Poëet uit de 10de eeuw.
Amper mijn blog geschreven moet ik denken aan mijn volgende. Onuitputtelijk moet ik zijn, telkens de zelfde woorden gebruikend in een ander verband, maar alle met een zelfde onderliggende betekenis. Zo gaat het nu eenmaal in het leven, in de dagen die zich ongeremd opvolgen, zonder rustpunt, zelfs geen vertraging, geen herademing, immer verder, tot aan de lijn die de horizont is. Een hulp is deze morgen Eddy Van Vliet die In zijn essay, Poëzie een pleidooi, de woorden aanhaalt van een Japanse dichter uit de 10de eeuw:
Ach dat men maar wanneer de ouderdom aankomt de deur kon sluiten en zeggen er is niemand thuis we ontvangen niet.
Ik zou zo iets nooit schrijven, ik ben niet de persoon die zich opsluiten zou om te vergaan in eenzaamheid, maar ik leef niet in de 10de eeuw, ergens in Japan, ik leef niet alleen, ik heb een echtgenote, ik heb boeken, muziek, vrienden en, ik schrijf. En als dit alles me niet zou voldoen dan heb ik nog de televisie. Ik leef, in vergelijking met de arme Japanse ouderling, in een weelderige omgeving en eenzaamheid is geen woord voor mij, alhoewel dit nog komen kan, men weet maar nooit hoe de dingen verkeren zullen. Ik vermoed trouwens heel sterk dat de poëet in kwestie de vreugde heeft gekend te schrijven wat hij schreef, misschien was het in een haiku vorm, misschien heeft hij honderden haikus geschreven, was zijn oude dag één lange haiku en wenste hij het sluiten van zijn deur opdat niemand hem zou storen bij het schrijven.
Oude man in het verre Japan, ik groet je eerbiedig, zoals ik mijn overleden vriend van gisteren heb gegroet. Ik weet niet veel van jou, kan enkel gissen hoe je leefde, oud geworden met een lichaam dat kraakte maar niet begaf. Maar je schreef, je geest kraakte niet, wat je ook moge geschreven hebben over zijn en half of niet zijn. Het is dankzij mensen als jij die me zijn voorafgegaan dat ik het geluk ken te schrijven, het geluk ken elke dag in afzondering te gaan om mijn vier- à vijfhonderd woorden te schrijven, zelfs om te zeggen: er is niemand thuis, we ontvangen niet.
Hoe ik me verbonden voel met allen die schrijven, die wakker worden voor het hanengekraai wakker worden voor de muëzzin om met de slaap nog in de ogen, luisterend naar de stem in hem en te schrijven alsof de woorden uit zijn vingers kwamen, uit zijn pols, uit zijn arm, uit zijn hoofd, uit wat is omheen zijn hoofd, de kreten van de geest van de oude man uit de 10de eeuw en van deze van ver voor hem als van ver na hem, tot Einstein toe, tot Jung toe, tot Van Ostaijen tot Eliot, tot Claus toe, in een woord, tot allen die nu op dit ogenblik ergens, waar ook, maar ergens aan het schrijven zijn, de aarde - die zijn zetel is, zijn geboortegrond, zijn plaats van afscheid - kerend naar het licht, onverstoorbaar zoals de man die hij is, onverstoorbaar bezig blijft, verankerd in het spel, dat van het woord is.
Vergeef me als ik je er mee storen zou, vergeef ook de oude man in mij die teruggrijpt naar wat is van een broeder in de geest, uit de 10de eeuw.
|