 |
|
 |
|
|
 |
27-09-2014 |
Canto Twintig (1) |
Terug naar Dante: Canto Twintig
Er is heel wat moed nodig om niet te verzaken aan de kwellingen van Dante. Het is een bekentenis die ik doe aan jou, trouwe lezer, aan Dante zeg ik dit natuurlijk niet. Een paar dagen zijn voorbijgegaan dat ik hem niet zag. Wellicht had hij, zoals ik, een verpozing nodig. Hij met een wandeling doorheen het Paradijs, of misschien neergelegen aan de voeten van Beatrice, ik met het verwerken van een paar moeilijke momenten met als tegengewicht, de dag erna, mijn wegdromen in de herinneringen aan vroeger - zo iets dat Ernst Jünger schrijft in de aanhef van zijn Auf den Marmorklippen - maar vanmorgen, toen ik in de woonkamer kwam, was Dante terug en zat hij met een boek in de hand, gekleed in zijn lange zwarte toga, in de zetel naast de haard. Ik vroeg hem hoe hij het stelde. Goed, antwoordde hij met omfloerste stem, tamelijk goed. Tamelijk? Ja, zegde hij, tamelijk na wat ik las. Zo, ik vroeg hem wat hij aan het lezen was. Alessandro Baricco zegde hij me, Baricco, gekweld door de barbaren. Ik heb het allemaal niet zo goed begrepen, maar ik weet nu toch dat ik nog amper kans maak gelezen te worden in je contreien, trouwens, mijn beste Karel, waarom jij het volhoudt is me een raadsel. Eenzaamheid in geschriften: ik houd het vol omdat jij het bent die ik lees, de grote Dante, zoals T.S.Eliot en Borges je noemen. Trouwens, Alighieri, ik heb je aanwezigheid broodnodig, je houdt me gezelschap en je boeit en verrukt me op heel wat plaatsen, alhoewel je Hel nu precies geen aangename plaatsen kent, behalve één misschien, je Arcadia met zijn lichten en groene weiden. Mijn Arcadia? Begrijp me, ik kon toch al die ongedoopte dichters en filosofen niet in het vuur of het ijs duwen, zelfs al verdienden ze, naar Christelijke maatstaven noch het Vagevuur, noch de Hemel, ze verdienden ook niet de Hel. Maar zeg me eens, waar zijn we aangekomen met mijn verhaal vandaag? Wel we hebben de Bonifacius-sen met de benen in de lucht, verlaten, en we zijn verder afgedaald in de vierde gracht van de achtste cirkel en ik lees hier in de eerste terzine van je Canto ventesimo
Di nova pena mi convien far versi e dar matera al ventesimo canto della prima canzon, chè de sommersi.[1]
Ik heb Dante, dit Canto een tijdje geleden al gelezen en heb het gevoel dat het begin van je canto twintig er een is, gevuld met wolfijzers en schietgeweren, een metafoor die vandaag aan het wegkwijnen is. Het is alsof je met grote omzichtigheid te werk wilt gaan, alsof de materie die je nu te behandelen hebt delicaat is en met zorg moet worden verwoord. En dit gevoel van mij zegt me, dat het je heel wat problemen moet gegeven hebben steeds nieuwe straffen en pijnen te bedenken om je verzen op te vullen en hier, namen en zinnen hebt moeten filteren om dingen te omsluieren die slechts door enkelen zullen ontbloot worden. Je staat op het hoogste punt van de boogbrug en je kijkt neer op de wenende massa die traag en in stilte voortschuift alsof het bedevaarders waren die litanieën aan het citeren zijn, maar, je zult je herinneren, allen hebben ze het aangezicht omgekeerd zodat ze achterwaarts lopen want, ze hebben het gelaat in de richting waar de nieren zijn en kunnen niet voor zich uit zien.
Hij kijkt me aan: Ik zie ze nog voor mij voorbijgaan, ja het was een pijnlijk zicht.
Maar ik moet je vooraf een bekentenis doen, Alighieri, beste vriend, Je hield me wakker vorige nacht. Ik ben opgestaan en op de rand van het bed ben ik begonnen met je te lezen, of beter je te ontcijferen. Je geeft je er geen rekenschap van, maar je bezit me, Dante, je woont in mij, ik verga omdat ook ik je bezitten wil en ik je ontoegankelijkheid keer op keer ontmoet in je woorden die ik dan soms sibillijns durf noemen. Terwijl ik sprak vloog een kleine vogel, een meesje wellicht, tegen het raam en zag ik dat hij schrok, maar ik ging verder: Wat me nu verraste is het feit dat je tranen in de ogen kreeg toen je van dichtbij zag hoe de mens hier zo verwrongen rondliep. Wel je zult het lezen, het zijn zij die te ver in de toekomst wilden zien en die nu achter zich moeten kijken en dus achterstevoren lopen. Maar het is juist, ik was zo onder de indruk dat ik weende en steun moest zoeken tegen de rotswand en het ergste was nog dat Vergilius me berispte toen hij zag dat ik medelijden had bij het aanschouwen van Gods gerechtigheid. Mag ik je zeggen, Dante dat dit een zeer opmerkelijke passage is, berispt worden omdat je medelijden hebt. Dacht je misschien aan je gids, Vergilius en is het omdat het kon dat ook Vergilius, die op aarde gezien werd als een ziener - van hem werd gezegd dat hij de komst van Christus zou voorspeld hebben - ook een van hen had kunnen zijn? Ik heb er aan gedacht, toen ik het schreef, maar Vergilius verbleef in het voorgeborchte, het Arcadia, bij Homerus en Plato en al die andere groten. In elk geval, Vergilius was mijn berisping vlug vergeten toen hij me zegde: Kijk hier naar deze man die voor de ogen van de Thebanen door de aarde werd verzwolgen en naar allen die tot hem riepen:Waar haast je je heen, waarom ontloopt je de oorlog, Anfiaro [2]? En zijn val in de diepte eindigde pas, nadat hij voor Minos stond. Let nu eens op hoe zijn rug zijn borst geworden is, omdat hij te ver in de toekomst wou zien, kijkt hij nu achter zich en loopt hij achterstevoren [3]. Wanneer, vroeg ik hem nog, is bij jou de idee opgekomen om de zondaars, hier de magiërs en waarzeggers, te straffen zo dat ze verplicht zijn, omdat hun gezicht omgekeerd op hun schouders staat, achteruit te lopen. Je had natuurlijk tal van straffen te bedenken, de ene wat origineler dan de andere. Het verrassende is, dat jezelf onder de indruk komt en medelijden toont voor de straf die je bedacht?
Maar toen ik opkeek naar hem was hij ineens verdwenen, de zetel bij de haard was leeg, alleen zijn Baricco had hij achtergelaten.
[1] Over nieuwe pijn moet ik verzen maken voor de stof van dit twintigste canto van mijn eerste Lied (Inferno) over zij die er zijn ondergedompeld. (canto XX: 1-3). [2] Anfiarao, waarzegger en een van de zeven koningen die Thebe belegerden. Op een dag, in volle oorlog, opende zich plotseling de aarde en werd hij verzwolgen. [3] Drizza la testa, drizza, e vedi a cui / saperse agli occhi de Teban la terra;/ perchei gridavan tutti: - Dove rui Anfiarao? Perché lasci la guerra? -/ E non restὸ di ruinare a valle / fino a Minὸs che sciascheduno afferra / Mira chha fatto petto delle spalle: / perché vollo veder troppo davante,/ diretro guarda e fa retroso calle (canto XX: 31-39)
27-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-09-2014 |
Iona, een poëtische evocatie |
Na mi sepultura van gisteren, Iona, een poëtische evocatie[1]
Zo die morgen de tocht, de oude pelgrimsweg volgend, over het eiland Mull naar het dorpje Fionnphort toe: een spreken en een zwijgen onder de bijna-regenlucht. Zo is het bruine land van Mull een tocht langs meren en heuvels en dalen, met hier en daar witte vlekken van huizen, kleine tekens van leven in een niet te noemen verlatenheid. En houden ze even de wagen stil voor het simpele langs de weg, terwijl de aarde zich door het Universum slingert, en beroeren ze het woekerende bekermos, het tere haarmos met de huif, glimmend van vocht en licht, trillend in de wind en denkt hij er omheen de onzichtbare korrels sporen die neervallen op zijn handen en over de aarde. Hij denkt: ik ben rust en ontvankelijkheid, ik ben ruimte en herinnering, ik ben verleden en heden - een sperwer schiet naar de grond toe en er hangt een schreeuw ik ben landschap en oneindigheid. En van de dichter Macdiarmid las hij:
The Rose of all the world is not for me I want for my part only the little white rose of Scotland that smells sharp and sweet and breaks the heart.
En uit een draai van de weg tot hen gekomen, Iona, en wat zo lang reeds wemelde in hun verbeelden, ligt voor hen, zo heel dichtbij dat ze het bijna raken kunnen over de smalle strook water heen. Het is een wereld van groen en heuvels geworden. Het is een geblokte donkere kathedraal naast een handvol huizen. Het is een roerloze baken, een toevlucht. De kleine ferry glijdt over het helderste water, spiegelkleuren van geelgroen tot blauwgroen. Zijn hand in het water voelt hij de koelte ervan in zijn vingertoppen. En als de boot aanlegt onder een immense koepel van luchten, betreden ze een wereld van eeuwen her, van monniken en nonnen, van druïden en Kelten van Vikingers en Schotten, van vele geslachten die er waren, lang voor hen. Het is de herinnering aan wat nog kleeft aan de steiger waar ze aanleggen, aan de grond waar ze hun voeten zetten, aan de smalle huizen, aan de afgebrokkelde muren van wat eens de nunnery was. Ze staan bij het eeuwenoude, hoge Keltisch kruis dat het symbool, de geest van Christus geborgen houdt. Ze lopen over de resten van het oude kerkhof waar eens de Schotse koningen werden begraven. Ze wandelen binnen in de schemerige maar o zo sobere kathedraal en:
Instead of monks voices the lowing of cattle shall be heard.
Als ze terug buitenkomen, een trage regen valt over de aarde. In een roerloze boom, een roerloze tortel en een vers komt terug:
Mon cheval arrêté sous larbre qui roucoule, Je siffle un sifflement plus pur
Et paix à ceux, sils vont mourir, qui nont point vu ce jour. Mais de mon frère le poète on a eu des nouvelles. Il a écrit encore une chose très douce. Et quelques-uns en eurent connaissance.
Hoe groot is thans de vriendschap in hen en hoe arm hij die dit alles verwoorden wil. Want weinig talrijk zijn zij die dit lezen zullen, doch deze weinigen zullen broeders zijn met hem en met Saint-John Perse die deze verzen schreef[2]. Het is dan dat het mirakel van het licht zich voltrekt. De wolken zijn opengeschoven en de zon springt lijk een waterval over de wereld. Alles is nu kleur en verrukking: de ruïnes van het klooster, de lage muren langs de weg, de trosjes dwergvarens gevat en levend tussen de oude stenen, de gouden fuchsiahagen en de schittering van de zee ver beneden hen. Ze kopen wat spijs en drank in de souvenirshop en wandelen langs de kustlijn het eiland in, de heuvel op en stijgen, als hadden ze vleugels, over rotsen en weiden tot de hoogste top, jong, overmoedig en vrijer dan ooit. Boven de wereld van eilanden en water breken ze het brood. De zon brandt hun handen en wintergelaten en de wind joelt in hun haar, in hun gedachten, in hun woorden. Dit ook is reeds herinneren als ze afdalen terug naar het vlekje wit strand, naar het turkooisgroen van het water, terwijl boven hen een leeuwerik zingend ten hemel stijgt.
Op het hagelwitte strand van Iona spoelen kleine takjes wieren aan, donkerrood, karmozijnrood, levend in de palm van zijn hand. Hij ziet hoe teer ze zijn, hoe wonderlijk van vorm en hoe de kleur als van robijnen is naar de uiteinden toe. Ondoordringbare wereld van het intense, roekeloze leven waarover zijn adem is en zijn verwachten. Op het hagelwitte strand spoelen takjes wieren aan, tussen schelpen, rottende resten van planten en beenderen van vogels, overspoeld, weggeduwd en terug gezogen en van de oceaan is de zang erover en het licht is het licht van de eeuwigheid. Het is maar een onooglijk strookje strand, een inham tussen de rotsen en het beginpunt van de glooiing naar de top van het eiland toe. Omheen het eiland is de breeklijn van de branding, de glanzende oceaan uit deinend tot in de grijze oneindigheid van vele eilanden, ongenaakbaar, onveranderlijk van in het begin der tijden tot het einde ervan.
Terwijl hij, onachtzaam, de kleine blaadjes wieren gladstrijkt over zijn handpalm, terwijl meeuwen wegschieten over het water en over het land. Terwijl het licht de tijdloosheid doorkruist en zij deel ervan, barrevoets in het water.
[1] Iona, Holy Isle, birthplace of Celtic Christianity and ancient burial ground of Scottish Kings. Poëtische Evocatie van heel wat tijd geleden en eens als blog gebruikt in het jaar ?
[2] Saint-John Perse: uvre poétique I: Anabase: page 162, Gallimard 1960
26-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-09-2014 |
Mi Sepultura |
Wie ben ik of wie is hier de schrijver, is de vraag die ik me maar al te dikwijls stel. Vandaag is het alsof het Karel is die schrijft over zijn ontmoeting met Dante en Ugo die Dante laat liggen en spreekt over T.S.Eliot. Maar volledig afgelijnd is dit niet. Het is eerder zoals in het gedicht van Garcia Lorca:
Y yo que estaba caminando con la tierra por la cintura vi dos aguilas de nieve y una muchacha desnuda. La una era la otra y la muchacha era ninguna
Of, ik wandelend met de aarde aan mijn zijde zag twee sneeuwarenden en een naakt meisje, de ene was de andere en het meisje was niemand. En Lorca herhaalt zich:
Por las ramas del laurel vi dos palomas desnudas la una era la otra y las dos eran ninguna.
In de takken van de laurier zag ik twee naakte duiven, de ene was de andere en de twee waren niemand.
Zo gaat het ook met mij, de ene is de andere en uiteindelijk ben ik niemand. Ben ik niets of niemand. Ik loop hier maar wat rond, maak een infiemer-dan-infiem deel uit van het gebeuren in de wereld maar, of ik er ben of niet, het wereldgebeuren zal verder gaan. Het is niet, wat ik hoorde, dat een vlinder in China een storm kan verwekken in Amerika, neen, de vlinder en zijn storm zijn misschien een realiteit, maar ik en mijn literatuur son ninguna. Het gekke hierbij is mijn halsstarrigheid op morgens met gesloten luchten zoals deze, omhangen met al het gebeuren boven de horizont waar ik doorheen moet. Een slecht moment dus, een dag om te vergeten en niet vergeten zal worden nu hij uitgetekend werd. En vandaag is er geen vluchtroute, geen Four Quartets, vandaag zijn er enkele versregels van Lorca met er boven uitstekend:
Aguilitas, les dije, ¿Dónde està mi sepultura? En mi cola dijo el sol En mi garganta dijo la luna.
Arendjes, zeg ik hen Waar is mijn graf gelegen? In mijn hals zegt de zon In mijn keel zegt de maan.
25-09-2014, 04:58 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-09-2014 |
T.S.Eliot |
Thomas Stearns Eliot (1888-1965
Alles overwogen, is het een (dunne) dichtbundel van de grote T.S. Eliot, deFour Quartets, geweest die in grote mate de wijze heeft bepaald waaraan ik me houden moest om poëzie te bedrijven. Ik ontdekte die bundel, een halve eeuw geleden, bij Smith & Sons op de Adolphe Maxlaan in de hoofdstad. Ik stond er voor de stand Poetry en had een dun boekje uit het rek genomen en toen ik het opensloeg en las, was ik verloren voor de rest van mijn dagen:
Time present and time past Are both perhaps present in time future, And time future contained in time past.
Wie schreef er ooit zoiets? Ik was totaal in de ban van die drie versregels, een levenswaarheid in enkele woorden: Time future contained in time past. Misschien zegt Eliot nog, hoewel zijn perhaps maar noodzakelijk is voor de soepele lezing van het vers. Dit is het dan: een poëet, wandelend doorheen zijn gedachten, die woorden en zinnen met beelden mengt, die rondgedragen worden, de eeuwigheid binnen. En ik, vandaag, Dante vergetend, schrijvend naar Eliot toe, hem dankend voor het enorme dat hij mij bezorgde en het impact dat hij had op de persoon die ik zou worden. Grote poëzie, een rijkdom aan gedachten, woorden en beelden, klank en kleur, inwerkend op elkaar, om een bijwijlen verrassende levenswijsheid uit te dragen, maar en ik keer even terug naar Barioccos idee van de barbaar op basis van wat nu hoog geprezen wordt, alle belangstelling heeft ingeboet. Ik hoef me maar los te laten op de poëzie van vandaag, te verwijzen naar de gedichten van Paul Auster om vast te stellen in welke mate de visie over wat poëzie is, zich gewijzigd heeft. Een feit is zeker evenwel, T.S. Eliot heeft mijn schrijven en dan vooral mijn gedichten in een grote mate beïnvloed. Blijkt dit niet uit mijn woorden dan is het omdat ik niet bij machte was dit te laten blijken. Maar als ik schrijf zoals ik schrijf en het blijf doen dan is het met in mijn achterhoofd:
Trying to learn the use of words, and every attempt Is a wholly new start, and a different kind of failure
Of, ik kan andere passages gaan opzoeken, Eliots verzen zijn endless, zijn een rijkdom aan gedachten, meer dan aan beelden, of:
The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility,humility is endless
Wie schrijft er nog poëzie zoals Eliot schreef, wie leest zijn gedichten nog. Hij spreekt tot mij bijna elke dag. Elk laat uur, voor mijn inslapen, liggen zijn quartets binnen bereik, niet altijd om debundel, te openen, maar zijn woorden liggen er, ze begrijpen, na al die jaren, weten hoe zijn gedachten zijn ontstaan en vooral hoe ze liggen ingebed is me niet immer gegeven. Hij zegt dingen waar ik machteloos bij sta. Al weet ik waaraan ik me verwachten moet nadat ik van Paul Claes de vertaling en de verklaring bij The Waste Land[1] heb gelezen. Hij verbergt de wereldliteratuur in zijn werk en Paul Claes heeft dat verborgen gedeelte bloot gelegd. Heeft woord na woord in zijn preciese context geplaatst. Ik besef dat zijn Four Quartets op een zelfde basis zijn gestructureerd. Heb, lang geleden, ettelijke werken erover gelezen, Peter Ackroyd, George Williamson, D.E.S.Maxwell, dus niet het enorme aantal dat Paul Claes opsomt in zijn bibliografie bij zijn vertaling. Maar als ik een van mijn boeken opensla vind ik de passages terug die ik met potlood heb onderlijnd, waaronder deze passage alsof die speciaal voor mij old man, geschreven werd en die ik interpreteer als een dieper binnen dringen in het omringende, in het mysterieuze van geboorte en sterven om te komen tot een grotere levensintensiteit - mijn schrijven van elke dag en een grotere verbondenheid:
Old men ought to be explorers Here and there does not matter We must be still and still moving Into another intensity For a further union a deeper communion
*
Heb wel enige zorg met het overnemen van deze versregels. Ben ik niet schuldig aan een inbreuk op het auteursrecht (uitgave van Faber & Faber, London), is een vraag die ik me telkens stel als ik teksten uit boeken overneem. Kan iemand me hierop een sluitend antwoord geven. Noteer evenwel hierbij dat wat ik hier citeerde in mij als in de bundel genoteerd staat.
[1] T.S.Eliot: Het barre Land (The waste Land) Vertaling Paul Claes. De bezige Bij, Amsterdam, 2007
24-09-2014, 05:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-09-2014 |
Canto Negentien (2) |
En de zondaar met de benen in de lucht, die dacht dat Dante Paus Bonifacius VIII was, gaat verder met zijn betoog:
En na hem zal er een herder komen met nog vuilere bezigheden die geen enkele wet respecteert en mij en die andere bedekken zal. Hij zal de nieuwe Jason, waarover te lezen staat in het boek der Maccabeeërs, weer tot leven roepen en zoals dezes koning inschikkelijk was tegenover hem, zo zal ook hij die regeert in Frankrijk het zijn.
Een stuk geschiedenis waar Dante ons hier aan herinnert waarin hij, én Clement V én Philips de Schone, (die de Tempeliers gevangen zette in 1307) vergelijkt met Jason, de hogepriester van de Israëlieten die voor vijfhonderdnegentig talenten de gunst van koning Antiochus Epiphanes wist af te kopen. De reactie van Dante is merkwaardig: Ik weet niet of ik toen niet te ver ben gegaan, zegt Dante en hij aarzelt zelfs niet Jezus er bij te betrekken: Hoeveel geld denk je dat Christus gevraagd heeft aan Petrus in ruil voor de sleutels? Hij vroeg hem ongetwijfeld enkel hem te volgen.
En door Petrus en de andere apostelen werd aan Mattias geen goud of zilver gevraagd toen hem door het lot de plaats werd toegewezen die de verdoemde ziel (Judas) verloor[1].
Blijf dus waar je bent, je straf is verdiend en draag zorg voor het geld dat je onterecht verwierf en dat maakte dat je optrad tegen Carlo[2]. En ware het niet dat de eerbied voor de heilige sleutels het me verbiedt dan zou ik nog hardere woorden spreken want je gierigheid die de goede verdelgt en de slechte verheft bedroeft de wereld.
Het is aan herders zoals jij dat de Evangelist dacht als zij die op de wateren gezeten hem aangewezen werd als zich prostituerend met de koningen. Zij die geboren werd met de zeven hoofden en aan de tien horens haar kracht ontleende zo lang de deugd haar echtgenoot behaagde.[3]
Jullie God is goud en zilver geworden, wat jullie onderscheidt van de afgodendienaars is niets anders dan dat zij er één aanbidden en jullie honderd. Ah, Constantijn, hoeveel ellende ontstond er niet, ik zeg niet uit je bekering, maar wel uit wat de eerste rijke paus (Silvester I) van jou ontving.[4]
Vergilius vindt hier groot genoegen in de woorden die Dante spreekt. Hij tilt hem met beide armen van de grond, drukt hem tegen zijn borst en draagt hem omhoog via hetzelfde pad waarlangs ze zijn afgedaald tot het hoogste punt van de boogbrug. Daar zet hij hem neer op een plaats die zo oneffen is dat zelfs berggeiten er met moeite zouden op gelopen hebben.
[1] Né Pier, né gli altri tolsero a Mattia / oro od argento, quando fu sortito / al luogo que perde lanima ria. (Canto XIX: 94-96) [2] Het is Carlo I dAngió leert me de noot van Magugliano . De paus ontnam hem de titel van senator in Rome en van keizerlijke vicario in Toscanië. [3] Een verwijzing naar de Openbaring van Johannes XVII: 1-18. Met de prostituee bedoelde Johannes de stad Rome, terwijl Dante het hier heeft over de verlopen Kerk. De zeven koppen zijn voor Dante de zeven deugden, de tien horens zijn de tien geboden. [4] Fatto vavete Dio doro e dargento/ e che altro è da voi allidolatre,/ se non chelli uno, e voi norate cento./ Ahi, Constantin, di quanto mai fu matre,/ non la tua conversion, ma quella dote / che da te prese il primo ricco patre! (canto XIX:112-117)
23-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-09-2014 |
Canto Negentien (1) |
Met het beeld voor ogen van Taide, la puttana, hebben ze genoeg gezien. Nu kunnen ze verder om via een hobbelige boogbrug, aan te komen in Canto Negentien:
O Simon, magiër van Samara, o armtierige volgelingen die de goddelijke zaken geschraagd door goedheid, in uw hebzucht verwisselt voor goud en geld, nu schalt voor jullie de trompet en wordt deze derde gracht je verblijf.
Dante gaat de magiër Simon halen uit de Handelingen der Apostelen om hem hier te laten boeten voor zijn poging om de geheime krachten af te kopen waarover Petrus en Johannes, door handoplegging beschikten, en ook met hem, allen die de afschuwelijke zonde van simonie, zijnde het verkopen en verhandelen van geestelijke waarden, bedreven hebben. En deze worden gestraft op een wijze die elke verbeelding overstijgt. Dante is hierover zelf verbaasd en schrijft:
O hoogste Wijsheid welke is niet de kunst die je toont in de hemel, op de aarde en in het rijk van het kwade, en hoe juist je inzicht wordt ingedeeld.[1]
Want hij ziet dat de bodem van de gracht vol holten steekt, niet groter en ook niet kleiner dan de gaten in de doopvont van zijn mooie San Giovanni-kerk hij heeft er zelf een van gebroken toen hij er iemand had gered van de verdrinking(!) - en uit die gaten staken de voeten en de benen uit van de zondaars en bleef de rest van hun lichaam onzichtbaar. Maar dit was niet voldoende voor Dante, want daarenboven stonden de zolen van de voet, van de hiel tot de tenen in brand. Bij een van hen zijn de vlammen roder dan bij de anderen en Dante stelt de vraag aan Vergilius. Deze antwoordt dat het een vraag is die hij hen zelf moet gaan stellen. En wat gebeurt er, ze dalen af, en de weg te moeilijk zijnde, Dante op de rug van Vergilius, om de onderliggende vierde ringgracht te bereiken om te kunnen spreken met het hoofd van de man met de brandende voeten.
Rampzalige zegt Dante tegen hem, jij die hier met je hoofd geplant staat, vertel me eens iets als je kunt?
De aangesprokene neemt Dante voor paus Bonifacius VIII en roept hem toe : Ben je daar al, Bonifacius, ben je daar al, heeft wat geschreven stond me een paar jaren voorgelogen, en heb je nu al genoeg van de rijkdommen voor dewelke je niet geaarzeld hebt je de schone bruid (de Kerk) toe te eigenen om haar nu al te laten vallen?
Hierop blijft Dante sprakeloos maar Vergilius zegt hem vlug te antwoorden dat hij niet diegene is die de geest denkt dat hij is. Waarop de zondaar, die met zijn benen in de lucht, (Dante zegt niet of hij gekleed is of naakt), hem antwoordt dat hij te hebzuchtig is geweest om zijn familie van de Orsati te kunnen helpen. Anderen zijn me met hun simonie voorafgegaan en liggen nu in de rotsspleten. Ook ik zal vallen wanneer die andere (Bonifacius VIII), die ik dacht dat jij waart, hier zal staan.
Morgen, beste lezer, het vervolg van zijn verhaal, saai van inhoud misschien, maar o zo rijk van beeld. Het ga je heel goed.
[1] O somma Sapienza, quante larte / che mostri in cielo, in terra e nel mal mondo / e quanto giusto tua virtù comparte! (canto XIX:10-12)
22-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-09-2014 |
Een vriend op bezoek |
Een vriend kwam op bezoek. Ik had hem gisteren ontmoet toen hij joggend me tegemoet kwam gelopen en ik gelukkig was hem te zien. Welk gevoel legt men in een begroeting, welk enthousiasme in het terugzien. Ik nodigde hem uit een glas te komen drinken en vandaag klopt hij aan rond de middag. Ik heb een fles gehaald uit de kelder, een Porte de Novembre de Gilliard uit de Valais, en de wijn is het teken van onze vriendschap, pittig op de tong en vol aromas. We zitten buiten aan de oude oneffen stenen tafel, de zon nog hoog boven de roerloze bomen maar het licht is het licht van de herfst. Achteraf weet ik dat ik teveel gesproken heb over Dante, over de koord die in de afgrond wordt gegooid, over de noodzaak van het rijm, over de verzen die erna komen en die ik nog niet ontrafeld heb. En verder als de fles gedronken is en de vriend je verlaat, hij je vraagt of de boom die over het erf hangt, die boom met zijn rode bessen of het een vlier is en jij hem zegt dat het een lijsterbes is en jij hem onvermijdelijk vertelt jij je eeuwig herhalend - over Zhivago en de bevroren lijsterbessen in het verlaten bos onder de sneeuw, en hij je moeilijk volgen kan omdat een woord bij jou een boek is, een periode uit je leven is.
En na zijn vertrek ga je naar binnen en je schrijft maar, je tekent alles op zoals het in je gedachten komt, maar je weet onvermijdelijk dat je uitkomen moet bij Dante, en je weet ook dat canto XIX een moeilijk zeg maar vervelend - iets is om te vertellen, terwijl je al dagen wacht op het ogenblik dat je over Ulysses zult kunnen spreken of over Ugolino, ook omdat Borges er iets over te zeggen wist. Terwijl je eigenlijk de eerste gedachte die je overviel deze morgen, neerschrijven wou, zijnde de bekentenis dat je leven een leven zonder avontuur is geweest, dat je enig avontuur de boeken zijn geweest die je las, de weinige boeken die je las. Eens, na een toespraak die je gehouden had en iemand je feliciteerde, en het was de kardinaal zelf, en zegde dat je een belezen man waart, antwoordde je dat je duizend boeken te weinig gelezen had. En inderdaad nu weet je dat je beter Homerus had moeten lezen en zeker beter Vergilius, dat je Ovidius onvoldoende las, Kafka, Jünger, Steinbeck, Hemingway, Sholokov, Pasternak, Gide, Sartre, Bernanos, Musil, Joyce en zovele anderen, je zegde het niet maar je dacht het achteraf. En het antwoord dat je toen kreeg was het antwoord van een wijze man, je kunt toch niet alles lezen. Wat een troost is nu, je kunt niet alles lezen!
Ik volg in de dagbladen wat er verschijnt aan nieuwe boeken en stel vast dat de ganse wereld aan het schrijven is. Het verschil is dat anderen schrijven en gepubliceerd worden, wat ze ook moge schrijven, ze komen met zaken die ik nooit zou wagen te publiceren. Ik schrijf en wat naar buiten komt zijn voor het ogenblik mijn blogs en wat teksten, gedichten zelfs, die terecht komen bij enkele vrienden en kennissen. Misschien val ik hen er zelfs lastig mee, en het zal wel. Zo heb ik deze lijnen in een ruk geschreven licht beneveld door de enkele glazen Porte de Novembre die ik het grote geluk had te kunnen drinken met de goede vriend die ik niet bij naam hoef te noemen, hij zal me lezen en weten dat het over hem gaat en anderen hebben er geen nood aan het te weten. Anderen begrijpen niet wat het betekent neer te zitten, buiten in de herfst die zich eens te meer te vroeg aankondigt, te spreken over Teilhard en waar we ooit samen waren, namelijk in de kerk waar hij in zijn jeugd de mis bijwoonde met zijn moeder maar we zagen wel niet zijn geboortehuis in het dorp ernaast en te spreken over Shostakovich en over the rowan tree van Pasternak, en over Borges en Chateaubriand, die hij voor mij gaan halen was in de Franstalige bibliotheek van de stad.
Mon Dieu, wat een rijkdom en wat een geestelijk avontuur eens je de wereld van het gewone waagt te verlaten.
Et les trois décis de blanc aidant elk de helft van de fles als ik deze lijnen schrijf. Onsamenhangend en niet wetend of ze zullen overblijven, niet wetend of ze leesbaar zijn nu ze in een lange ruk werden neergezet op de harde schijf, zo gaat het nu de dag van vandaag, terwijl ik ze eerst volledig had moeten uitschrijven in mijn dagboek dat nu al enkele maanden achterbleef.
Zeggen nog dat ik ook iets wou schrijven over de geest in de mens; dat het deeltje klein, maar groot in zijn minimaal-zijn - geest in ons is van de Kosmos. Maar dit komt nog wel ik heb nog heel wat te schrijven voor ik aan het einde kom van mijn verhaal en van mijn leven, zo hoop ik toch, want ik meen in het verleden, ooit zinnige dingen te hebben geschreven over Het of De Onnoembare, die ik inbrengen wil in de goddelijke (of niet) Commedia van Dante.
En Shakespeare een andere vriend - die even binnenkomt : O God, I could be bounded in a nutshell and count myself a king of infinite space (Hamlet II, 2)
21-09-2014, 03:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-09-2014 |
Canto Achttien (2) |
Ik was, Dante lezend en herlezend, aangekomen in de eerste gracht van Malebolge, eigenlijk is het geen gracht want er vloeit geen water, maar de vertaling van bolgia (bolge in het mv) als gracht, vergemakkelijkt het schrijven van wat ik begin te noemen, de Dagen dat ik Dante las, of, Mijn dagen - en er zijn er heel wat - met Dante. En ik besef dat ik hiermee niet overdrijf, dat ik overvol Dante ben en ik als een geestelijk gestoorde moet overkomen, vandaag misschien zelfs in mijn blogs. Maar zoals Vergilius herhaaldelijk Dante aanmaant om verder te gaan, volg ik hen.
*
Ze ontmoeten op hun tocht voortdurend nieuwe gezichten en zegt Vergilius:
Zie welke grootheid daar aankomt en ondanks al zijn pijnen, geen traan vallen laat. Zie welke koninklijke houding hij nog toont. Het is Jason die door moed en inzicht, het schaap weghaalde bij de Colchiërs [1].
Hier maken we kennis met Jason, de kapitein van de expeditie van de Argonauten, op zoek naar het Gulden Vlies (il vello doro), die op zijn tocht, op het eiland Lemnus landde waar de vrouwen, zonder enige vorm van medelijden alle mannen hadden omgebracht. Daar maakte hij de jonge Isifile zwanger en liet haar alleen achter op het eiland. Dit is de zonde waarvoor hij hier boeten moet en op deze wijze wordt ook Medea (dochter van de koning van Colchië en ook verleid door Jason) gewroken.
Allen die meelopen met hem hebben op dezelfde wijze gezondigd en meer hoef je over deze gracht niet te weten, zegt Vergilius.
Intussen hebben ze, via de boogbrug, de tweede gracht bereikt. Op de boorden ervan hing een dikke laag schimmel waarvan zicht en geur uiterst onaangenaam waren voor neus en ogen. De bodem van de gracht was heel diep. En dan overdrijf je, Dante.
Daar zagen we beneden in de gracht gestalten liggen, bedekt met drek die uit menselijke latrines scheen te komen en terwijl ik naar beneden keek zag ik een hoofd zo bevuild met stront dat ik niet onderscheiden kon[2] of het een leek of een geestelijke was.
De gekwelde was echter kwaad omdat Dante zo naar hem keek en vroeg waarom hij meer naar hem keek dan naar de anderen die ook in de stront lagen.Wel zegde Dante het is omdat ik je nog gezien heb met droge haarbos (coi capelli asciutti). Je bent Alessio Interminei uit Lucca. Hierop antwoordde Alessio (een tijdgenoot van Dante),
als ik hier lig dan is het omdat mijn tong nooit genoeg kon krijgen van het vleien.
Vergilius echter raadt Dante aan eens beter rond te kijken opdat hij het gelaat zou zien (en hij neemt geen blad voor zijn mond):
van deze vuile meid met verwarde haren die zich krabt met haar strontnagels, nu eens hurkend dan eens rechtopstaande.[3]
Taide,(la puttana), de lichtekooi, haar geschiedenis is Dante gaan halen, zo leren me de vele voetnoten hierover, uit de Eunnuchus van de Latijnse schrijver Terentius, die Dante kennen moet via Cicero. Om je maar te zeggen de inspanningen die Dante heeft moeten doen en de belezenheid die hij moet gekend hebben, om aan honderddertig à honderdveertig verzen per canto te komen. Hadden deze beschrijvingen met de door Dante gebruikte woorden, (eigenlijk normaal voor zijn tijd en stilaan terug normaal geworden voor de tv-tijd waarin we leven vandaag), iets te maken met de toestand waarin hij zich op het ogenblik van het schrijven bevond?
[1] ... guarda quel grande, che viene / e per dolor non par lagrima spanda / quanto aspetto reale ancor ritiene/ Quelli è Giason, che per core e per senno / li Colchi del monton private féne (Canto XVIII, 83-87). [2] op basis van tonsure of niet. [3] di quella sozza e scapigliata fante / che là si graffia con lunghie merdose,: ed or saccoscia ed ora è piede stante. (canto XVIII:130-132)
20-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-09-2014 |
La Chaise-Dieu |
Maar al mijn vragen hebben hun antwoord. Ik was enkele jaren geleden met vrienden in de Abdijkerk van La Chaise-Dieu (Departement Haute-Loire), een monument, al was het maar om enerzijds het prachtige meterslange Vlaams wandtapijt uit één stuk geweven, dat destijds als bescherming tegen de winterkoude het ganse koor afsloot, en anderzijds om zijn prachtige Dodendans-frescos. Ik kocht er een dun boekje van le Père Marie-Bernard, F.J. over La Danse Macabre de la Chaise-Dieu dans son contexte artistique et religieux. Een historisch waardevol document, over hoe de Kerk en de theologen, komende uit de middeleeuwen, nadachten over de dood, het Laatste Oordeel en het Hiernamaals. Het volgende citaat brengt een duidelijk theologisch beeld over de hereniging van lichaam en ziel na het Laatste Oordeel, al betwijfel ik sterk dat men er heden nog zo over denkt:
Lunité de lhomme, âme et corps, étant brisée à la mort il convient de la reconstituer. Grâce à la résurrection de la chair, la personne est rétablie dans son intégralité. Il y a là comme une nécessité par rapport à la victoire du Christ: le péché commis par Adam, qui a provoqué la mort, séparation de lâme et du corps, ne sera véritablement vaincu que lorsque lâme sera de nouveau réunie à son corps dans la résurrection de la chair. La résurrection des corps se produira à la fin du monde; elle est impossible à imaginer puisquelle présuppose laction de la Toute Puissance recréatrice de Dieu; elle précède le jugement dernier. Ce jugement ultime nest pas un véritable nouveau jugement puisque le sort de chacun est fixé dès sa mort
[1]
Dante tracht evenmin te begrijpen wat de Allerhoogste bedoelt met deze hereniging. Hij wacht dus het Laatste Oordeel, waarvan hij weet, dankzij de profeet Joël, waar het zal plaats vinden, niet af. Hij heeft nood aan de onmiddellijke veroordeling, de aanduiding van de plaats in de Hel en de toepassing van de straf die ermee gepaard gaat. En we weten ondertussen al dat de ziel, de schim, de schaduw, nog meer lijden zal eens herenigd met het lichaam.
Dantes verzen lezend zijn dit bemerkingen die ik niet laten kan en die ik kwijt moet, hier of ergens anders. Het geeft me in elk geval het gevoel dat hij het is die alles regelt alsof hij een blauwdruk maken wou over hoe de Hel het best zou kunnen ingericht en beheerd worden.
[1] Pag. 22
19-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-09-2014 |
Canto Achttien (1) |
De Geryon heeft hen neergezet in de eerste van de tien grachten van de Malebolge. Dante en Vergilius ontmoeten er zwermen zondaars komende uit de tegengestelde richting en worden terzelfder tijd voorbijgestoken door schaduwen die onder de zweepslagen en het geschreeuw van de duivels in hun richting vluchten. Dante maakt er hier zelfs gebruik van om te verwijzen naar het jubileumjaar 1300 om te zeggen dat alsdan het verkeer op de brug over de Tiber ook verliep in twee richtingen, zijnde deze naar il castello (Engelenburcht) en Santo Pietro en deze die gingen in de richting van il monte (Monte Giardano). In deze eerste gracht ontmoeten ze diegene die er, omwille van het verleiden van hun naaste of het tot elkaar brengen van man en vrouw, verzeild zijn, Allen worden ze achterna gezeten door gehoornde duivels met lange zwepen die ze laten neerkomen op de ruggen van de zondaars. Dante herkent het gezicht van een onder hen en vraagt of hij soms niet Venedico Caccianemico is en ook de reden waarom hij zich hier bevindt, en deze hem antwoordt, al zegt hij het niet graag:
Ik ben het, hoe men ook dit schandelijk verhaal moge vertellen, die Ghisolabella er toe verleidde de markies ter wille te zijn[1]
En er nog aan toevoegt dat hij hier niet de enige Bolognees is die hier moet lijden want onze gracht hier is er vol van:
Op dit moment, wonen er tussen de Sàvena en de Reno (twee stromen) minder mensen die ons dialect spreken dan hier. En als je hiervoor een bewijs zoekt dan moet je maar denken aan de hebzucht waarvoor we gekend zijn.
De voetnotas in de tekst identificeren wie die Venedico Caccianemico was. Misschien bedoelde hij het goed door zijn zuster Ghisolabella te willen binden aan de Markies opdat zij hem ter wille zou zijn, wat dit ook moge betekenen. Maar wat me stoort is het feit dat hier in dit geval en in vele vorige gevallen Dante zich hoegenaamd niet bekommert om de gemoedsgesteltenis van de nakomelingen van de door hem bij naam genoemde zondaars die hij zogezegd ontmoette in zijn Hel, want het is wel degelijk de Hel van Dante. De fout die ik aldus bega is het los koppelen van het poëtische van zijn woorden van wat hij te vertellen heeft.
Als ik dan terug grijp naar wat T.S.Eliot schreef,
that Dante is, in a sense to be defined
the most universal of poets in the modern language[2].
En nog, dat:
The enjoyment of the Divine Comedy is a continuous proces. If you get nothing out of it at first, you probably never will; but if from your first deciphering of it there comes now and then some direct shock of poetic intensity, nothing but laziness can deaden the desire for fuller and fuller knowledge[3].
En ik weet en het is de bevestiging ervan, dat het de poëzie van het woord is dat me soms doet opspringen en me aanzette verder te werken. Maar niet iedereen is hier van overtuigd als ik denk aan Jacques Le Goff en wat hij zegt over Dante:
Sa théologie mystique se dégrade aisément en une imagerie populaire qui lui assure un retentissement énorme.[4]
Le Goff is hier ingesteld op de theologie van Dante niet op de poëtische kracht van Dantes woord. Moet ik er dan nog zorg mee hebben hoe het kan dat zij, die nog op hun lichaam wachten, om er hun ziel op de dag van het Laatste Oordeel mee aan te kleden, hier al kunnen gestraft worden en dan nog wel - vooraf door Minos veroordeeld - vóór dat dit Laatste Oordeel heeft plaatsgevonden.
[1] Io fui colui che la Ghisolabella / condussi a far voglia del Marchese, / come che suoni la sconcia novella. (Canto XVIII: 55-57). [2] Selected Essyas, pagina 238 [3] Selected Essays, pagina 75 [4] In La Civilisation de lOccident médiéval, Pagina 189.
18-09-2014, 00:23 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-09-2014 |
Aanloop naar Canto Achttien |
Ik wou er eerst en vooral het gevoel aan toevoegen dat ik ken, telkens ik een blog de wereld heb ingestuurd. Het is een goed gevoel, een jeugdig, fris, openbloeiend, dankbaar, verwachtingsvol gevoel, gekleurd al naar gelang de vreugde die ik kende bij het schrijven. Dit doet hier wel niets terzake, maar een plotse ingeving moogt je nimmer weigeren.
*
Vergilius en Dante en ik ook - werden door de Geryon neergezet in de achtste cirkel van de hel, in het deel de grachten van het kwaad, Malebolge genaamd. Tutto di pietra di color ferrigno, helemaal bestaande uit ijzerkleurige rotsen. In het midden van de Malebolge ligt een diepe en brede holte. Un pozzo assai largo e profondo, waarover zegt Dante, ik later iets meer vertellen zal. In cirkelvorm, de ene lager dan de andere liggen hier tien grachten (bolge). Deze grachten zijn verbonden met elkaar door boogbruggen langs waar de onderliggende gracht bereikt wordt. Dit is wat ik me van deze donkere ruimte op basis van de tekst voorstellen kan. Ik verwaarloos de details die op vele plaatsen maar bladvulsel zijn, want in feite heeft het allemaal niet zoveel belang hoe het eruit ziet. Als je maar het beeld bijhoudt van een soort trechtervormige krater waar nu, telkens vertrekkende langs de linkerzijde, de verdere tocht van Dante en Vergilius verlopen zal, van een hoger liggende gracht via een gemakkelijke of moeilijke boogbrug naar een lager liggende. Om aldus uit te komen in het diepste deel van de hel, de negende cirkel, zijnde het centrale punt van de aarde.
*
Het licht in bundels, gefilterd door de hoge bomen, dat me verblindt. Ik denk aan Dante, vóór Vergilius gezeten, zoals twee Tempeliers op de rug van een paard, neerdalend op de rug van de Geryon, het ondier met mensenhoofd en slangenlijf en eens afgestegen, verdwaasd nog, zich amper realiseert waar hij zich bevindt. Ik betrap er me op dat ik me tracht de gemoedstoestand van Dante in te beelden eens hij terug met beide voeten op de rotsvloer staat. Hijzelf zegt er niets over. Eens aangekomen in die trechtervormige holte begint hij onmiddellijk met de beschrijving ervan alsof de afdaling eens voorbij niet het minste effect nog heeft op hem. En er valt niets in meer over te zeggen. Hij is een Tempelier, hij is een volgeling van hen, en zijn broeders in zijn genootschap weten voldoende dat hij hier zijn ware identiteit bevestigen wil. Maar het kan ook, en het zal wel zo geweest zijn, dat er dagen waren dat hij andere zaken om het hoofd had en eens zijn tekst terug opgenomen hij weinig aandacht had om te weten hoe hij de laatst geschreven verzen had afgesloten. Ik ook ken vele dergelijke dagen dat mijn schrijven stil ligt terwijl Dante op de achtergrond aan het wachten is.
*
Of het kleine bijna niet te vermelden voorval van deze morgen, toen ik met de wagen langs de rozenvelden en de weiden reed, het kristallen licht flitsend doorheen de wilgen langs de weg, met Mozart op de radio en de muziek en de herfst in mij, de roekeloze herfst in mij, de eerste zin uit een boek van mijn jeugd[1], dat nu niet meer gelezen wordt en die ik me blijf herinneren: de eerste dagen van september doen me pijn. En nu, dit neerschrijvend, het voorval, een fractie maar, waarover ik het wou hebben: een man van mijn ouderdom op de fiets die me tegemoet rijdt. Ik zie dat zijn glimlach glanzend is, dat zijn witte haren glad gekamd zijn tegen zijn hoofd. En een ogenblik benijd ik hem. Want wie is er gelukkiger, ik met mijn vragen over Dante of de man op de fiets (ik durf hem zelfs niet oud noemen want dan noem ik mezelf), die me tegemoet komt en die ik in een flits, als een foto in mij opneem. En, nu terwijl ik schrijven wil over Dante, het beeld terug oproep om me opnieuw de vraag te stellen. En ik dacht dat hij het gelukkigst was omdat het bij mij kommer was, een blijvende inzet om creatief te zijn en vrezende zoals Shostakovich, niet te schrijven met alle krachten in mij. Terwijl er bij hem een grote losheid was, een jeugdigheid in de manier waarop hij me tegemoet kwam op de fiets langs de graskant van de weg, zijn gezicht breed open, een glimlach in zijn ganse houding. Zoals hij een fractie was, was ik een fractie de man op de fiets. Het deed me denken aan het verhaal van de twee wijze chinezen boven op de boogbrug (de brug misschien uit Das Lied von der Erde). En kijkend in het water, de ene tegen de andere: zie toch eens hoe gelukkig deze vissen zijn in het water en de andere: hoe kun jij weten dat de vissen gelukkig zijn, jij bent toch geen vis. Ik weet niet goed meer hoe het einde ervan was maar ik vermoed dat het antwoord zal geweest zijn: Ze zijn gelukkig omdat ik me gelukkig voel hier te zijn, samen met jou, op deze brug, boven dit water met de vallende bladeren die wegdrijven over het water zoals de zomer wegdrijft in de luchten boven ons.
De oudere man op de fiets die ik zag, een flits maar, de man die gelukkig was, omdat ik me toen ook, een fractie, gelukkig heb gevoeld alsof ik het was op de fiets.
[1] Van Hoogenbemt : De stille Man
17-09-2014, 04:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-09-2014 |
De dertien laatste canti van zijn Paradiso |
Geschreven de avond van 14 september 2014:
Alvorens verder te gaan wil ik, de dag waardevol zijnde, voor de tijd van een blog, terug naar de laatste levensdagen van Dante en dan vooral naar het feit dat na zijn dood hij overleed in Ravenna op 14 september 1321 - door zijn zoon Jacopo werd vastgesteld, dat de dertien laatste canti van zijn Paradiso ontbraken.
William Anderson[1] in zijn Dante the Maker schrijft hierover dat het verhaal gaat, dat acht maanden na de dood van Dante, de zoon Jacopo een droom had waarin rond twee uur in de morgen zijn vader verscheen gekleed in een wit gewaad en met een lichtend gelaat. Jacopo vroeg zijn vader of hij leefde en zijn vader antwoordde: ja, maar ik leef in het echte leven, niet dat van jullie. Dan vroeg hij hem of hij zijn gedicht had beëindigd en indien dit zo was waar het ontbrekende deel was. Dante in de droom leidde zijn zoon naar de kamer in een ander huis die hij gebruikt had als slaapkamer in zijn leven and touching the wall pointed it out as the place where he should look. Jacopo woke up, fetched Piero di Giardino and went to the bedroom which was in another house. At the place indicated in the dream they found a mat fixed to the wall. On removing the mat, they found a manuscript coated with mould from the damp wall and on brushing the mould off they discovered the missing thirteen cantos. They were overjoyed and, copying them out, sent them to Can Grande, following the habit of Dante who had published the other cantos in this way
The story, zegt Anderson is not impossible.
Het kan, een droom die de waarheid onthult - ik ook droomde deze morgen over het plotse, grote succes van mijn blogs - niets zegt ons echter over het tijdstip waarop de laatste dertien gezangen werden geschreven en verborgen. Waren de resterende gezangen volledig afgewerkt en gebeurde het verbergen, vóór zijn vertrek naar Venetië of, bleef nog een gedeelte ervan te schrijven of te herzien, en gebeurde dit pas, nà zijn terugkeer en dus tijdens zijn ziekte, en werden ze pas, nadat Dante ze had afgewerkt, opgeborgen door hem omdat hij de gelegenheid niet meer had de tekst ervan te overhandigen aan zijn zoon?
Met een vraagteken dus dat eeuwig blijven zal en waarvan ik gemeend heb gebruik te mogen maken om te gepasten tijde mijn versie erover te geven.
[1] ANDERSON William: Dante the Maker, Routledge & Keagan Paul, London, 1980
16-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-09-2014 |
Facebook |
Ik las op facebook:
I like cooking my family and my pets.
Of de macht van de komma.Waarop het antwoord van G. S. op facebook
De taal heeft kommas nodig, zoals de mens lucht. Maar steeds meer mensen hechten geen belang meer aan de taal.
Dit herinnert me aan de barbaren waar Alessandro Baricco het over heeft. Een boek dat ik wel niet gelezen heb, maar Karel Verhoeven in zijn recensie in de Standaard van 5 september [1]schrijft er voldoende over opdat ik me er een idee zou van kunnen vormen. De ouden - waaronder ik me reken - lees ik, zweren bij complexiteit en diepgang, terwijl de barbaren plezier scheppen in snelheid en oppervlakkigheid
het edele ruilen ze in voor het spectaculaire.
En hier komt Bariccos gouden raad:
De beschaving lijkt ten onder te gaan, maar jammer niet, kijk goed naar wat er in de plaats komt. Zo voorkom je dat je de stoomlocomotief afwijst omdat die in vergelijking met de paardenkoets maar een ordinair stinkend ding is en nog gevaarlijk ook.
Wat neer komt op wat hij aan zijn lezers uit de oude wereld liet verstaan:
Ga drijven, neem nog wat mee uit de oude wereld nu het nog kan, maar laat je geleidelijk aan muteren tot een barbaar.
Wat voor mij overkomt als weinig bemoedigend en totaal geen slaagkansen biedt aan het manuscript van een soort roman die op het getouw staat. Ook mijn Dante-geschiedenis is totaal overbodig en maakt geen schijn van kans. Al wat ik schrijf vervliegt lijk de geur van rozen in het luchtledige; het blijft een onnodige inspanning die me niet alleen uren slaap kost die me weghouden van de hedendaagse barbaarse literatuur.
Zo zie ik nu het weglaten van de kommas en andere zintekens als de voorbode van het tijdperk van de barbaren.
José Saramago, die ik niet verdenk een barbaar te zijn, in zijn Memorial do Convento over de bouw van het klooster van Mafra daarentegen, had een voorliefde voor de komma. Hij gebruikte die zelfs op het einde van een zin, waarna hij, alsof het een punt was, begon met een hoofdletter. De punten in zijn Convento waren dan ook zeer schaars. Waarop ik op facebook als antwoord kreeg: Heb je de punten al geteld in Gangreen van Geeraerts? Een vraag die me, gezien ik Gangreen niet las, met een nieuwe vraag achterlaat: was er bij Geeraerts een overvloed aan punten of een gebrek eraan. En dan toch, wat bemoedigend blijft, want facebook kan heel gemakkelijk de dag vullen van iemand die op de hoogte blijven wil van wat er intellectueel onder de barbaren van Bariocco gaande is. Maar ik troost me er is zeker en vast een keerzijde. De weinige keren dat ik er heen ga vind ik op facebook heel wat nuttige gegevens die ons als ouden, (nog een tijdje) gerust stellen als ik het volgende te lezen krijg:
The rules of texting:
1. Write something thoughtful 2. Check your spelling 3. Check your punctuation 4. Repeat steps 2-3 5. Click Send
Ik zal dit maar zien als een vingerwijziging waaraan ik maar al te graag wens te voldoen, te beginnen met 1. Als ik iets schrijf laat het mindful zijn en 2, 3 en 4 zorg dat dit mindful karakter waardig wordt uitgedragen. Zo het is nog niet zo zeker dat de barbaren van Baricco het halen zullen. Trouwens morgen ben ik er terug met de klassieker, Dante, de voorloper van de 'paardenkoets' van Bariocco.
[1] Allessandro Baricco : Een bepaald idee van de wereld De bezige Bij, 224 blz. 18.90
15-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-09-2014 |
De Weergalm |
De wereld waarin ik leef, de woning waarin ik me beweeg en de enorme spirituele rijkdom als ik kijken en luisteren kan naar de uitvoering van de XIIIe symfonie van Shostakovich, de sublimatie van wat creativiteit kan zijn. Ik luister naar de Russische tekst en krijg, bewogen, de vertaling in lijnen onderaan het beeld. De tekst die zich concretiseert in de maker zelf: I write haunted with the fear of not writing with my full strenght, en zijn allerlaatste zin: I make a career for myself by not following one. Ik nam die zinnen mee met mij, ik nam de koordgeschiedenis van Dante, zijn godsidee, de laatste klanken van Shostakovich Babi Yar-symfonie mee met mij deze morgen, toen ik door het bos wandelde, langs de met netels en bramen dichtgegroeide wegels, toen ik in het geruis van de bladeren het stille vloeien van water hoorde, toen alles zich mengde en ik, bedwelmd door Dante, dacht aan het boek van Volkov over Shostakovich, en het gebeurde dat ik plots het gevoel had overrompeld te zijn door het levende bos over mij, maar tevens dankbaar, dankbaar te kunnen schrijven dat alles ook datgene waar ik me geestelijk over buig - beweging is; dat al wat IS beweging is. En dit alles samengevat in die ene sibyllijnse zin van Yaweh aan Mozes bij de brandende braamstruik:
Yo soy el que soy[1]: dat ik vertaal als en wellicht schreef ik het al - Ik ben het Universum dat beweegt, het Universum dat IS, dat ik ben.
*
Ik val terug op mijn woorden van daar zo-even. De beelden van deze morgen overwoekeren alles, de grond bezaaid met hazelnoten, met netels en in elkaar verweven bramen, de beek met helder stromend water waarin stukjes boom liggen weerspiegeld. Het is de zoveelste herfst die ik beleven ga, intenser wellicht dan alle andere omdat hij gevuld zal zijn niet alleen met wind en regen en vallende bladeren, maar met Dante en met wat ik schrijven zal over zijn Divina Commedia. En ik denk eraan simpelweg te spreken over zijn Commedia en niet dat deze goddelijk zou zijn. En wat zijn begroeting van de sodomieten uit Firenze betreft vermoed ik dat hij misschien zelfs zal gedacht hebben, al was het maar een fractie van een ogenblik, dat ze hier evenmin als zovelen niet op hun plaats waren en dat, als hij het verlangen kende hen te omhelzen, het misschien wel was omdat ze broeders waren van eenzelfde geheime genootschap. Al deze zaken en nog tal van andere, lopen door en over elkaar, zijn een verzameling van gedachten die met elkaar verweven liggen al zijn ze van een totaal verschillende aard.
Alles is zo wijd
[1] La Biblia de Jerusalen: Exodo 3: 14, een zakbijbel die ik eens kocht om mijn Spaans bij te houden.
14-09-2014, 04:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-09-2014 |
Canto Zeventien (2) |
Ik houd het beeld even vast. De staart van de Geryon lijk de schroef van een helicopter. Dante denkt aan Phaëton die de teugels losliet en de hemel verschroeide, denkt aan Icarus die zijn vleugels ziet smelten en op zijn vader roept. Uiteindelijk landt de Geryon aan de voet van de loodrechte rotswand waar hij hen afzet en hij daarna vertrekt als een pijl uit een boog. Eens te meer heeft Dante zich overtroffen en het verbaast me dat nog geen Spielberg dit beeld heeft gebruikt: het beeld van een in cirkels dalende Geryon, half mens, half slang, met behaarde bokkepoten en op zijn rug, de levende, angstige Dante met (de geest van Vergilius) achter hem. Dante aarzelt niet het beest te vergelijken met een valk die zoekend naar een prooi, tevergeefs heeft rondgevlogen en nu in eindeloze cirkels, zonder acht te slaan op de teleurstelling van zijn valkenier, zich onvoldaan ver van zijn meester gaat neerzetten. Heb je een betere metafoor om de zweeftocht van Dante te beschrijven, is er een meer passend middel om af te dalen in het diepste van de Hel?
Dalen we, gekneld tussen Dante en Vergilius - het beeld van de twee tempeliers te paard - even mee met hen.
En beste lezer, ik weet dat mijn gesprek met Dante - de monoloog met de Dante in mij - wel ooit eens een einde zal kennen. Vandaag, op een punt gekomen in de dagen die voor mij nog opgetekend staan in het Grote Boek - psalm 139, vers 16 - kan ik de Commedia niet zo maar opgeven en achter laten, al moet ik er aan toevoegen dat ik in de verste verte, met mijn woorden, niet de poëtische geladenheid haal die Dante bereikt in zijn verzen en terzines. Ik haal slechts de schors van zijn weelderige woorden, en evenmin, de diepere achtergrond die zijn woorden verbergen. Ik geef er me voldoende rekenschap van, bij het luidop lezen van zijn Italiaans en woord na woord laat doordringen tot mij, dat wat ik begonnen ben, van bij de opzet een verloren zaak is geweest. Het verassende is dat dit pas nu bij momenten doordringt tot mij. Zo, lukt het me niet in mijn verder leven, hem te volgen tot de laatste versregel van zijn Paradiso, het zij dan zo. Ik hoop in elk geval vóór het einde van het jaar, het einde van zijn Inferno te bereiken.
Je kent het ook, waarde lezer, gedachten komen en gaan, zijn lijk de golven van de oceaan, immer dezelfde en toch immer verschillend wat hun lichtinval wat hun aanzet en aankomst betreft; gedachten ook komen aangerold, doven uit en keren terug. En iemand als ik, die dagelijks deze gedachten screent, herhaalt zich en loopt er soms in verloren. Dante is een oceaan voor mij die zich keer op keer uitstort over mijn stappen op de breuklijn van wat is en niet is en toch is. Het ti giuro van de verteller Dante die zweert te zien wat hij schrijft, al weet hij dat hij het is die het creëert.
En over einde gesproken, wat je Commedia betreft, zindert diep in mij, de meest belangrijke versregel na, en stel ik me de vraag waarom je in die laatste versregel van je derde luik, je Paradiso, spreekt over lAmor che move el sol e laltre stelle, en niet over Dio che move el sol e laltre stelle,waarom, Dante, is het niet de schepper van alles, je God, die de zon en de andere sterren bewegen doet, maar Amor?
Ik denk, en ik wil dit neerschrijven dat ik na je Inferno beëindigd te hebben Ik ben nu ongeveer halfweg de suggestie van T.S. Eliot volgen zal en beginnen aan je Paradiso, maar dan in vrije val, zonder er een woord nog over te vermelden in mijn blog.
In elk geval, Dante, voor mij ben je een gotieker, ben je een kathedraalbouwer, een voorloper van Ruusbroeck. God volstond je niet, die naam was te eng, te mens gebonden. Voor jou was het zoals voor Ruusbroeck of was het toch, zoals bij Gilliams, zuster Hadewijck? Alle dinghe sin mi te inghe, ic ben so wid. En, zoals Urbain Van De Voorde[1] over Ruusbroeck schreef: iemand die onmogelijk kon blijven stilstaan bij een eens voor allemaal vastgelegde geloofsregel, zo waart jij ook. Voor jou zoals voor Ruusbroeck lag er heel wat meer in het woord God. Het was Beweging, het was het grote denderende Leven, het was het Allesomvattende, het enige dat IS. Dit was voor jou de betekenis van Amor che move el sol e laltre stelle de kosmische energie die je Amor noemde die alles bewegen doet en niet alleen in beweging houdt maar gericht doet evoluëren naar het Omegapunt dat in potentie reeds is bereikt.
[1] Urbain Van De Voorde : Ruusbroeck en de Geest van de Mystiek, Uitgeverij De Sikkel, 1934, pag 56.
13-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-09-2014 |
Canto Zeventien: de Geryon |
Ik herhaal wat ik schreef, en wat Frans van Dooren zo duidelijk heeft aangevoeld: de eenzaamheid van hij, die de dag van vandaag Dante opzoekt, is groot en (bijna) onhoudbaar. En ik, van uit die eenzaamheid richt me tot jou, Dante, waarom zweer je hier, op deze meest vreemde plaats, de waarheid te spreken? Is het omdat het beeld dat je gaat oproepen van de Geryon, helemaal niet strookt met het beeld uit de mythologie namelijk dit van een wrede koning met drie hoofden, zes armen en zes benen; en evenmin met dat van Vergilius, die het beschrijft als een wezen met drie lichamen? Jij, zag het anders in je Hel, je zag het als een wezen:
met drie naturen: het hoofd dit van een mens, met zelfs een rechtschapen blik, de behaarde benen deze van een dier en het lichaam dit van een slang, versierd zoals een Turks of Tartaars tapijt, met een giftige en puntige staart die opkrolt zoals deze van een scorpioen.
Oprijzend uit de donkere diepte, blijft het met hoofd en bovenlijf liggen op de rotsrand terwijl de staart kronkelend in de diepte hangt. Je bezworen beeld, Dante is van een afschuwelijke schoonheid, een beeld uit een horror-film, het gedrocht leunend, voor je ogen, op de rotsrand, terwijl de vlammen als sneeuw maar blijven vallen. Je bent een toneelgenie, Dante, je bent regisseur, ensceneerder, script en acteur, je regisseert jezelf én als Dante, én als Vergilius, én als toeschouwer, daarenboven ben je theoloog en filosoof.Je bent alles en je weet al wat er te weten is. Daarom ook is het je toegelaten te zweren dat de beelden in je Inferno, en wellicht ook deze in je Paradiso en Purgatorio, de waarheid zijn. Niemand kan of mag eraan twijfelen en je lezende, bewaar ik de indruk, dat er heel veel geweest zijn die je geloofden en met angst en afkeer je verzen zullen gelezen hebben, zich afvragend welke plaats in de Hel hen te wachten stond. En wat die ti giuro (ik zweer je) van vers 128 betreft, was het niet in de eerste plaats, omdat je nood had aan een woord dat rijmde op scuro van vers 130 en op sicuro van vers 132, zoals dit ook het geval was met cinta en dipinta, hogervermeld? En ook dat er metaforen gebruikt worden omwille van het rijmwoord en nog, dat onvermijdelijk het woordgebruik en de zin van sommige verzen bepaald wordt door het vereiste rijmwoord. Dit is echter geen kritiek van mij, het is hoogstens een vaststelling waarvan elke rijmende dichter gebruik maakt. Het rijm bepaalt dan ook het gebruikte woord, in sommige gevallen zelfs de zin. Dit is de reden waarom ik zo weinig mogelijk rijmende gedichten schrijven zal, wat niet belet dat ik, waar het kan, dankbaar gebruik maak van een rijm. Ik vermoed echter Dante, dat je als schrijver heel wat zorg zult gehad hebben om te weten hoe je er in slagen zou af te dalen in het allerdiepste van de Hel, de koord die je om de lenden droeg ik verdenk je ervan dat die ook een figuurlijke betekenis had - was een schitterende oplossing. Je moet er maar aan denken, je moet maar de creativiteit bezitten om met een opgerolde koord, een Geryon, een vreselijk iets om aan te zien, naar boven te lokken om daarna te kunnen afzakken tot in het middelpunt van de aarde, het diepste van de Hel.
Het is Vergilius die de afdaling met de Geryon gaat negociëren terwijl jij op verzoek van Vergilius om je heen kijkt. Je ziet een groep gestalten die in de Hel zijn afgedaald met hun geldzak om de hals, met op de zak de tekening van hun wapenschild zodat de familievaders te herkennen zijn. Je leest de pijn in hun ogen. Zij ook zitten onder de vlammen, maar in het ene vers zegt je dat ze neerzitten, in het andere lopen ze rond om de vlammen te ontwijken. Dan begint voor jou het grote avontuur, je gaat vὁὁr Vergilius, op de rug van het monster zitten en Vergilius heeft zijn armen om jou heen geslagen. En ik lees, Dante, dat je het besterft van de schrik als het ondier in grote cirkels afdaalt, zijn staart als een schroef gebruikend, terwijl het met zijn poten de lucht naar zich toe haalt.
12-09-2014, 04:27 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-09-2014 |
Remake van een gedicht |
Het gebeurt, soms, dat een gedicht je ontsnapt voor het geschreven is. Je weet dit pas na enkele dagen als je ontwaakt uit de roes waaruit het gedicht als paddestoelen in het bos uit de aarde, te voorschijn kwam, ontoereikend aan woorden, omdat meer dan nodig werd verzwegen. Wat staat er je dan anders te doen dan het to remake it..
Ik aan de Leie dacht, hoe in sprankele meanders, ze zich open spreidde ontvankelijk, ik bewogen, te overkoepelen met gebloemde verhalen die ik uit de wolken haalde toen de wind me riep om een oud boek in de hand te houden, te lezen om ook Leie te zijn, niets meer dan Leie te zijn.
Of, hoe gelukkig ik was, toen ik, geborgen als in een kelk, Francis Jammes las en van de bomen reeds de bladeren rezen alsof het herfst al was, alsof het licht van duizend zomers over me, als metamorfose van grassen en ranonkel waar ik in het stuifmeel dronken lag te laat gekomen
met mijn woorden, om er te blijven.
Ik aan de Leie dacht, droeg het beeld met mij toen ik verder was en het land het me vertelde alsof, ik ademend in tekens die op mij van alle kanten kwamen afgestormd, haar zo maar vergeten kon.
Ik aan de namiddag dacht, de vriend, vriendin, de notelaar, het kopje porselein met thee, en immer overal het ruisen in de bomen; Van Ostaijen, ware hij er geweest, hij had dit uitgeschreven in een minimum:
Ik aan de Leie dacht.
11-09-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-09-2014 |
Canto Zestien (2) |
En op het smalle pad vervolgen Dante en Vergilius hun weg. Ze komen aan bij een enorme waterval die, zoals de stroom die vanaf Monviso langs de oostkant van de Apenijnen naar het laagland afdaalt en daar Acquaqueta wordt genoemd, bij Forlὶ de naam Montone krijgt, en daarna, boven de abdij van San Benedetto, met donderend geraas in een enkele waterval die er wel duizend zouden kunnen zijn, naar beneden valt, zo stortte daar het donkere water van de bijna loodrechte rotswand met een hels lawaai naar beneden.
Frans van Dooren die de Commedia vertaalde in een prozavorm, was dermate Dante-minded, dat hij alle plaatsen, door Dante vermeld in zijn Commedia, bezocht heeft. De man schreef er een boek over: Met Dante door Italië(AmboAmsterdam 2005). Hij beschrijft hierin ook zijn bezoek aan de waterval boven San Benedetto in Alpe. Maar hij vertelt ook een andere waarheid. Hij schrijft: Je treft niemand aan wie je je bewondering voor zijn poëzie kwijt kunt en je voelt je een buitenstaander, een vreemde vogel, een zonderling.(pag.25). Nu ik amper halfweg gekomen ben van zijn Inferno is het me duidelijk, de eenzaamheid van hij die Dante uitdragen wil, is heel groot.
Dan maar terug al mijn aandacht naar Dante:
Ik had een koord om de lenden waarmee ik nog gedacht had de panter met de gevlekte huid te kunnen vangen en op verzoek van mijn gids maakte ik deze volledig los en gaf ze opgerold aan hem.[1]
Vergilius keerde zich naar rechts en van op een bepaalde afstand van de rand gooide hij de koord in de grote diepte. Dante vermoedt dat hierop een nieuwe reactie zal komen. Maar zegt hij:
Hoe oplettend moet men niet omgaan met mensen die niet slechts iemands daden zien met de ogen maar die ook, met hun geest, tot in het diepste van de gedachten kunnen doordringen. En zo hoort hij dat Vergilius zijn gedachten gelezen heeft, want deze zegt hem: Wat ik nu verwacht en waarvan jij een vaag idee moet hebben, kan nu elk ogenblik te voorschijn komen. En dan Dante terug: Normaliter moet men bij een waarheid die de schijn heeft een leugen te kunnen zijn zo lang mogelijk de lippen op elkaar houden opdat men achteraf niet met beschaamde kaken zou staan,
Maar het verzwijgen kan ik niet en met de verzen van deze Commedìa zweer ik, lezer, hopende dat deze nog lang genade zullen vinden, dat ik door die dikke en duistere lucht een gestalte naar boven zag komen die elk onverschrokken hart zou doen huiveren. Hij kwam met de beweging van iemand die in het water gedoken is om een anker of iets anders, dat vastzit aan een rots, los te maken, het bovenlijf strak gehouden en de benen intrekkend om terug naar de oppervlakte te stijgen[2].
Een eigenaardige situatie, Dante die zweert dat wat hij beschrijft de waarheid is en niets dan de waarheid, terwijl wat hij zo prachtig gaat beschrijven, een beschrijving die aanvangt in zijn canto XVII, alhoewel het een afschuwelijk beeld is, de vrucht is van zijn verbeelding
[1] Io avea una corda intorno cinta / e con essa pensai alcuna volta / prender la lonza alla pelle di pinta./ Poscia che lebbi tutta da me sciolta, / sὶ come il duca mavea comandato / porsila a lui aggroppata e ravolta (canto XVI: 106-111) [2] Ma qui tacer nol posso, e per le note / di questa Commedia, lettor, ti giuro / selle non sien di lunga grazia vὸte / chio vidi, per quellaere grosso e scuro / venir notando una figura in suso, / maravigliosa ad ogni cor sicuro/si come torna colui che va giuso/talora a solverlancora,chaggrappa/o scoglioo altro che nel mare é chiuso,/ che in su si stende, e da piè si rattrappa. (canto XVI: 127-136)
10-09-2014, 18:10 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-09-2014 |
Canto Zestien (1) |
Dante en Vergilius bevinden zich nog steeds in de derde kring van de zevende hellecirkel, bij zelfde soort zondaars, de sodomieten.
En, Dante: ik was reeds aangekomen waar ik het gedonder hoorde van het water dat zich in de andere cirkel stortte, toen ik zag hoe drie schimmen zich hadden afgescheiden van een groep die onder de martelende vuur-regen in grote vaart kwam afgelopen. En de drie riepen naar Dante:
Stop eens jij, aan wiens kleding we zien dat je herkomstig bent uit de verdorven stad waar wij ook verbleven.
Vergilius schijnt hen te kennen, want
Hun geroep met aandacht aanhorend keert mio dottor zijn gezicht naar mij en zegt: Wacht, hier moet je hoffelijk zijn [1]
En Vergilius voegt er aan toe:
Ware er niet het vuur dat valt en de aard van de plaats dan zou de haast jou beter passen dan hen.[2]
Ik blijf me afvragen, Dante, hoe jij de schimmen of gestalten of zielen wel zag. Zoals je ze hier beschrijft, hebben ze een gezicht en een lichaam en kun je hun wonden zien, oude als nieuwe, gebrand in hun leden, wonden die zo erg zijn dat het je nu nog pijn doet. Je kunt ze enkel zien met de ogen van je geest, van je creatief-zijn en niet met de ogen van je lichaam. Dit is ook voor mij de enige wijze om je te volgen in je beschrijvingen, hoewel ik me er nu moeite mee heb, Dante, om het me voor te stellen als je de drie ziet blijven lopen,
om me heen draaiend hun gelaat steeds naar mij gericht zodat de hals steeds tegengesteld aan de voeten, zich bewoog..[3]
En, lezer van de door mij vertaalde woorden, luister naar de verzen die Dante hen laat spreken:
Als de miserie van deze zandvlakte, ons en ons verzoek en onze verbrande en afgepelde gelaten, ons in discrediet zou brengen, begon de ene,moge dan toch onze vermaardheid je geest beroeren en ons zeggen wie je bent, jij wiens voeten zo verzekerd door de Hel lopen.
En elk van hen zegt wie hij is en Dante verneemt aldus dat het drie vooraanstaande personaliteiten zijn uit Firenze en hij is verrukt over deze ontmoeting, en, ware ik bestand geweest tegen het vuur dan ware ik naar beneden gesprongen om hen te vervoegen: Maar omdat ik me verbrand zou hebben en gebakken zou worden, overwon de vrees mijn wil want hen te omhelzen was mijn verlangen [4].
Weet, zegt hij, dat uw toestand geen verachting oproept bij mij, maar droefheid en deze zal me niet zo vlug verlaten. Ik kom inderdaad uit uw stad en uw fiere daden en geëerde namen heb ik steeds hooggeacht. Nu heb ik de bittere zonden achter mij gelaten en zoek ik de zoete vruchten van de deugd die mij worden voorgehouden door mijn waardige leidsman. Maar om deze te bereiken moet ik beginnen met nog dieper af te dalen tot het middelpunt van de aarde.
Daarna wensen de drie nog te weten hoe het in Firenze gesteld is en Dante geeft hen een duidelijk antwoord, waarop ze hem geluk toewensen op zijn verdere tocht en hem vragen, eens hij terug onder de sterrenhemel zal zijn, zo goed te zijn de mensen over hen te vertellen. Na deze woorden lopen ze zo snel weg dat het was alsof ze geen voeten maar vleugels hadden, zelfs ware het niet meer mogelijk geweest amen te zeggen zo vlug waren ze verdwenen over de gloeiende zandvlakte waar de vlammen bleven nederdalen over de zielen.
[1] Alle lor grida il mio dottor sattese / volse il viso vèr me, e disse:Aspetta,/ a costor si vuol essere cortese (canto XVI: 13-15) [2] e se non fosse il foco che saetta / la natura del loco, io dicerei / che meglio stesse a te che a lor la fretta.(canto XVI: 16-18) [3] E sὶ rotando, ciascuno il visaggio / drizzava a me, sὶ che in contrario il collo / faceva ai piè continuo viaggio. (canto XVI: 25-27) [4] Ma perchio mi sarei bruciato e cotto, / vinse paura la mia buona voglia / che di loro abbracciar me facea ghiotto;(canto XVI: 49-51)
09-09-2014, 08:02 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-09-2014 |
Brunetto Latini en het gedicht. |
Waarom Brunetto Latini, en waarom ben je, Dante, verwonderd hem in de Hel te ontmoeten (siete voi qui, ser Brunetto?), terwijl ik verwonderd ben dat jij doet alsof. Wat heeft je leraar, de sodomiet, je misdaan, Dante, dat je schijnbaar wraak neemt op hem en hem in de ogen van de wereld in de Hel duwt? Kunnen we het raden, of is er nog een andere reden die ons totaal ontgaat; bv. is het omdat hij Vergilius niet voldoende waardevol achtte?
Mijn beste, waardevolle lezer(es). Ik weet/vermoed dat ik je verveel met Dante, maar Dante verveelt mij niet, ik tracht hem te zien hoe hij zijn werk opbouwt, zoals ik blijvend zoek naar een eerste zin waaruit ik een blog/gedicht kan puren, moet hij gezocht hebben naar soorten zonden en slachtoffers van die zonde. Maar, Dante, je geliefde leraar die je 'uur na uur zoveel mooie dingen leerde', in de Hel gaan duwen, blijft me een gedeeld raadsel.
Ik laat je even nog, waarde Dante, het licht vanmorgen is van die aard dat ik je niet wens te vervoegen op je pelgrimstocht, zeker nu niet wanneer ik blijf hangen bij het raadsel van de aanwezigheid van Brunetto Latini in de Hel. Toen ik dit gedicht plots schrijven ging, al zijn het geen terzines.
Ik dacht de Leie, hoe in wondere meanders, zich open spreidend, ontvankelijk, om een oud boek, ingebonden, in de hand te houden, te lezen of niet te lezen om ook Leie te zijn te worden.
Te overkoepelen met vreemde verhalen die je haalde toen de wind je riep tussen de korenhalmen en je dronken neerlag in het stuifmeel, het licht van duizend zomers over jou.
Of, hoe gelukkig je waart, toen je, geborgen als in een kelk, Knut Hamsun las, Benoni zijnde en van de bomen de bladeren rezen alsof het herfst al was en jij te laat gekomen met je woorden om er te blijven en in metamorfose op te gaan naar ongekende sferen.
Ik dacht de Leie, ik had het beeld met mij genomen toen ik verder was en het land vertelde over jou alsof ik je vergeten kon, ademend in tekens die van alle kanten kwamen, op mij afgestormd:
Ik dacht de Leie, de vriend, de vriendin, de notelaar, de zang van de vogels even voor het licht er was.
Ik dacht.
08-09-2014, 05:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |