 |
|
 |
|
|
 |
13-03-2015 |
Poëzie en andere zaken (6) |
Op het kerkhof van het dorp dat me lange tijd geborgen hield, lees ik, gebeiteld in de grafsteen van een jonge knaap, deze versregel van Hugo Claus :
'Voor de herfst komt het blad van de kerselaar los'.
Ik denk : de vondsten van de mens zijn niet te overzien, het zijn zovele bladeren van de levensboom die zijn wortels heeft in de mysterieuze krachten van het Universum en de aarde in zijn schoot heeft opgenomen, en elk blad is het lichtend, hoopgevend teken van de mens die zich scheppend overtreffen wil, die zich scheppend openen wil op de wereld. De mens situeert zich aldus in het spoor van de immense scheppingsdrang eigen aan de “innerlijke” kosmos, een drang die de uiterlijke, de zichtbare kosmos voortdurend kneedt en vormt tot sterren en planeten, tot zonnestelsels, tot melkwegstelsels. En geen statische kosmos is denkbaar, voortgestuwd als hij is in een zich steeds maar verder verstrengelende beweging die, zo geloof ik, reeds potentieel aanwezig was voor het ontstaan van de tijd, zodat er in feite geen scheppingsmoment is geweest en er ook geen scheppingsmoment nodig was, maar dat de kosmos, de kosmos in beweging, een uitvloeisel is, een materiële manifestatie van ‘het Woord dat in den beginne’ was.
Het is ondenkbaar dat de mens door deze innerlijke drang tot creativiteit niet zou bezeten zijn. Het creatief zijn is ingebakken in zijn cellen, in zijn atomen, in zijn electronen, het is zijn andere adem, zijn geestesadem en zijn leuze is : “Leef bewust” “Be mindful”. De leuze die ik ontmoette in het wapenschild van het kasteel in Cawdor, in het Noorden van Schotland waar, naar men zegt, de geschiedenis van Macbeth zich zou hebben afgespeeld. “Leef bewust” : dring binnen in het hart der dingen, ledig je van al wat was, van al wat je bent, van al wat je worden zult, om te zijn wat je nog niet was, of wat je nog niet duidelijk was.
Het is in deze betekenis dat de woorden van Paul Valéry, aangebracht in gouden letters op de muur van “le musée de l’homme” op de Trocadero-plaats moeten gelezen worden :
Tout homme crée sans le savoir comme il respire. Mais l’artiste se sent créer son acte engage tout son être. Sa peine bien-aimée le fortifie.
Het vergt een grote dosis moed en inzet en volharding om het werk dat ontstond in de geest, dat ontstond ademend met de geest om te zetten in zichtbare tekens, maar welk een vreugde dit betekenen kan. En daarom nog Valéry op een andere muur van dezelfde plaats :
'Dans ces murs voués aux merveilles, j’accueille et garde les ouvrages de la main prodigieuse de l’artiste, égale et rivale de la pensée. L’une n’est rien sans l’autre.’
Zeker de hand is niets zonder de adem van de geest en zegt Freeman Dyson : To me the most astounding fact in the universe ...is the power of the mind which drives my fingers as I write these words.[1]
[1] Freeman Dyson : Infinite in all Directions, Penguin Books, 1988, pag 118
13-03-2015, 00:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-03-2015 |
Poëzie en andere zaken (5) |
.
Voortdurend tracht de poëet met woorden een volheid te bereiken. Zo dit vers uit Psalm 133: ‘Weet hoe goed het is en hoe aangenaam samen te zijn. Deze vreugde is lijk een geurende olie die van het hoofd neer druipt op de baard van Aaron, die neer druipt op de boord van zijn kleed.’
Het is de poëzie die verrast door het onverwachte van het beeld: ons samenzijn is lijk een geurende olie, is lijk een parfum dat binnendringt in ons en er hangen blijft. Dit is zuivere poëzie die het effect heeft - en nogmaals Saint-John Perse: ‘d’éventer l’usure et la sécheresse au coeur des hommes investis’.[1], de poëzie die de slijtage en de droogte wegwaait uit de harten van hen die het hier voor het zeggen hebben.
En een poëet van bij ons, Hugo Claus, kende deze volheid. Telkens hij erin slaagde een gedicht te schrijven waar hij weg van was - en het is van Claus zelve dat ik het hoorde - ‘dan moet ik buitengaan op de boomgaard met een glas champagne in de hand’.
Zo laat ons gaan op de boomgaard van het woord, onder de bloesems die lijk vlokken sneeuw naar beneden rijzen met het wonder van de vrucht die zich vormt onder ons ogen. We weten dat dit gebeurt en het raakt ons. Het verhaalt ons over het grote wonder van de natuur of het stille punt dat zich manifesteert in elke bot, in elke stamper die met stuifmeel wordt bestoven en met de poëzie van de blijde verwachting.
Zo heeft de poëzie niets te verklaren. Ze dringt binnen in het woord en bevrucht de realiteit, of zoals daar zo-even gezegd: ‘De Heer heeft me bezeten in het begin van zijn wegen’. De Heer bevruchtte me met de poëzie van het woord, omhulde me met poëzie die de realiteit opslorpt, verdoezelt, omwolkt met iets in meer, een soort van in-realiteit, een levensadem geschoven over en in de dingen.
En laten we ook even de liefde aan het woord, omdat hierin meer nog dan in om het even welk ander onderwerp, ons verlangen, onze drang naar tederheid, naar het zichzelf verliezen, tot uiting komt. Zo dit kort gedicht gebeiteld in de muur van de tempel van Akhenaton in El-Amarna: O, mijn geliefde, wat is het goed naar de vijver te gaan en onder je ogen, in het water te staan, je te tonen hoe innig mijn kleed, uit vlas geweven, zich bevochtigt en zich verstrengelt omheen elke vorm van mijn lichaam Kom, kom en kijk naar mij[2]
En wij, het voorbije dat ons eens te meer overvalt en ons herinnert aan momenten dat we dachten het onbereikbare bereikt te hebben. Een woord, een beeld, dat keert in ons en hangen blijft, alsof we het nog raken konden met de voelhorens van de geest
Poëzie die verlangen is, verlangen dat passie wordt, kom en kijk naar mij, kom en bezit me opdat ik me verlieze in jou, opdat ik me vereeuwige in jou. Een gedicht in steen gebeiteld, drie duizend jaar geleden : zie naar dit lichaam van mij, zie hoe onhoudbaar mijn verlangen is. En heel weinig is er veranderd sedertdien.
Het was ook rond die tijd dat het Hooglied van Salomon geschreven werd of de stem van de mens die het Onnoembare begrijpen wil, omvatten wil en het gevangen houdt binnen de lijnen van zijn gedicht :
Zoals een appelaar tussen de bomen van het woud is mijn geliefde. In zijn schaduw, zoals ik het wou ben ik neer gaan zitten. En zijn vrucht is zacht tegen mijn gehemelte. Hij heeft me binnengevoerd in het huis van de wijn : het is de liefde. Voed me met druivenkoeken breng me tot leven terug met appelen want ik ben ziek van de liefde die brandt in mij.[3]
En geen grenzen om het wonder van de liefde uit te drukken, luisteren we naar Rabindranath Tagore :
Moeder, de jonge prins is voor ons deur voorbijgereden en de morgenzon was een grote schittering op zijn wagen. Ik heb me ontsluierd, heb mijn snoer van robijnen van mijn hals gerukt en heb het voor zijn voeten gegooid. Moeder, waarom kijk je zo verbaasd? Ik weet dat hij mijn snoer niet oprapen zal : Ik weet dat mijn snoer verpletterd werd onder de wielen van zijn wagen en een rode vlek achterliet in het stof. Niemand heeft geweten wat mijn geschenk was en voor wie het bestemd was. Maar de jonge prins reed aan mijn deur voorbij en op zijn weg heb ik geworpen het juweel van mijn hart.”
Zo ook froleert de liefde de dood zoals de Arabische dichter Saad ons vertelt in zijn bundel : “de Rozentuin” :
Het is de onverbiddelijke wil van de liefde mijn kind, en hier is het geheim ervan. Indien je het weten wil aan zijn vuur is niemand ontkomen hetzij door de dood.
En dan Rilke, Rainer Maria Rilke, de auteur van het ondoordringbaar grafschrift, gebeiteld onder zijn wapenschild, in de wit marmeren steen aan de voet van het prachtig romaans kerkje in Raron of Rarogne, gelegen op de scheidingslijn tussen “le Haut- en le Bas Valais”. Maar het is niet zijn grafschrift dat ik aanhalen wil wel een van zijn mooiste gedichten :
Einmal wenn ich dich verlier wirst du schlafen können, ohne daß ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dich.
Zul je, eens als ik je verlies, kunnen slapen zonder dat ik als een lindenkroon verander in een fluisteren over jou? Zonder dat ik hier waak en woorden, bijna als oogleden op je borsten op je ledematen neerleg, op je mond.Zonder dat ik je toesluit en je alleen met het jouwe laat als een tuin met een massa melissen en steranijs.[4]
12-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-03-2015 |
De Poëzie en andere zaken (4) |
De cultuur, de spiritualiteit is de basis van de democratisering, las ik eens. En dit is te nemen of te laten, maar het is een grote waarheid, een waarheid ook die elke dag, elk uur verloochend wordt. Democratie heeft een sociale opdracht maar ook een culturele, een opvoedende en dit geldt evenzeer voor de kunst. Want kunst is erop gericht de mens te verheffen en zeker niet om hem vast te ankeren in de aarde. En maken we ons niet de minste zorg over wat het resultaat kan zijn. De Bhagavad Gita leert ons dat onze beloning liggen moet in onze daden, in onze inspanningen, niet in de vruchten ervan. Of hetgeen T.S. Eliot ons zegt: ‘For us there is only the trying, the rest is not our business.’[1]
Leven op een intense wijze, de poëzie van het leven aanwakkeren; in ons laten openbloeien onze band met het sacrale, het gewijde, opdat in ons zouden versmolten worden de dingen en de wezens, de leven gevende krachten van hemel en aarde. Dit ook is poëzie en ik voeg er nog aan toe, gelukkig hij die de volheid kent, al was het slechts één ogenblik, van zijn kosmische verbondenheid.
3.
’We ontdekken dat we van stof zijn gemaakt en we blijven deze gedachte bevechten tot we erbij vallen.’
Zegt ons Eugen Drewermann[2] en het is inderdaad een strijd van elke dag, van elk uur, van elk ogenblik te geloven en te houden dat we geboren zijn uit de geest en niet uit de stof en dat het naar de geest is dat we terugkeren zullen. Het fameuze vers 3:19 uit de Genesis :“Want van stof ben je gemaakt en tot stof keer je terug” wordt niet als ernstig aanzien. De inhoud ervan is te voor de hand liggend opdat deze tekst zou opgenomen worden in het boek Genesis. Het is een louter negatieve gedachte die het onzichtbare, verborgen achter het zichtbare verwerpt, een gedachte waar we geen enkele boodschap aan hebben want het is een gedachte die we bevechten en terecht. Fabre d’Olivet en bijna 2 eeuwen na hem, Paul Nothomb[3] hebben de klassieke vertaling van vers 3:19 verworpen. Het was Fabre d’Olivet die in 1823 reeds schreef : indien de vertalers zich de moeite hadden getroost dieper in te gaan op de tekst van vers 3:19 :
‘Ils auraient vu qu’il exprimait non un retour matériel, mais une restitution à un état primordial, une résurrection, dans le sens que nous donnons aujourd’hui à ce mot ... que ce n’était ni la poussière des uns ni la fange des autres, vers laquelle il devait retourner, mais l’élément spirituel, principe de son être'.[4]
Deze tekst is gelijklopend met de tekst die we vinden in de Bhagavad Gita : ‘Nooit ben ik niet geweest, nooit ben jij niet geweest en nooit zal er een tijd komen dat wij er niet meer zullen zijn.’[5]
Het is wat aanwezig is achter het zichtbare dat zweeft over de wereld in een oceaan van geest, aanwezig in de materie, aanwezig in het atoom, in het allerkleinste Higgs deeltje en wellicht het nog kleinere, het nog te ontdekken deeltje ervan. Het is rust en beweging, eenheid en volheid. en het is daar dat de poëzie haar oorsprong heeft, de poëzie die transcendeert. De mens die we zijn is stof en geest. De stof behoort tot het domein van de dood, de geest behoort tot het domein van het leven. En in ons leeft ook de poëzie : ‘La grâce poétique, l’étincelle du divin, vit à jamais dans le silex humain.’[6]
Of de poëet, hier Saint-John Perse, die in geest de grenzen van de realiteit verschuiven wil, zelfs al weet hij dat zijn woorden ontoereikend zijn om zijn wolk van gevoelens weer te geven, ook omdat deze wolk een mengeling is van het reële en het kosmische, ook omdat hij weet met Khalil Gibran dat ‘het essentiële zich niet in de tekst zelf bevindt, het essentiële kan niet worden uitgedrukt”[7]
Dan ook verbaast ons niet de uitspraak van Francis Jammes: ‘La poésie que j’ai rêvée gâta toute ma vie. Ah,qui donc m’aimera?”
[1] T.S. Eliot, The four Quartets, Ed. Faber. [2] Eugen Drewermann : Wort des Heils, Wort der Heilung, Patmos Verlag, 1989. [3] Paul Nothomb : “L’Homme immortel”, Ed. Albin Michel sa, 1984, pag 51. [4] Fabre d’Olivet : “La Langue hebraique restituée” Ed. Delphica, l’Age d’Homme, pag 117. [5] ‘Bhagavad Gita, a Book of Hindu Scriptures’, The Peter Pauper Press, 1959, pag 13. [6] Saint John Perse in zijn toespraak gehouden bij het in ontvangstnemen van de Nobelprijs in december 1960. [7] Khalil Gibran : ‘Le Prophète’.
11-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-03-2015 |
Poëzie en andere zaken (3) |
Zo ook, bij het buitenkomen uit het Dragon Hotel in Hangzhou wordt de wakkere, opmerkzame bezoeker geconfronteerd met een versregel in het Engels die te lezen staat op de marmeren wand van de fontein vóór het hotel : ‘Southern hills appear in sight of a leisurely mind’. Of omgezet, enkel hij die met een vrije onbevangen geest buitenkomt, zal zien hoe in het zuiden de heuvels oprijzen uit de mist.
Negen woorden slechts, maar deze zijn zo geformuleerd dat wie ze leest opkijken zal om de heuvels te zien in de verte en het landschap te ondergaan, alsof hem gezegd werd - en dit is Tao - dat hij deel is van dit landschap, deel is van de natuur. We zijn dan misschien slechts een pluimpje wachtend op de rug van de hand, maar we zijn ook deel van de heuvels die er altijd waren en er altijd zullen zijn. De heuvels zijn de lokstem van het bevreemdende, het eeuwige dat erover drijft en dat we wel benaderen kunnen maar enkel in vorm en kleur doch niet in woorden, omdat woorden begrenzen en omdat het eeuwige niet te begrenzen is.
Het is begrepen ook in het antwoord van Malaparte aan Rommel die Malapartes huis bezoekt, ergens gelegen aan de kusten van Italië, of hij het is die het huis bedacht heeft. En het antwoord van Malaparte : ‘neen het huis is er altijd geweest maar ik heb het landschap geconcipieerd.
De poëzie vertelt over hetgeen niet geschreven staat, ze vloeit lijk water tussen de lijnen. Het geschrevene is slechts een verzwijging, een stramien dat we zelf vertalen moeten naar onze gevoelens toe, naar onze wereld van herinneren. De eigenlijke poëzie begint bij ons in de weerspiegeling van de woorden binnen in ons. Zo heeft het huis dat we bewonen, hebben de wanden, de zetels, het meubilair, de open haard, de boeken en schilderijen die het huis bekleden en verhelderen, die deze plaats wijden, achter hun uiterlijkheid een geschiedenis die leven gevend is, en niet alleen een verleden maar ook, dankzij de poëzie die ons beneveld, een eigen leven bezitten.
Dit om u te zeggen dat het niet zo moeilijk is zich in te beelden dat de dingen die ons omringen doordrongen zijn van wat zich hier in het voorbije heeft voorgedaan ; dat ze immer aandacht hebben voor wat hier wordt gezegd en gedaan, dat ze ons aftasten, onze bedoelingen kennen en dat ze aldus, de stille getuigen zijn geweest en nog zijn, van allen die hier ooit aanwezig waren. Het is de muziek van Eric Satie die er gespeeld werd die nog is blijven hangen nadat de muziek werd afgezet.
Aan de dingen een bestaan toekennen is een eigenheid van de poëzie en ik luister naar die Chinese dichter die ons tracht te overtuigen 'dat de poëzie een over en weer gaan is van de reële vormen uit onze omgeving naar de oneindigheid waar de blik zich verliest; een voortdurend over en weer gaan van de zichtbare wereld naar de onzichtbare, alsof de zichtbare wereld verdwijnen zou achter de onzichtbare’[1]
Of ook wat gebeiteld staat in de muren van de aeropuerto van Alicante: ‘Lo que se ve es un ilusión de lo invisible’, wat je ziet is een illusie van het onzichtbare.
Het vergt slechts een inspanning de drempel van de realiteit te overschrijden en dit aan te voelen. Trouwens dit overschrijden van de realiteit is onze levensregel. Dit binnendringen in de wereld van het onzichtbare is het domein van onze queeste. Onze opdracht hier op aarde situeert zich in het uitzaaien van het woord want het is in het domein van de geest, in het domein van de spiritualiteit dat ons leven van waarde is, Het is dit noman’s land, gelegen tussen hemel en aarde dat blijvend moet ontdekt en herontdekt worden en ook uitgebaat, wat de rol is van de poëzie.
1] Roger Garaudy : idem pag 173. [2] T.S. Eliot, The four Quartets, Ed. Faber
10-03-2015, 06:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-03-2015 |
Poëzie en andere zaken (2) |
In ‘Le Livre du Thé’ van Okakura Kakuzo is er het verhaal over twee Zen-monniken die boven op een kleine boogbrug – de boogbrug van Das Lied von der Erde - staan te kijken naar de vissen in het water.
‘Kijk eens’, zegt de eerste, ‘hoe gelukkig die vissen zijn.’
‘Hoe’, zegt de andere, ‘jij bent toch geen vis, hoe kun jij dan weten dat die vissen gelukkig zijn?’
‘Maar jij bent mij niet’, repliceert de eerste, ‘hoe kun jij dan weten dat ik niet weten zou dat deze vissen gelukkig zijn’?
Het verhaal gaat niet verder maar het is ons duidelijk dat de vissen gelukkig zijn omdat de monnik zich gelukkig voelt, misschien slechts een kort ogenblik, het ogenblik dat het landschap zich oplost in hem, zich culmineert in hem: de luchten, de wazige heuvels begroeid met bomen en struiken in een wemeling van vormen en kleuren, het licht van de herfst erover gestrooid lijk poeder, alles weerspiegeld in het watervlak met een blad dat naar beneden wiegt.
Een enorm gevoel dat hij samengebald houden kan, dat uitzwermt in zijn geest en er hangen blijft, het teken van zijn verbondenheid met al wat is.
‘El tiempo no es’ schrijft de dichter, ‘de tijd is niet’, en los van tijd en ruimte raakt hij de eeuwigheid in de vissen die op en af zwemmen, onder het spiegelbeeld door. Mijn verhaal is dus niet zo veel, enkel een zich verliezen, een fractie van een ogenblik, maar het is het ogenblik van het grote leven dat bijwijlen openbarst in een gevoel van gelukkig zijn.
En sprekend over het grote leven denk ik aan de dood en een vers van T.S. Eliot dat in mij hangen blijft :
My life is light waiting for the death wind like a feather on the back of my hand.[1]
Mijn leven is lijk een pluimpje op de rug van mijn hand, wachtend op de wind van de dood.
We weten dit maar al te goed en de momenten van geluk grijpen we met beide handen en houden we, want ze zijn, o zo zeldzaam. De monnik kijkend naar de vissen, kijkt binnen in zichzelf en een ode is gaan zwellen in hem, een ode aan het leven: ‘Zie je niet,’ zegt hij, ‘hoe gelukkig ik me voel.’
Zijn spiegelbeeld naar de vissen toe is lijk het spiegelbeeld op het water, het is zo raak dat er twijfel is welk beeld het reële beeld is, het blad dat naar beneden glijdt, stijgt het eigenlijk niet op uit het water, ben ik het niet die vis ben en de vis die mens is?
En het is begrijpelijk dat de andere monnik die het landschap niet ondergaat en dit gevoel van oneindigheid niet ervaart, zijn twijfels heeft over hetgeen zijn collega hem vertelt.
09-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-03-2015 |
Over Poëzie en andere zaken (1) |
Nu ik verneem dat ik gelezen word tot in Perth kan ik me niet meer blogs, zoals die van gisteren 7 maart, die niet alleen onzorgvuldig geschreven werd maar nog onzorgvuldiger ingelogd, permitteren.
Nu gedane zaken nemen geen keer, wat voorbij is, is voorbij. Ook is voorbij mijn blog van 6 maart die eigenlijk, als ik er nader op inga, niet alleen de aanleiding maar ook ten dele de inleiding uitmaakt van mijn essay dat ik nu ga schrijven met als titel ‘Poëzie en andere zaken’, een essay dat ik niet in één blog kan brengen maar moet spreiden over meerdere. Het behelst een idee die me al lang bezig houdt en wellicht gedeeltelijk al in korte stukken verspreid ligt over mijn voorbije blogs.
1
Schrijven is en blijft een voorrecht. Een voorrecht zich te openen voor zijn lezers. Het woord wordt aldus verinnerlijkt, de bekrompenheid van de wereld wordt verruimd en we betreden een totaal andere dimensie waar oorsprong en bestemming in een wondere osmose in elkaar vervloeien en we, schrijvend een volheid kennen die niet te bepalen is, niet te omschrijven is en de impressie nalaat van een aanwezigheid die ons lijk een verre echo zoekt te benaderen.
Zo heeft deze ‘aanwezigheid’ een raakvlak met wat Umberto Eco[1] noemt : ‘het ene vast punt van het Universum’, zijnde het punt dat inwerkt op de slinger van Foucault die, naar het zeggen van Hubert Reeves: ‘onze kleine planeet ignoreert om zijn beweging af te stemmen op de confrérie van de melkwegstelsels.’[2]
Reeves zal dit wel geschreven hebben, versplinterd in een wolk van poëtisch-kosmische verbondenheid, zoals Eco trouwens en ook zoals Ernst Mach de volheid van deze verbondenheid ervaart, en spreekt over een mysterieuze kracht die uitgaat van de massa van het Universum zodat het in zijn totaliteit mysterieus aanwezig is op elk ogenblik, op elke plaats van deze wereld.[3]
Ook Ibn Arabi, een Perzisch poëet uit de XIIIde eeuw, verwoordt dit op een sublieme wijze: ‘Elk deeltje, elk stukje van de wereld is de wereld in zijn totaliteit’[4]
Indien we ons, al is het slechts even maar, inbeelden kunnen wat het betekent gegrepen te zijn, getekend te zijn door de krachten die de slinger van Foucault in beweging houden; wat het betekent meegezogen te worden door de ‘creatio continua’-beweging van het Universum, dan moeten we stellen dat het enkel en alleen van ons afhangt opdat deze krachten bestuivend zouden inwerken op onze spirituele ingesteldheid
Dan waag ik het ook te zeggen dat dit gevoel, deze bijna utopische gedachte die me gekneld houdt, namelijk deel te hebben aan het mysterieuze leven van deze kosmos in zijn totaliteit, zelfs indien deze idee slechts heel vaag operatief in ons zou aanwezig zijn, dan toch is deze stellingname, eigen aan de dimensie van de mens die we zijn, eigen aan de dimensie van de ‘mens-in-wording’ die we nog steeds zijn.
Dit moge dan de toonaard zijn waarin dit essay geschreven wordt. Zo zijn we ervan overtuigd dat we deze transcendentie, deze verbondenheid met de krachten gevoeld en beleefd door Eco, Reeves, Mach, Ibn Arabi en door duizenden anderen, verwoord – maar dan wel ,in zekere mate verborgen - ontmoeten in de poëzie, de taal van het niet uitgesprokene, de taal die voor ons het symbool is, de expressie is van het oer-heimwee dat ons bewoont, het heimwee naar het totaal andere of zoals Max Horkheimer het zegt : ‘Die Sehnsucht nach dem ganz Anderen’.
Daarom en om nog andere redenen is dit essay dat ik schrijven wil niet alleen een voorrecht maar evenzeer een vreugde en Saint-John Perse parafraserend kan ik u zeggen: ‘Qu’il y avait un si long temps que j’avais goût de vous entretenir de la poésie, mêlant à mes propos du jour toute cette alliance, au loin, d’un grand éclat de mer ...’[5]
Ook ik, sprekend over economie of financiën, over letterkunde of muziek, over traditie of geschiedenis, over wat ons samenhoudt en ons afzondert, ook ik heb steeds diep in mij de roep gehoord van de poëzie die, in deze contreien, minder en minder haar zeg krijgt en zich meer en meer verlaten voelt.
Thans gelukkig als ze is, krijgt ze het woord en wil ze u binnenvoeren in haar wereld, de wereld van het onnoembare dat de bron is van een onbepaald en niet te bepalen verlangen dat bij momenten oprijst in ons waarbij woorden worden opgetekend die schijnbaar - of is het in werkelijkheid zo - van buiten ons komen.
En zoals in het Boek van Job, de drang tot spreken bij Elihoe na dagenlang wachten, zo hevig is geworden zo dat hij uitroept: ‘Ik ben overvol met woorden, mijn adem jaagt ze naar buiten, ja mijn binnenste is zoals jonge wijn die nieuwe wijnzakken doet scheuren. Ik moet spreken om mijn hart te luchten.’[6]
Zo groot ook is thans mijn verlangen u te spreken over de poëzie over wat ze is, vanwaar ze komt, en wat ze betekent.
[1] Umberto Eco : “De Slinger van Foucault”, uitg. Bert Bakker, 1989, pag. 11.
[2] Hubert Reeves : “Patience dans l’Azur”, Ed. du Seuil, 1988, pag. 257-259
08-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-03-2015 |
Loslopend gedicht |
7 maart
Loslopend gedicht
The day will stand before us.
The day will follow us
into the day’.(Paul Auster[1])
De maan
vannacht is vol
de dag zal later
geschreven staan
loom
losgegooid
op oude bladen,
losgekomen verlossing
waar de bomen
nog botten gaan
vannacht,
Tot de dag ons volgt:
je dacht Scriabin,
je dacht piano,
achtte lelies klanken,
sonates
van vingers in het licht,
van parels
die toetsen waren,
vol uitgestrooid.
Een kluizenaar die alles hoorde
van in zijn schelp,
zijn koninkrijk.
Unknown
is meer ongekend
dan ongekend.
[1] Paul Auster:’Poesía completa. Editorial Seix Barral 2012, traducción del inglès y prólogo por Jordi Doce
07-03-2015, 00:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-03-2015 |
Dringend toe te voegen aan Blog van heden. |
Nagekomen, en wat ik niet verzwijgen kan.
De IS onthoofdt niet allen de ongelovigen – waaronder zij zelf – maar ook de beschaving waar Bronovski zijn boek, ‘The ascent of man’ over schreef, dat bij hen geworden is ‘the annihilation of man’.
Ik hoorde gisteren avond ook wat Rutte vertelde over de Nederlandse Syriëstrijders, dat ze beter zouden sneuvelen dan terug te komen op een beschaafde boden. Ik geef hem volmondig gelijk en bewonder hem omdat hij dit als eerste minister heeft durven zeggen. Weinigen nog hebben die moed, nochtans zijn ze een tijdatoombom.
Het was één uur in de morgen toen ik dit vernam én van de vernieling van de kunstwerken in Mossoul – wat ik gezien had en waarbij ik rilde en de ogen sloot – én wat nog erger was wat overbleef van de Assyrische beschaving 20 km verder. Gelukkig had ik daarna nog een deel van de Unvolendete van Schubert, een balsem om bij in te slapen.
06-03-2015, 09:54 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
Wat overbleef |
'Plant gered van de versplintering door de bulldozer nivellando las terrazas de las huertas del cabo (San Juan-Alicante). Heb de structuur ervan nieuw leven willen geven parce que ‘les petites choses n’ont l’air de rien mais elles donnent la paix’
Aldus wordt hier het woord verinnerlijkt, de bekrompenheid van de wereld wordt weggeschoven en we betreden een totaal andere dimensie waar oorsprong en bestemming in een wondere osmose in elkaar vervloeien en we, al was het slechts de fractie van een ogenblik, in het minimale een volheid herkennen die niet te bepalen is, niet te omschrijven is, en de impressie nalaat van een aanwezigheid die ons lijk een verre echo zoekt te benaderen.
Zo heeft deze plant haar raakvlak behouden met wat Umberto Eco[1] noemt : ‘het ene vast punt van het Universum’, zijnde het punt dat inwerkt op de slinger van Foucault die, naar het zeggen van Hubert Reeves : ‘de aanwezigheid van onze kleine planeet ignoreert om zijn beweging af te stemmen op de confrérie van de melkwegstelsels.’[2]
Reeves zal dit wel geschreven hebben, in een wolk van poëtisch-kosmische verbondenheid, zoals Eco trouwens en ook zoals Ernst Mach de volheid van deze verbondenheid ervaart – ook zoals ik mijn verbondenheid met het plantje ervaar - en spreekt over een mysterieuze kracht die uitgaat van de massa van het Universum, zodat het in zijn totaliteit mysterieus aanwezig is op elk ogenblik op elke plaats van deze wereld.[3]
Ibn Arabi, een Perzisch poëet uit de XIIIde eeuw, verwoordt dit op een sublieme wijze: ‘Elk deeltje, elk stukje van de wereld is de wereld in zijn totaliteit”[4]
En ik vraag me af of dit Universum, verstrengeld in al zijn geledingen, niet het uiterlijke beeld – het lichaam - is van de geest of minstens, alle materie doordrongen van geest, de mens hiervan het voorbeeld zijnde.
Indien we ons, al is het slechts even maar, inbeelden kunnen wat het betekent gegrepen te zijn, getekend te zijn door de krachten die de slinger van Foucault in beweging houden; wat het betekent meegezogen te worden door de ‘creatio continua’-beweging van het Universum, dan moeten we stellen dat het van ons afhangt opdat deze krachten inwerken zouden op onze spirituele ingesteldheid en dat het enkel via deze krachten kan zijn dat het stuifmeel, geconcretiseerd in een poëtische geladenheid zich alsdan uitwinnen zal in de zes richtingen die van hier uit de wereld van morgen zal bestuiven.
Dan waag ik het ook te zeggen dat, in wat rest van dit meer dan simpel plantje, deze bijna utopische gedachte die me bezighoudt, namelijk deel te hebben aan het mysterieuze leven van deze ‘wereld in zijn totaliteit’, nog altijd geldt. Zelfs indien deze transcendente idee slechts heel vaag operatief zou aanwezig zijn, vooral dan in de dorre bloem en wortel, dan toch is deze stellingname, en enkel deze, eigen aan de dimensie van de mens die we zijn, eigen aan de dimensie van de “mens-in-wording” die we zijn.
Deze blog is hoog gegrepen, situeert zich in het gebied van de transcendentie, geïnspireerd als hij is door de afbeelding hier, van een plantje weg gehaald van onder de bulldozer, dat indien ik het zijn vrijheid terug geven zou, terug tot bloei zou komen als was het maar in potentie.
[1] Umberto Eco : “De Slinger van Foucault”, uitg. Bert Bakker, 1989, pag. 11. [2] Hubert Reeves : “Patience dans l’Azur”, Ed. du Seuil, 1988, pag. 257-259. [3] Hubert Reeves : idem. [4] Roger Garaudy : “Comment l’homme devint humain”, Ed. J.A. 1978, pag. 217
06-03-2015, 00:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-03-2015 |
Qui rate les aubes, rate sa vie |
‘Qui rate les aubes rate sa vie’.
Elke morgen als ik aan de ontbijttafel zit, als ik zie hoe het licht door de nog steeds naakte boomkruinen springt, op sommige dagen hel verblindend op andere in een beloftevol parelgrijs, denk ik aan deze zin van Louis Pauwels, de man van ‘Blumroch ou le Déjeuner du Surhomme’.
Pauwels die evenmin als vele andere schrijvers niet weg te halen is uit mijn leven. En ik denkt dat het inderdaad het morgenlicht is que je ne rate pas, qui me fais écrire, nu ik aangekomen ben waar ik sta.
En de woorden zijn er, de ene dag wat vlugger dan de andere, maar ze duiken op van tussen de bomen aan de overkant en ze bieden zich aan zodat ik ze maar mee te nemen heb naar de schrijftafel waar ze zich zelf gaan neer zetten, gevormd en ingekleed, op het witte blad van mijn scherm.
Ik zegde het al, schrijven is mijn gebed, is de kracht die opstijgt uit mijn diepste ik en verwoord wordt door die fameuze Ugo in mij, die mij geen respijt laat, me gestaag op de hielen zit opdat ik toch maar niet verpozen zou; die me geen morgenslaap gunt, geen neerliggen op de sofa, geen morgendagblad, maar die woorden wil neergezet zien: words and words.
Hij is verliefd op het woord, het is zijn voedsel en hij is zelden voldaan. Wat erger is, hij dringt aan en hij overhaalt me. Zoals de vorige dagen dwong hij me terug te grijpen naar wat ik lang geleden geschreven had, drong hij aan om het te hernemen, te herwerken en dit sans pitié, want hij wou niet weten wat het me kost aan inspanning en schroom terug te gaan naar wat van vroeger was, me eens te meer naakt uit te kleden en me zelf te dwingen, zoals Pauwels elke dag zijn dag begon, zo winter als zomer, met een duik in zijn zwemkom, de sprong te doen in het woord.
Hij, Ugo, wenst dat ik me verder en dieper pijnig om te doen wat ik node doe: een derde persoon er bij te halen en te laten leven met delen die van mij zijn, wat nog haalbaar is, maar ook met delen die ik vinden moet in wat is van de mens, dooreengeschud door de dagelijkse gebeurtenissen die op hem afkomen en die hij te ondergaan heeft.
Opgestaan even vóór het licht opkwam, met nog enkele verlate sterren boven mij, zal ik eens te meer, mijn blog niet gemist hebben. Open ik mijn dag met een ‘ontboezeming’, als een door het woord opgejaagd iemand, strompelend, met pijn in de knie die hem gekluisterd houdt maar niets kan de Ugo in mij vermurwen, integendeel.
05-03-2015, 00:29 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-03-2015 |
Manuscript (vervolg 2) |
Vele herinneringen blijven aldus toegedekt. Hij leeft ermee, ze kleven aan de dingen van het leven, en duiken plots op in kleine, onooglijke gebeurtenissen: een glas wijn gehouden naar het licht, een lege stoel op een terras, een lied van Grieg, krijgen soms een andere inhoud, verslingeren zich in woorden die volgen op woorden en andere beelden oproepen die ooit beelden waren of dromen waaruit we allen bestaan, de grote stilzwijgende massa van de dingen die waren.
Maar nu hij vergroeid zit in de dagen en het leven in hem begint te vertragen, zijn er herinneringen die bij het minste teken opduiken. Herinneringen die niet meer te wissen zijn, die in hem zijn gebrand, en dan denkt hij aan dat dorp in de Val dAnniviers[1] waar hij was met haar en de kinderen, vakanties lang, elk jaar opnieuw, er verblijvend in een oude maar comfortabele chalet. En na haar sterven, had hij dit dorp en deze chalet elk jaar herop gezocht. Hij verbleef er telkens de ganse maand augustus, samen met de kinderen en kleinkinderen. Het was een door de zon verbrande chalet, un chalet brûlé par le soleil, geplant en gegroeid tussen sparren en lorken met enkele berken ook en een pracht van een lijsterbes die glansde van de vruchten. Een eiland van rust waarover het grote licht van de bergen was en in de nacht de ruisende stilte van de bergstroom in de diepte. Een chalet die lijk de voorsteven van een boot de vallei scheen binnen te schuiven. En het was daar en in die tijd dat zijn leven een andere dimensie kreeg.
Het is daar dat het zaad van zijn verlangen te schrijven, vallen zou in goede aarde en vruchten leveren zou, deels dertig-, deels zestig-, deels honderdvoudig. Het is daar en toen dat, uit de talrijke impulsen van die maand, hij zich gerealiseerd heeft dat uit die dagen van toen, een nieuwe Ugo is opgestaan, herrezen in een wereld, gevoed door haar plotse dood met de echo ervan klevend aan de dingen, die zich opende voor hem.
En nimmer heeft hij een kamer gehad of zal hij ooit een kamer bezitten waar hij zich zo goed heeft gevoeld, totaal in harmonie met de houten wanden met de fotos en tekeningen, met de vele boeken, met de haard die wachtte om te worden aangestoken. Hij voelde een ziel in die kamer die de eigenaars la chambre des preux hadden genoemd, zo iets als de kamer van de dapperen. Een ziel die tevens een binding was met wat zij had nagelaten in hem. De kinderen betrokken op het verdiep de vele kamers, hij wist zelfs niet wie waar sliep maar de kamer op het gelijkvloers die hij voor zich gehouden had louterde zijn alleen-zijn, en hij voelde in zich een diffuus geluk telkens hij neerzat aan de door de tijd gepolijste schrijftafel die, ingelegd in het bovenblad, de initialen C.H.E.E. droeg en het jaartal 1699. En terwijl zij toekeek die er niet meer was, was het aan die tafel, waarin de houtworm aan het graven was en waarover de geest nog hing van de vele geslachten die er zich over gebogen hadden Titus Burckhardt was er een vriend des huizes - dat zijn eerste zinnen van het manuscript dat hij nu heeft teruggehaald, geschreven werden en dat eens terug thuis, doorlopen zou tot het einde van het jaar om dan een volume te bereiken van meer dan honderd paginas en stil te vallen, alsof hij leeg geschreven was. Was het juist als hij schreef nu dat zijn verblijf in deze chalet, het keerpunt betekende in zijn leven; kon het dat haar afwezig zijn en de geest van de kamer, een dergelijk impact hadden gehad, zo dat hij begonnen was alle gedachten op te tekenen die opstonden in hem alsof hij er plots nood aan had de essentie van al het voorbije terug te halen en neer te schrijven opdat ook maar niets van al wat geweest was zou verloren gaan?
Het is in die chambre des preux, met het veldbed tegen de wand dat hij sliep en schreef en waar hij kennis maakte met het werk van Titus Burckhardt, een schrijver die voor hem een revelatie betekende. Nimmer zou hij vergeten hoe gelukkig hij toen was, als hij, in afwezigheid van de familie die naar het dorp was om boodschappen te doen, neerzat in de zon om te lezen of te schrijven aan de oneffen leien tafel op het terras. Was er ooit groter geluk geweest en groter weemoed? En nimmer ook zou hij Anja vergeten die hij ontmoette in een berghut, op meer dan 2.800meter hoogte, de dag dat hij er was met twee vrienden uit de Valais, Robert Panchard en Gustave Cotter. Alhoewel alles met Anja toen te herleiden was tot een vluchtige ontmoeting, bleef het impact ervan opduiken in zijn gedachten met nog de indruk van haar woorden en haar tederheid naar hem gericht. En hij wist dat zijn dagboek van die maand augustus de echo droeg van hun lange afdaling over de gletsjer naar Zinal toe.
[1] Val dAnniviers, begint voorbij Sierre op de weg Sion-Brig. Het omvat de dorpen Vissoie, St.Luc, Chandolin, Grimentz, Ayer, Zinal.
04-03-2015, 05:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-03-2015 |
Fragment uit een manuscript, vervolg. |
De aantrekking van het landgoed zou zich evenwel anders gaan manifesteren nadat een vriend hem had aangeraden Elias of het Gevecht met de Nachtegalen van Maurice Gilliams te lezen. Het was het boek dat hij las en herlas vooral dan die fameuze passage waar Aloïsius, op een fiets die hij ontleend had daar waar hij geplaatst stond tegen de gevel van een woning, traag op en neer rijdt in de dreef, terwijl de passieve Elias, met de schrik in zijn leden, luistert naar de geluiden van stemmen en van lepels in borden, komende uit het open venster van de eigenaar van de fiets. Hij vond deze passage als de trage beweging in een sonate. De ganse Elias is lijk een pianosonate. In elk geval Gilliams moet eraan gedacht hebben bij het schrijven ervan.
Er was de geschiedenis met de papieren bootjes die werden uitgezet door Elias en Aloïsius in de beek achteraan het park, waarin hij zijn jeugd terugvond want ook hij had papieren bootjes, met zijn naam erop, uitgezet op het helder stromend water van de sloot achteraan de boomgaard, die hij als boodschap meegaf voor haar die verder, in de vijver in het bos, de bootjes misschien vinden zou.
En dan was er het verhaal van de plots opstekende storm en van de eeuwenoude beuk die ontworteld wordt en neerstort voor de steigerende paarden van de koets, en de woorden van tante Henriette: Elias nu hebben we tijd genoeg, dat een verwijzing was naar een gebeuren uit zijn jeugd.
Hij was met moeder de dreef naar het landgoed ingewandeld, toen ze ineens verrast werden door een verschrikkelijk onweer waarbij, in een helser dan hels lawaai, de bliksem insloeg in een enorme eik op korte afstand van hen zodat ze beiden tegen de grond werden gesmakt tussen de opdwarrelende, aarde en afgerukte takken. Toen ze zagen dat de boom middendoor was gespleten nam moeder hem heel dicht bij haar en fluisterde ze : Het is helemaal niet erg, Ugo, ons Heer is altijd met ons. En ons Heer was met hem geweest want achteraf vertelde moeder aan wie het horen wilde dat hij, juist voor het inslaan van de bliksem ver voor haar de dreef was ingelopen en dat ze, gevolg gevend aan een vreemd voorgevoel, hem juist op tijd teruggeroepen had. Teruggeroepen opdat hij het vandaag zou kunnen vertellen om er zich van te bevrijden..
Het is duidelijk, het is vooral Gilliams geweest en later T.S. Eliot - die zijn hunker tot het schrijven sterk zou beïnvloeden. Zonder Gilliams zou hij misschien nooit die dringende behoefte hebben gekend. Maar eigenlijk kan het maar een korte aanleiding zijn geweest, het schrijven zat hem in de genen. Maar dit zijn verre herinneringen die hij nu oproept: de bootjes op het water, de dreef naar het landgoed en de hand van moeder die hij nu, hij de Ugo van nu, met pijn in het hart herbeleeft en het voor-altijd-voorbij-zijn ondergaat. Hij beseft dat dit impressies zijn uit het zorgeloze landschap van zijn jeugd. Er zijn er evenwel ook andere die hij niet opnemen wil, omdat zijn geest niet is ingesteld om in te gaan en te herbeleven het veel minder aangename van bepaalde gebeurtenissen. Duiken deze donkere herinneringen op, en weinig is er nodig, ze worden gesmoord, alsof ze nimmer waren of dan toch niet zoals ze zich hadden voorgedaan. James Joyce ook kende maar al te goed dergelijke gebeurtenissen die opduiken op de meest onverwachte ogenblikken..
03-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-03-2015 |
Fragment |
Fragment uit een manuscript
Als hij dan terugdenkt aan zijn droomlandgoed uit zijn jeugd, gelegen aan de rand van een bos dat park was geweest en waar het licht opkomt, is hij deze morgen de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van park en landgoed totaal verwilderd was, de gracht er omheen, dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden. Er hing een sfeer van geheimzinnigheid over erf en park nu nog als hij eraan terugdenkt - mede doordat de bewoners ervan leefden als kluizenaars, scheen het alsof het geheel gestold lag in de greep van de tijd; was het alsof de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen hing en het landgoed als een eiland boven de aarde dreef. Als knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat eens de achtertuin van het vroegere kasteel dat er stond, zal geweest zijn. Hij had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gelaat, en over haar gebogen de rug van een man. Wat hij nog wist was dat hij toen hals over kop was weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en dat hij was blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis. Moeder dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat hij in de bramen was blijven hangen. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar werkelijkheid of niet, deze beelden en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit vroeger, heel lang het geval was geweest. Ook omdat hij heeft liefgehad op vele plaatsen: in het rijpend koren, waar hij Knut Hamsun las; in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs en op zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, herdacht en herschreven. Alles verstrengeld in alles, of de knaap die hij geweest is en de man die hij is elk ogenblik samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende herinneringen. En als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die totaal vervaagden en zich oplosten.
De aantrekking van het landgoed zou zich evenwel op een andere wijze gaan manifesteren.
02-03-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-03-2015 |
De Spiegelvijver (herwerkt) |
Nota Mijn hakkelend gedicht in mijn blog van 20 februari, te vlug geschreven, dat ik vandaag gemeend heb te moeten herwerken :
Spiegel is de vijver, bomen er gegroeid, naar boven en naar onder, naar binnen en naar buiten als van wat zichtbaar en onzichtbaar is, het evenbeeld.
Bomen nu de sappen zijn opstijgend uit de fijnste wortels tot in de luchten, roekeloos roerloos.
Al dacht je het niet, je geest hoorde het, al dacht je niet de wereld is me vreemd, je wou hier toch de tenten bouwen om er te zijn en er te blijven, zoals de vijver, bij sperwer en bij havik bij alken neergestreken, vertrouwend, geen verlatenheid er was.
Alsof van alle tijden, dit de tijd hier was om te worden opgetild de lucht tot in je aderen, tot in je dromen ademloos.
Van vele zaken heb je nooit geweten wat je beroerde om van vijver te zijn. Er te staan, er groot te leven in wat van water is, van aarde, van wolken en van regen is van vogels is, getekend in de bomen.
En je ingetogen spreken tot de spiegel die de vijver is niet rakend met je woorden omdat zo effen waar de zon in duikt bij valavond.
Op één plaats, heel schuchter sneeuwklokjes bij elkaar.
01-03-2015, 00:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-02-2015 |
NBB versus ECB |
Heuglijk of niet, te bewaren of niet, het is de laatste dag van de tweede maand van het jaar 2015 die ik ga inkleuren om simpelweg te zeggen, denkend aan Jan Smets die morgen Gouverneur van de Nationale Bank van België wordt dat Central bank-bankier zijn een angstwekkend beroep is in deze dagen. Monetaire wapens waarover de Bank, binnen het grondgebied van de nationale munt destijds beschikte, als daar waren, controle van de waarde van de munt, van de intrestvoet op korte termijn, van het volume van de geldcirculatie zijn, nu de Bank opgenomen is (en verzwolgen) in één Europese Centrale Bank, op het eigen territorium, niet meer beschikbaar. Dit territorium valt nu ten prooi aan de golfbewegingen hopelijk geen Kondratiev-bewegingen komende uit de Eurozone, en is de Bank, in haar eigen doen en laten, onderworpen aan de voor de Eurozone genomen beslissingen uitgaande van de ECB waarbij elke, vroeger bestaande mogelijkheid als central banker, wordt uitgedoofd.
Dit wat ik te zeggen heb, van uit mijn blog gelezen elke dag door een twintigtal lezers, aan Jan Smets, die ik alles in acht genomen - een vriend durf noemen. Wat echter zeker niet belet dat ik hem, uit ganser harte alle succes en alle gemoedsrust toewens, ook de vreugde te doen wat hij zeker goed zal doen.
Ik luisterde gisteren naar zijn uiteenzetting, schitterend, zoals hij is, over zijn beschouwingen naar aanleiding van het verslag 2014 van de Nationale Bank van België, en dit te Gent, de stad die hem en mij nauw aan het hart ligt. Ik ga niet herhalen wat hij gezegd heeft, enkel aan zijn uiteenzetting een paar randbemerkingen toevoegen.
Een eerste betreft de Openbare Schuld van de Landen van de Eurozone.
Het jaarverslag 2014 van de NBB publiceert hierover een veelzeggende Tabel. Belangrijk hierbij is dat we cijfers krijgen, én van de gezamenlijke Openbare Schuld van de landen van de Eurozone, uitgedrukt in % van het bruto binnenlands product - het bbp - én van elk land afzonderlijk. We weten dat de toename van de globale openbare schuld t.o.v. het globale bbp van de Eurozone zich heeft geaccentueerd sedert het begin van de Euro in 2002. Schijnbaar ik zeg wel schijnbaar - pas in 2010 werd dit een zorg voor de ECB en de Europarlementsleden. Want in 2010 pas, toen het duidelijk werd dat het percentage Openbare Schuld/bbp, op weg was om de kaap van 100% te bereiken, zijn de Europese leiders wakker geschoten en zijn ze gaan kijken waar de oorzaak lag van deze stijging, om tot hun ontsteltenis (!, ?) vast te stellen dat Griekenland met zijn 160% en Italië met zijn 120%, een zeer gevaarlijke zone waren ingegaan, ook Ierland, Portugal en Spanje hadden de 100% overschreden en België stond op het punt deze landen te vervoegen. Ondanks alle pogingen die, pas van dan af, gedaan werden om de stijging in te dijken of dan toch minstens te vertragen, is de toestand er allesbehalve op verbeterd. Voor alle Eurolanden samen, evolueerde de Openbare Schuld t.o.v. het bbp, van 62 % in 2007, tot 88% in 2011, tot 90.8 % in 2012, tot 93.1 % in 2013 om per einde 2014 op te klimmen tot 94.5% - ik ben niet de cijfers gaan opzoeken waar de lat lag bij het ontstaan van de Euro, maar ik vermoed dat dit rond de 45 à 50 % lag. De door de ziekte meest getroffen Eurolanden, zijn per einde 2014 : Griekenland 175.5, Italië 132.2, Portugal 127.7, Ierland 110.5, Cyprus 107.5 en, België 106.5.
Voor een beeld naar de toekomst, wijzen de negatieve inflatie die we thans kennen en de weinig beloftevolle vooruitzichten wat de economische groei betreft helemaal niet in de richting van een verbetering van de toestand wat de evolutie van de Openbare Schuld/bbp betreft, integendeel. Maar er wordt aan gewerkt om de banken meer liquide middelen ter beschikking te stellen, in de hoop dat hiervan gebruik zal worden gemaakt om de economie meer zuurstof te geven en vers leven in te blazen. Echter heel groot is die hoop niet, de NBB verwacht dat de economische groei van de totale Eurozone, die 0,8 bedroeg in 2014, voor 2015 en 2016 amper stijgen zal tot respectievelijk, 1,0 en (hopelijk) tot 1,5. Of hierdoor de inflatie oplopen zal tot de gewenste 2,0 %, en voorkomen zal worden dat het schuldratio niet verder zal stijgen valt af te wachten, het huidige ondernemersvertrouwen wijst in elk geval niet in de goede richting.
Ik laat deze cijfers voor wat ze zijn, en ook de economische en financiële toestand, maar als ik terugblik, vooral dan naar de evolutie van 2007 tot 2011, dan wil ik er toch op wijzen dat de goed betaalde verantwoordelijken van Europa en ook de ECB veel te laat hebben gereageerd op de evolutie die te lezen was in de toename van de globale openbare schuld van de Eurolanden en dat hun reactie, als beschermer van het Eurogebied, veel vroeger, en zeker in 2007 had moeten komen en niet in 2010/2011 als het te laat was. Er bestaat hiervoor, mijne Europese Heren, een term: schuldig verzuim.
Een tweede aspect dat ik er aan toevoegen wou is het aspect central bankpolicy of de poging waarover hoger sprake is, en die er op gericht is de banken meer zuurstof, meer liquide middelen te verschaffen. Ik hoorde aldus, dat begin 2015 door de ECB een programma werd opgestart - een aanvulling van het programma 2014 voor de aankoop van ABS en gedekte obligaties nu voor de aankoop van obligaties die zijn uitgegeven door overheden van het eurogebied, door agentschappen en Europese instellingen. Deze aankopen starten morgen en zullen in totaal 60 miljard per maand bedragen en dit, indien nodig tot eind september 2016 en in elk geval, tot de Raad van Bestuur van de ECB een duurzame verandering ziet in het beloop van de inflatie die in overeenstemming is met zijn doelstellingen. (Aldus het Verslag van de NBB over 2014, pag.77). Dit betekent dat, wat de ECB betreft de waarden die ze in portefeuille gaat nemen, in ruil voor de liquiditeiten in de markt, van een mindere kwaliteit beter ware meer risicovolle kwaliteit - zullen zijn dan deze aangekocht in 2014.
Il fut un temps, en dan denk ik aan mijn (gelukkige) tijd in de NBB, dat de Directie van de Bank uiterst kieskeurig was voor wat betrof de waarden die ze, in tegenpartij voor de door haar uitgegeven biljetten, aanhield. Toen stond er op de NBB-bankbiljetten nog vermeld dat ze betaalbaar waren op zicht. Wat ook de zin van de betaalbaarheid op zicht betekende, het kon, de Bank was bij machte die belofte te vervullen. Deze eigenschap van het bankbiljet in omloop, deze terugbetaalbaarheid staat vandaag niet meer vermeld op de ECB-Eurobiljetten, de ECB kan zich dus permitteren minder waardevol papier in tegenpartij van haar biljetten in omloop, aan te houden.
Is het een of ander teken aan de wand?
28-02-2015, 00:55 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-02-2015 |
Poëet uit de 10de eeuw |
Poëet uit de 10de eeuw.
Amper mijn blog geschreven moet ik denken aan mijn volgende. Onuitputtelijk moet ik zijn, telkens de zelfde woorden gebruikend in een ander verband, maar alle met een zelfde onderliggende betekenis. Zo gaat het nu eenmaal in het leven, in de dagen die zich ongeremd opvolgen, zonder rustpunt, zelfs geen vertraging, geen herademing, immer verder, tot aan de lijn die de horizont is. Een hulp is deze morgen Eddy Van Vliet die In zijn essay, Poëzie een pleidooi, de woorden aanhaalt van een Japanse dichter uit de 10de eeuw:
Ach dat men maar wanneer de ouderdom aankomt de deur kon sluiten en zeggen er is niemand thuis we ontvangen niet.
Ik zou zo iets nooit schrijven, ik ben niet de persoon die zich opsluiten zou om te vergaan in eenzaamheid, maar ik leef niet in de 10de eeuw, ergens in Japan, ik leef niet alleen, ik heb een echtgenote, ik heb boeken, muziek, vrienden en, ik schrijf. En als dit alles me niet zou voldoen dan heb ik nog de televisie. Ik leef, in vergelijking met de arme Japanse ouderling, in een weelderige omgeving en eenzaamheid is geen woord voor mij, alhoewel dit nog komen kan, men weet maar nooit hoe de dingen verkeren zullen. Ik vermoed trouwens heel sterk dat de poëet in kwestie de vreugde heeft gekend te schrijven wat hij schreef, misschien was het in een haiku vorm, misschien heeft hij honderden haikus geschreven, was zijn oude dag één lange haiku en wenste hij het sluiten van zijn deur opdat niemand hem zou storen bij het schrijven.
Oude man in het verre Japan, ik groet je eerbiedig, zoals ik mijn overleden vriend van gisteren heb gegroet. Ik weet niet veel van jou, kan enkel gissen hoe je leefde, oud geworden met een lichaam dat kraakte maar niet begaf. Maar je schreef, je geest kraakte niet, wat je ook moge geschreven hebben over zijn en half of niet zijn. Het is dankzij mensen als jij die me zijn voorafgegaan dat ik het geluk ken te schrijven, het geluk ken elke dag in afzondering te gaan om mijn vier- à vijfhonderd woorden te schrijven, zelfs om te zeggen: er is niemand thuis, we ontvangen niet.
Hoe ik me verbonden voel met allen die schrijven, die wakker worden voor het hanengekraai wakker worden voor de muëzzin om met de slaap nog in de ogen, luisterend naar de stem in hem en te schrijven alsof de woorden uit zijn vingers kwamen, uit zijn pols, uit zijn arm, uit zijn hoofd, uit wat is omheen zijn hoofd, de kreten van de geest van de oude man uit de 10de eeuw en van deze van ver voor hem als van ver na hem, tot Einstein toe, tot Jung toe, tot Van Ostaijen tot Eliot, tot Claus toe, in een woord, tot allen die nu op dit ogenblik ergens, waar ook, maar ergens aan het schrijven zijn, de aarde - die zijn zetel is, zijn geboortegrond, zijn plaats van afscheid - kerend naar het licht, onverstoorbaar zoals de man die hij is, onverstoorbaar bezig blijft, verankerd in het spel, dat van het woord is.
Vergeef me als ik je er mee storen zou, vergeef ook de oude man in mij die teruggrijpt naar wat is van een broeder in de geest, uit de 10de eeuw.
27-02-2015, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-02-2015 |
De Bron (van woorden). |
Je denkt regelmatig, mijn bron is uitgedroogd en ik wil nochtans productief te blijven tot ver voorbij de lente, tot na de zomer en de herfst. Ik wil me aldus, schrijvend in leven houden. Ik voorzie nu al, alsof ik nog maar twintig was, wat ik schrijven zal als de herfst gekomen is, en verder nog in de tijd, als het ovenhuisje uit mijn droom, bedekt zal zijn met sneeuw terug, zoals het was en blijven zal in mijn herinneren. Terwijl, denk ik nog, er velen zijn die moe gelezen/geschreven, definitief de boeken al hebben dicht geslagen en zijn heengegaan. Een weelde dus die ik me zo maar toe-eigen, alsof ik onsterfelijkheid beogen zou wel te verstaan, enkel in mijn geschriften dan, die ik zie als mijn verlenging naar het erna, zoals Ciccolini spelen blijft in zijn erna, zoals er zovelen zijn die nog eens ter sprake komen, in stilte bewonderd, gelezen, beluisterd.
Zoals het gedicht dat ik terugvond deze morgen omdat ik het vinden moest - Bij het graf van Rilke, dat in potlood getekend staat, maar waarvan ik weet dat het van Willy Minten is een oud bankmedewerker van me - over zijn te jong gestorven zoon, een poëet, die begraven werd met een tak kersenbloesems op de kist waarin zijn lichaam was, toen er het stille vallen van de regen was bij zijn laatste tocht door de straten van Tienen.
Ik neem dit gedicht over onderaan mijn blog, met alle respect voor de vader en vriend die dit schreef toen de pijn hem te zwaar werd.
Een wereld van diepe gevoelens, opgeslagen voor de eeuwigheid. Of het wonder, waar Aristoteles het over had, dat in de mens schuilt en als te gewoon als normaal wordt gezien, terwijl in deze gevoelens het mysterie van het leven wordt toegelicht, in de kijker wordt gesteld, het zo hel verlicht wordt dat we er door verblind zijn zodat we niet meer zien wat er van is. Ik herhaal me, ik moet me herhalen om te noemen welk mirakel de materie ons verbergt als we doordringen tot de geest ervan, een doordringen dat nog maar een begin is want het doordringen is, a never ending story, tot voorbij het Higgs deeltje. Waar ben ik uitgekomen opnieuw, welke weg heb ik afgelegd om af te sluiten eens te meer en te wachten tot morgen om verder te gaan met wat gefezel, zoals dat van de vogels in de hagen, voor het licht opkomt?
En dit is het gedicht dat me werd toegestuurd, toen hij nog in leven was, getekend in potlood met wat zijn naam niet was, W.Verhegghe, geborgen in een uitgave van het Poëziecentrum Gent, Poëzie, een pleidooi, een essay van Eddy Van Vliet.
Bij het graf van Rilke in de bergen dacht ik aan jou, mijn zoon: jouw ziekte die ook hem kwam tergen weerkaatste er haar gruweltoon.
Ik weende bij dit dichtersgraf, liet er de mooiste woorden sterven. Ik weet: treuren is soms laf, maar hoe lijm ik van jou de scherven?
Je wou zo graag naar Zwitserland, je droomde van de hoge, witte sneeuw. Ik hou je nu niet langer bij de hand, je cirkelt boven mij en bent een meeuw.
Ik geef aan dit gedicht een nieuw leven en teken dit gedicht in grote genegenheid, met heimwee aan de tijd dat we samen waren, met de naam van de maker ervan, Willy Minten, een groot man en waardevolle vriend die er aan ontsnapte een dichter te zijn.
26-02-2015, 00:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-02-2015 |
Terugvallend op wat ik gisteren |
Ik val terug op wat ik de vorige dag(en) schreef, en mijn vraag hierbij, zijn dit maar wat woorden bij elkaar geplaatst, of is het een vorm van kunst die literatuur wordt genoemd? Het is nu wel niet aan mij om hierover te oordelen maar het is in elk geval wat ik beoog: mijn taal op een kunstwaardige en zelfs liefdevolle manier te behandelen en door te geven. Dit vergemakkelijkt misschien niet de vlotte lezing, bezorgt haperingen wellicht, zoals er soms haperingen zijn bij mij om de precieze opeenvolging van de woorden te vinden. Zo kan het uitkomen dat mijn werkwoorden zich niet bevinden op de plaats waar ze normal verwacht worden, wat dan in vele gevallen, zo niet in alle, te maken heeft met het ritme, omdat ik denk in een poëtische vorm en deze in mijn taal wordt opgenomen. Zo had ik een groot deel van mijn blog van gisteren als een gedicht kunnen weergeven, omwille van de gedachten die door mijn hoofd speelden: de zieke man en wat hij maar te eten had gekregen, de wind en de regen tegen het raam en Ciccolini, pas overleden, die Satie speelde.
Als je schrijven gaat met dergelijke beelden in je hoofd dan kom je onvermijdelijk uit waar je niet dacht uit te komen. Maar ik had ook geen enkele waarheid of vermeende waarheid te verkondigen. Ik liet me drijven op de golven van mijn gevoelens. En het waren deze sterk persoonlijke gevoelens die overheersten, met het gevaar dat deze niet op een gelijkwaardige wijze door mijn lezers gedeeld zouden worden. Want zij zijn niet, op een bepaald ogenblik in hun leven gaan slapen met het boek van Vittorini, dat bij mij een diepe indruk had nagelaten; hebben misschien niet geluisterd naar Ciccolini die Satie speelde; niet geluisterd naar de regen tegen het raam; niet gekeken naar de meesjes in de struiken. Beelden, gedachten en gevoelens die de achtergrond waren van mijn blog.
Schrijven is een vreemd iets, is wat ontstaat in de werkplaats van de geest - in of buiten ons - is zoals het beluisteren van de aanhef van een sonate die ons overvalt en meeneemt. Mijn God, vraag ik dan, wat is dit mooi gebracht, waar heeft de componist deze aanhef gehaald, deze eerste regel waaruit een lange sonate zal worden opgebouwd? Zoals ik elke dag een eerste zin nodig heb om mijn blog te schrijven.
Vanmorgen was dit niet anders, gelukkig kan ik zeggen van het woord dat het aanwezig is in mijn aderen.
25-02-2015, 00:06 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2015 |
Niets is meer onbepaalbaar |
Niets is meer onbepaalbaar, soms, dan wat ik zal schrijven in de vroege ochtend, als ik opsta en het gordijn open schuit op het nog donkere laken, waar geen sterren staan, geen maan, geen teken dat van het leven is. Ik kan dus alle kanten uit, hoewel een flard is blijven hangen van het gesprek tussen VIttorini en zijn moeder die samen op bezoek zijn bij bewoners van grotwoningen. Zij die haar ronde doet om inspuitingen te geven en hij, de zoon, die haar vergezelt. En de moeder tot de zieke in de totale duisternis van de holte in de rots:
Che avete mangiato oggi? Ho mangiato una cipolla, la voce de luomo rispose. Era una buona cipolla, disse la voce della donna, Glielho arrostita nella cenere. Bene mia madre disse, dargli anche un uovo. Domenica glielho dato, disse la voce de la donna. E mia madre disse: Bene
Wat heb je gegeten vandaag? Een ui heb ik gegeten, antwoordde de stem van de man. En het was een goede ui, zegde de stem van de vrouw, Ik heb hem geroosterd in de asse. Goed zegde mijn moeder, geef hem ook een ei. Hij heeft er zondag een gehad, zegde de stem van de vrouw. En mijn moeder zegde Goed
Je draagt deze passage in jou sedert jaren: de ui in de asse en het ei dat hij s zondags gegeten had. En met dit beeld kom je naar beneden en in de kamer is er Aldo Ciccolini[1] die Eric Satie speelt, het perfecte paar in de morgen met de regen en de wind tegen het raam. Of hoe je leeft, hoe je de dagen eet en hoe je binnendringt in het mysterie van de dingen, met opgeheven hoofd, gedragen in dankbaarheid, of zoals gezegd op Klara: de oude man die nog piano speelde als iemand van vijfentwintig. Waarop je ooit vragen wou hoe Ciccolini gestorven is en het antwoord hierop: vraag me hoe hij leefde. Want er is geen afstand tussen wat het leven was en hoe het andere leven nu is, of Ciccolini, die nog steeds Satie speelt, la vita geen sordo sogno, maar een helderheid, een ritseling van klanken, aarzelend en vragend, teder en langoureus naar wat van het leven is.
Of, vraag je je af, is het wel Ciccolini die Satie speelt, of is het Satie die Ciccolini speelt?
Mysterie dat van de dingen is: zoals je hoorde dat het Satie was die aan zijn tafel was het in Le Lapin agileop Montmartre? - de mooie verleidelijke dienster heen en weer zag gaan, en hij zijn Je te veux, zijn wals die eeuwig is, toen componeerde, zijn noten neergezet op het tafelkleed. Dit is dan wat je schrijft: Ciccolini die de morgen is, dit voor de dag ingaat: de bezigheden, het schrijven, het herlezen en het aanpassen: Vittorini en Ciccolini, of de regen tegen het raam en regendroppels getekend lijk blaadjes vroege bloesems van de kerselaar over het raam gestrooid, terwijl in het vale licht, buiten in de tuin, meesjes onderste boven hangen in hoge struiken.
Of, hoe de dag begon en hoe hij eindigen zal.
[1] Aldo Ciccolini, 1925 2015 (1 februari).
24-02-2015, 00:35 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2015 |
Elio Vittorini |
Heb nog het boek van Vittorini naast mij op de tafel: e cosí mi venne una scura nostalgia come di riavere in me la mia infanzia. Niets bijzonders ware het niet dat het ons allen overkomt op de meest onverwachte ogenblikken, dat een donkere nostalgie binnensluipt en we overvallen worden door wat was van onze jeugd. En hoe verder we vorderen in dagen, in seizoenen, des te veelvuldiger komen dergelijke momenten op ons af. We kunnen/willen ze zo maar niet afschudden, ze nemen ons mee naar plaatsen, naar gebeurtenissen, zo goede als mindere goede, als naar momenten die je niet meer herbeleven wilt. Het zijn gevoelens die opwellen, die ons stil houden, in ons zelf gekeerd, met de blik in de diepte van ons bestaan. We herinneren ons ineens wat heel ver achter ons ligt, vandaag is het dit, morgen is het dat. Sommige blijven lang hangen, geraak je niet meer kwijt gedurende dagen, andere bezoeken je nu en dan. Zo is er het beeld van een zondagnamiddag in de lente, je waart in slaap gevallen onder de kerselaar in bloei en toen je ontwaakte lag je bestrooid met bloesems; of een ander beeld, einde oktober, je waart in de appelaar gekropen omdat er nog een appel, hoog in de boom was overgebleven, een Jacques-le-Bel, nu nog voel je de appel in je hand, licht kleverig, nu nog hoor je het kleine geluid van de steel die brak; en verder nog terug, de knaap die je waart en bladen papier plooide tot bootjes met je naam er op geschreven die je uitzette op de gracht op het einde van de boomgaard ook Gillliams moet dit gedaan hebben zoals hij het vertelt van Elias en Aloïsius in zijn Elias - en die je daarna terugvond in de vijver waar Maria woonde. Maria die, later dan, veel later, op een dag voor jou zou staan met ogen groot en verlangend, met wie je het heerlijke bos in wandelde, en naast haar neerlag tussen de varens in het dennenbos, of de geur van varens die Maria gebleven is.
Dit zijn de beelden die zich aanbieden terwijl je aan het schrijven bent. Er zijn er duizend andere die verdoken blijven, de boshut die je maakte in de droge bedding, van de vijver in het bos, of toen de vijver nog vol water stond, waar je naakt zwemmen ging tussen de torren en de stekelbaarsjes en de salamanders.
En nu Elio Vittotini die een meester is als hij schrijft: La vita in me come un sordo sogno, e non speranza, quiete het leven in mij als een doffe droom, en geen hoop, rust een gevoel dat jezelf ook meermalen al hebt gekend. En die Vittorino die plots ontwaakt uit zijn sordo sogno, een biljet koopt in Milaan en met de nachttrein, over Rome doorheen Calabrië reist waar hij de boot neemt naar Sicilië waar hij zijn moeder zal bezoeken. De hele reis wordt una conversazione met zichzelf, met de Lombarden op de trein, met de Sicilianen op de boot, en dan met zijn moeder en de mensen die hij ontmoet in haar omgeving. Meer is het boek niet, voluminous is het evenmin, maar het is en blijft een meesterwerk al werd het geschreven in 1936.
PS. Elio Vittorini: 'Conversazione in Sicilia', i grandi romanzi BUR, luglio 2006
23-02-2015, 05:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |