Fragment uit een manuscript
Als hij dan terugdenkt aan zijn droomlandgoed uit zijn jeugd, gelegen aan de rand van een bos dat park was geweest en waar het licht opkomt, is hij deze morgen de knaap van tien, twaalf, veertien jaar. Hij heeft geen globaal beeld meer van die knaap van toen, maar hij weet wel dat het uitzicht van park en landgoed totaal verwilderd was, de gracht er omheen, dichtgegroeid met els en struikgewas, met varens en mossen, met waterplanten en salomonszegel terwijl verdorde takken en omgewaaide bomen het nog verder in de tijd duwden. Er hing een sfeer van geheimzinnigheid over erf en park nu nog als hij eraan terugdenkt - mede doordat de bewoners ervan leefden als kluizenaars, scheen het alsof het geheel gestold lag in de greep van de tijd; was het alsof de geest van de geslachten die er geleefd hadden nog tussen de bomen hing en het landgoed als een eiland boven de aarde dreef. Als knaap werd hij er als het ware naar toe gezogen en op een namiddag was de roep ervan zo groot dat hij het gewaagd had, over de uitgedroogde gracht die rook naar modder en rottende bladeren, die rook naar de kamperfoelie aan zijn mond, het park binnen te dringen tot de witgekalkte muren van een prieeltje, in wat eens de achtertuin van het vroegere kasteel dat er stond, zal geweest zijn. Hij had binnengekeken door het raam om een fractie lang te staren in de wijd open ogen van een halfnaakte vrouw met donkere haren in slierten over haar bezweet gelaat, en over haar gebogen de rug van een man. Wat hij nog wist was dat hij toen hals over kop was weggerend, de handen voor zich uit, zijn adem schreeuwend in zijn borst en dat hij was blijven lopen tot de eerste huizen van het dorp, om dan in een brede zwaai, langs een veldweg terug te keren over de boomgaard naar het ouderhuis. Moeder dacht dat hij gevochten had toen ze de klonter bloed zag op zijn wang, maar hij vertelde dat hij in de bramen was blijven hangen. Van het koppel repte hij met geen woord en zeker niet wie hij gemeend had te herkennen.
Nu vraagt hij zich af of dit voorval geen inbeelding is geweest, of tal van feiten die hij zich herinnert wel werkelijk hebben plaatsgevonden; of het wel zo is geweest dat er, toen ze op een avond aan het spelen waren op de weide, een man voorbijkwam op de fiets die hen toeriep dat drie mannen verdronken waren in een waterput die ze wilden reinigen; of het wel echt was dat hij op een dag aan de rand van het bos een vuursalamander had gedood - er werd verteld dat een beet ervan giftig was - en dat hij daarna de moed had gehad zijn vinger te plaatsen op het roerloze, koude, geel-zwarte vel.
Maar werkelijkheid of niet, deze beelden en vele andere blijven hem bezoeken, krijgen een nieuwe omkleding, een lossere inhoud en vervagen, en van de vrouw en de man die de liefde bedreven in het prieel gaat nu geen verwarring meer uit zoals dit vroeger, heel lang het geval was geweest. Ook omdat hij heeft liefgehad op vele plaatsen: in het rijpend koren, waar hij Knut Hamsun las; in het wilde gras, tussen de bloeiende brem die woekerde rond dolmen en menhirs en op zovele andere plaatsen, getuigen van het leven dat opspringt, onhoudbaar, herdacht en herschreven. Alles verstrengeld in alles, of de knaap die hij geweest is en de man die hij is elk ogenblik samengebald in die ene, zich steeds hernieuwende herinneringen. En als hij een beeld aanraakt daagt een ander beeld op, wordt het een snoer van herinneringen die elk hun beurt willen krijgen. Echter hoe komt het dat er gebeurtenissen zijn die verder zijn doorgedrongen en zich dieper in hem hebben vastgehecht en andere die totaal vervaagden en zich oplosten.
De aantrekking van het landgoed zou zich evenwel op een andere wijze gaan manifesteren.
|