Met het beeld voor ogen van Taide, la puttana, hebben ze genoeg gezien. Nu kunnen ze verder om via een hobbelige boogbrug, aan te komen in Canto Negentien:
O Simon, magiër van Samara, o armtierige volgelingen die de goddelijke zaken geschraagd door goedheid, in uw hebzucht verwisselt voor goud en geld, nu schalt voor jullie de trompet en wordt deze derde gracht je verblijf.
Dante gaat de magiër Simon halen uit de Handelingen der Apostelen om hem hier te laten boeten voor zijn poging om de geheime krachten af te kopen waarover Petrus en Johannes, door handoplegging beschikten, en ook met hem, allen die de afschuwelijke zonde van simonie, zijnde het verkopen en verhandelen van geestelijke waarden, bedreven hebben. En deze worden gestraft op een wijze die elke verbeelding overstijgt. Dante is hierover zelf verbaasd en schrijft:
O hoogste Wijsheid welke is niet de kunst die je toont in de hemel, op de aarde en in het rijk van het kwade, en hoe juist je inzicht wordt ingedeeld.[1]
Want hij ziet dat de bodem van de gracht vol holten steekt, niet groter en ook niet kleiner dan de gaten in de doopvont van zijn mooie San Giovanni-kerk hij heeft er zelf een van gebroken toen hij er iemand had gered van de verdrinking(!) - en uit die gaten staken de voeten en de benen uit van de zondaars en bleef de rest van hun lichaam onzichtbaar. Maar dit was niet voldoende voor Dante, want daarenboven stonden de zolen van de voet, van de hiel tot de tenen in brand. Bij een van hen zijn de vlammen roder dan bij de anderen en Dante stelt de vraag aan Vergilius. Deze antwoordt dat het een vraag is die hij hen zelf moet gaan stellen. En wat gebeurt er, ze dalen af, en de weg te moeilijk zijnde, Dante op de rug van Vergilius, om de onderliggende vierde ringgracht te bereiken om te kunnen spreken met het hoofd van de man met de brandende voeten.
Rampzalige zegt Dante tegen hem, jij die hier met je hoofd geplant staat, vertel me eens iets als je kunt?
De aangesprokene neemt Dante voor paus Bonifacius VIII en roept hem toe : Ben je daar al, Bonifacius, ben je daar al, heeft wat geschreven stond me een paar jaren voorgelogen, en heb je nu al genoeg van de rijkdommen voor dewelke je niet geaarzeld hebt je de schone bruid (de Kerk) toe te eigenen om haar nu al te laten vallen?
Hierop blijft Dante sprakeloos maar Vergilius zegt hem vlug te antwoorden dat hij niet diegene is die de geest denkt dat hij is. Waarop de zondaar, die met zijn benen in de lucht, (Dante zegt niet of hij gekleed is of naakt), hem antwoordt dat hij te hebzuchtig is geweest om zijn familie van de Orsati te kunnen helpen. Anderen zijn me met hun simonie voorafgegaan en liggen nu in de rotsspleten. Ook ik zal vallen wanneer die andere (Bonifacius VIII), die ik dacht dat jij waart, hier zal staan.
Morgen, beste lezer, het vervolg van zijn verhaal, saai van inhoud misschien, maar o zo rijk van beeld. Het ga je heel goed.
[1] O somma Sapienza, quante larte / che mostri in cielo, in terra e nel mal mondo / e quanto giusto tua virtù comparte! (canto XIX:10-12)
|