedrongen.
Als ik er zorg om heb dan is het niet de zorg om mezelf, maar de zorg om mijn kinderen en hun nakomelingen, de zorg om onze kathedralen, de zorg om Bach en Beethoven en Bruckner en Bruch, de zorg om onze musea, om al wat de grootheid van het westen heeft uitgemaakt en gelukkig, voorlopig dan toch, nog uitmaakt.
Schijnbaar - maar de politieker spreekt met een dubbele tong[1], en er is er maar één die zegt wat hij denkt, onlangs in Gent nog - heeft niemand anders last met de beweging die onze samenleving riskeert te ondergaan.
Ik weet dat ik niet bidden kan tot een God die schuilen zou hier of daar, al zou ik het wel willen; ik weet dat ik niet meer zeggen kan - zoals de moslim - ‘als het God belieft’, dat die tijd voor mij voorbij is; ik weet dat alles in alles is, dat de tijd vooruit schuift, dat de omstandigheden van het klimaat, van het behoud van bossen en regenwouden, van het samen leven, bepalen zullen welke kleur de evolutie zal kennen en of er binnen enkele tientallen jaren nog iets zal overblijven van wat nu is.
Maar ik weet ook dat wat er ook moge gebeuren, de spirit die het ‘in-universum’ IS, blijven zal en dat ik op weg ben om ooit te verdwijnen in de schoot van deze spirit.
[1] Ook de (rode) VRT, die wel spreekt over de openingsrede van De Wever in de RUG, maar het allerbelangrijkste dat hij te zeggen had, namelijk de vrees die de vestiging hier van de moslim-vluchteling hem inboezemde – wat VTM wel aanhaalde - verzwijgt. Natuurlijk, als de eerste die het aangedurfd heeft te zeggen wat er gevreesd wordt, wordt hij met de vinger gewezen door links en de linkse groep van een andere partij en spreken ze hoog over de sociale ingesteldheid van onze westerse beschaving. Maar voor zij die hier onze grond betreden zijn dit holle woorden, hun beschaving is die van de sharia, een andere kennen ze niet en wat erger is, een deel onder hen, hopelijk een minderheid, voert die in hun vaandel.
26-09-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |