En op het smalle pad vervolgen Dante en Vergilius hun weg. Ze komen aan bij een enorme waterval die, zoals de stroom die vanaf Monviso langs de oostkant van de Apenijnen naar het laagland afdaalt en daar Acquaqueta wordt genoemd, bij Forlὶ de naam Montone krijgt, en daarna, boven de abdij van San Benedetto, met donderend geraas in een enkele waterval die er wel duizend zouden kunnen zijn, naar beneden valt, zo stortte daar het donkere water van de bijna loodrechte rotswand met een hels lawaai naar beneden.
Frans van Dooren die de Commedia vertaalde in een prozavorm, was dermate Dante-minded, dat hij alle plaatsen, door Dante vermeld in zijn Commedia, bezocht heeft. De man schreef er een boek over: Met Dante door Italië(AmboAmsterdam 2005). Hij beschrijft hierin ook zijn bezoek aan de waterval boven San Benedetto in Alpe. Maar hij vertelt ook een andere waarheid. Hij schrijft: Je treft niemand aan wie je je bewondering voor zijn poëzie kwijt kunt en je voelt je een buitenstaander, een vreemde vogel, een zonderling.(pag.25). Nu ik amper halfweg gekomen ben van zijn Inferno is het me duidelijk, de eenzaamheid van hij die Dante uitdragen wil, is heel groot.
Dan maar terug al mijn aandacht naar Dante:
Ik had een koord om de lenden waarmee ik nog gedacht had de panter met de gevlekte huid te kunnen vangen en op verzoek van mijn gids maakte ik deze volledig los en gaf ze opgerold aan hem.[1]
Vergilius keerde zich naar rechts en van op een bepaalde afstand van de rand gooide hij de koord in de grote diepte. Dante vermoedt dat hierop een nieuwe reactie zal komen. Maar zegt hij:
Hoe oplettend moet men niet omgaan met mensen die niet slechts iemands daden zien met de ogen maar die ook, met hun geest, tot in het diepste van de gedachten kunnen doordringen. En zo hoort hij dat Vergilius zijn gedachten gelezen heeft, want deze zegt hem: Wat ik nu verwacht en waarvan jij een vaag idee moet hebben, kan nu elk ogenblik te voorschijn komen. En dan Dante terug: Normaliter moet men bij een waarheid die de schijn heeft een leugen te kunnen zijn zo lang mogelijk de lippen op elkaar houden opdat men achteraf niet met beschaamde kaken zou staan,
Maar het verzwijgen kan ik niet en met de verzen van deze Commedìa zweer ik, lezer, hopende dat deze nog lang genade zullen vinden, dat ik door die dikke en duistere lucht een gestalte naar boven zag komen die elk onverschrokken hart zou doen huiveren. Hij kwam met de beweging van iemand die in het water gedoken is om een anker of iets anders, dat vastzit aan een rots, los te maken, het bovenlijf strak gehouden en de benen intrekkend om terug naar de oppervlakte te stijgen[2].
Een eigenaardige situatie, Dante die zweert dat wat hij beschrijft de waarheid is en niets dan de waarheid, terwijl wat hij zo prachtig gaat beschrijven, een beschrijving die aanvangt in zijn canto XVII, alhoewel het een afschuwelijk beeld is, de vrucht is van zijn verbeelding
[1] Io avea una corda intorno cinta / e con essa pensai alcuna volta / prender la lonza alla pelle di pinta./ Poscia che lebbi tutta da me sciolta, / sὶ come il duca mavea comandato / porsila a lui aggroppata e ravolta (canto XVI: 106-111) [2] Ma qui tacer nol posso, e per le note / di questa Commedia, lettor, ti giuro / selle non sien di lunga grazia vὸte / chio vidi, per quellaere grosso e scuro / venir notando una figura in suso, / maravigliosa ad ogni cor sicuro/si come torna colui che va giuso/talora a solverlancora,chaggrappa/o scoglioo altro che nel mare é chiuso,/ che in su si stende, e da piè si rattrappa. (canto XVI: 127-136)
|