‘Qui rate les aubes rate sa vie’.
Elke morgen als ik aan de ontbijttafel zit, als ik zie hoe het licht door de nog steeds naakte boomkruinen springt, op sommige dagen hel verblindend op andere in een beloftevol parelgrijs, denk ik aan deze zin van Louis Pauwels, de man van ‘Blumroch ou le Déjeuner du Surhomme’.
Pauwels die evenmin als vele andere schrijvers niet weg te halen is uit mijn leven. En ik denkt dat het inderdaad het morgenlicht is que je ne rate pas, qui me fais écrire, nu ik aangekomen ben waar ik sta.
En de woorden zijn er, de ene dag wat vlugger dan de andere, maar ze duiken op van tussen de bomen aan de overkant en ze bieden zich aan zodat ik ze maar mee te nemen heb naar de schrijftafel waar ze zich zelf gaan neer zetten, gevormd en ingekleed, op het witte blad van mijn scherm.
Ik zegde het al, schrijven is mijn gebed, is de kracht die opstijgt uit mijn diepste ik en verwoord wordt door die fameuze Ugo in mij, die mij geen respijt laat, me gestaag op de hielen zit opdat ik toch maar niet verpozen zou; die me geen morgenslaap gunt, geen neerliggen op de sofa, geen morgendagblad, maar die woorden wil neergezet zien: words and words.
Hij is verliefd op het woord, het is zijn voedsel en hij is zelden voldaan. Wat erger is, hij dringt aan en hij overhaalt me. Zoals de vorige dagen dwong hij me terug te grijpen naar wat ik lang geleden geschreven had, drong hij aan om het te hernemen, te herwerken en dit sans pitié, want hij wou niet weten wat het me kost aan inspanning en schroom terug te gaan naar wat van vroeger was, me eens te meer naakt uit te kleden en me zelf te dwingen, zoals Pauwels elke dag zijn dag begon, zo winter als zomer, met een duik in zijn zwemkom, de sprong te doen in het woord.
Hij, Ugo, wenst dat ik me verder en dieper pijnig om te doen wat ik node doe: een derde persoon er bij te halen en te laten leven met delen die van mij zijn, wat nog haalbaar is, maar ook met delen die ik vinden moet in wat is van de mens, dooreengeschud door de dagelijkse gebeurtenissen die op hem afkomen en die hij te ondergaan heeft.
Opgestaan even vóór het licht opkwam, met nog enkele verlate sterren boven mij, zal ik eens te meer, mijn blog niet gemist hebben. Open ik mijn dag met een ‘ontboezeming’, als een door het woord opgejaagd iemand, strompelend, met pijn in de knie die hem gekluisterd houdt maar niets kan de Ugo in mij vermurwen, integendeel.
|