Het gebeurt, soms, dat een gedicht je ontsnapt voor het geschreven is. Je weet dit pas na enkele dagen als je ontwaakt uit de roes waaruit het gedicht als paddestoelen in het bos uit de aarde, te voorschijn kwam, ontoereikend aan woorden, omdat meer dan nodig werd verzwegen. Wat staat er je dan anders te doen dan het to remake it..
Ik aan de Leie dacht, hoe in sprankele meanders, ze zich open spreidde ontvankelijk, ik bewogen, te overkoepelen met gebloemde verhalen die ik uit de wolken haalde toen de wind me riep om een oud boek in de hand te houden, te lezen om ook Leie te zijn, niets meer dan Leie te zijn.
Of, hoe gelukkig ik was, toen ik, geborgen als in een kelk, Francis Jammes las en van de bomen reeds de bladeren rezen alsof het herfst al was, alsof het licht van duizend zomers over me, als metamorfose van grassen en ranonkel waar ik in het stuifmeel dronken lag te laat gekomen
met mijn woorden, om er te blijven.
Ik aan de Leie dacht, droeg het beeld met mij toen ik verder was en het land het me vertelde alsof, ik ademend in tekens die op mij van alle kanten kwamen afgestormd, haar zo maar vergeten kon.
Ik aan de namiddag dacht, de vriend, vriendin, de notelaar, het kopje porselein met thee, en immer overal het ruisen in de bomen; Van Ostaijen, ware hij er geweest, hij had dit uitgeschreven in een minimum:
Ik aan de Leie dacht.
|