 |
|
 |
|
|
 |
06-07-2014 |
Canto quarto (1) |
Dante wordt in het begin van canto IV uit zijn diepe slaap gewekt door een enorme donderslag. Het is het vervolg op het beven van de aarde in de laatste versregels van canto III, de verre echo van de afdaling van Christus ter helle. Hij bemerkt dat hij tijdens zijn slaap, met Vergilius de Acheronte heeft overgestoken en dat ze zich nu bevinden op de rand van de hellevallei, daar waar alle klachten die opstijgen uit de Hel samenkomen. Duister en diep was deze vallei, zegt Dante en in de diepte kijkend kan hij helemaal niets onderscheiden.
Vergilius en Dante hebben, om het duidelijk te maken, het voorportaal van de Hel, de plaats van de zwakkelingen, verlaten. Ze hebben de andere oever van de Acheronte bereikt en bevinden zich op de rand van een enorme trechtervormige put die ingedeeld is in steeds kleiner wordende kringen of cirkels, paden in de wand van de trechterput. [1]
Nu gaan we nederdalen in de blinde wereld, zegt de dichter, bleek geworden, ik zal eerst gaan en jij de tweede. [2]
De blinde wereld, de wereld zonder God waar Dante Vergilius volgen moet. Maar Dante die gezien heeft dat de dichter van gelaatskleur veranderde bij deze woorden is allesbehalve gerustgesteld en richt zich tot Vergilius: Hoe zal ik je volgen als ik zie hoe bevreesd je bent, jij die mijn steun bent in mijn angsten.
En Vergilius: Dit medelijden van mij dat mijn gezicht beschildert en dat jij als vrees meent te zien, is de angst van hen hier beneden. Maar de weg is lang en we zijn haastig.
Ze verlaten een soort platform dat bevloeid wordt door de Acheronte en komen aan in de eerste cirkel, de Limbus of het Voorgeborchte, die zich omheen de afgrond slingert. Hier is er geen geween meer maar het zijn de zuchten die de luchten doen trillen en die opstijgen uit de grote massa kinderen, vrouwen en mannen die er verblijven. En Vergilius tot Dante:
Je vraagt me niet wie deze zielen zijn die je hier ziet. Ik wil dat je weet alvorens verder te gaan, dat het geen zondaars zijn maar dat hun verdiensten niet volstaan want ze zijn niet gedoopt en je weet dat het doopsel de poort opent tot het geloof. Gezien ze leefden vóór het christendom is er niemand die God aanbeden heeft zoals het hoorde, en ikzelf ben een van hen. Voor deze gebreken en niet voor enige andere fout zijn we verloren en veroordeeld te leven in verlangen, zonder hoop.
Dit te horen, zegt Dante, brak mijn hart want er waren heel wat lieden van grote waarde die ik kende die hier in dit Voorgeborchte, in suspens waren. Zeg me eens beminde meester, zeg me eens, Heer, begon ik, om zekerheid te hebben dat het geloof elke vergissing overwint: heeft iemand ooit, door zijn eigen verdienste of door de verdienste van iemand anders, deze plaats verlaten om daarna een gelukzalige te worden?
En Vergilius antwoordt hem:
Toen ik hier nog maar pas was aangekomen, heb ik hier een machtig iemand zien binnenkomen, gekroond en met het teken van de overwinning [3].
Dan heeft hij, de gekroonde, meegenomen met zich: de schaduw van de eerste vader, van zijn zoon Abel en deze van Noah, van Mozes, van Abraham de patriarch, van koning David, van Israël met zijn vader en zijn kinderen en van Rachel voor wie hij zo lang[4] dienen moest. En vele anderen en allen maakte hij gelukzalig. Maar ik wil dat je weet dat er vóór hen geen menselijke zielen werden gered.
Hij begint dan te vertellen over de zielen of schaduwen die niet het minste berouw kennen over hun zonden, of nog kunnen kennen gezien ze onmiddellijk na hun dood,
door de goddelijke rechtvaardigheid werden veroordeeld op een wijze waarbij hun vrees zich wijzigde in verlangen [5]:
Wat gezien moet worden als het verlangen de rest van hun dagen door te brengen daar waar ze aangekomen zijn. Want eens in de Hel zijn het:
Lijdende geworden die elk denkvermogen hebben verloren,[6]
[1] Ik vul hier mijn indeling in canti aan met deze van de cirkels die ze een na een gaan afdalen, dit om hun afdaling in de Hel gemakkelijker te volgen. In totaal zijn er negen cirkels die ze zullen doorlopen. [2] Or discendiam quaggiù nel cieco mondo / cominciò il poeta tutto smorto:/ io sarò primo, e tu sarai secondo (canto IV: 13-15). [3] Io era nuovo in questo stato / quando ci vidi venire un possente / con segno di vittoria coronato (canto IV: 52-54). André Pézard in zijn Dante, Oeuvres complètes, vertaalt dit laatste vers door portant couronne et pennon de victoire en hij voegt eraan toe: Je crois quil faut couper le vers en deux dune virgule et y relever deux détails distincts, couronne et enseigne; ainsi sur une des fresques de Giotto à lArena de Padoue on voit le Christ aux Limbes, accompagné de Marie-Madeleine, tenir une bannière écartelée dune croix et portant linscription victor mortis. Wat vertelde Dan Brown over Maria Magdalena en wie zat er naast Christus op Da Vincis Laatste Avondmaal? [4] zijnde tweemaal zeven jaren, Genesis XIX, 18-30. [5] Ché la divina giustizia le sprona / sὶ che la tema si volve in disὶo.(canto III: 125-126). [6]
le gente dolorose / chhanno perduto il ben dellintelleto. (canto III: 17-18).
06-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-07-2014 |
Hij dacht |
Hij dacht van vele zaken: de Leie, hij dacht het donkere lint, meanderend. Hij dacht de beemden groen tot geel in het glorieuze licht en wat Lorca wist* hierover.
Hij dacht wat kon en niet kon.
Hij dacht dat het een sarabande was van Johan Sebastian, een suite, in hoog gevooisde violen, resonanties in verre bomen, de toren en de huizen tussenin.
Hij schilderend.
Hij kon het beter laten te zijn wie hij was, niet meer verrast te zijn niet meer gaan varen, niet meer lijk meerkoeten onderduiken, onaangemeld zijn afscheid nemen, terug en terug.
Hij romantieker in zijn oude dagen.
Telkens hij hier kwam, gespannen, omdat het land omhelzen wilde en hij er binnen schoof, niet meer er uit op te staan, een te laat geschenk opdat het duren zou. Wat niet kon vandaag en morgen niet.
Zo stervend hij, verslagen.
*'La luz es Dios que desciende'.
05-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-07-2014 |
Inferno: derde Canto (2) |
Aan de oever van de grote stroom, de Acheronte, ziet hij er velen klaar staan om over te steken. Een ouderling in een boot komt op hen af en roept de zielen toe dat ze niet meer moeten hopen op de hemel en dat hij hen komt halen om hen naar de overkant te brengen, naar de eeuwige nacht van vuur en ijs.
Hij bemerkt Dante en schreeuwt hem toe:
Jij daar levende ziel, ga weg van deze die de dood zijn ingegaan.
Maar Vergilius antwoordt hem: Non te crucciare Caron, maak je niet zo boos, Caron, we willen gaan daar waar we mogen gaan en waar men wil dat we gaan, en vraag ons niets meer.
En dit kalmeert de bootsman waarvan de ogen met vlammen zijn omcirkeld. Maar de moeë en naakte zielen, die klappertandend veranderen van kleur hebben nauwelijks gelet op deze woorden. Ze vervloeken God, vervloeken hun ouders en het menselijke ras, vervloeken de plaats, de tijd en de Hel en het ontstaan ervan. Vervloeken hun geboorte en wenend, samengehouden door Caron met de gloeiende ogen, die de achterblijvers met zijn roeispaan opjaagt, vervoegen ze de andere oever.
En zegt Dante,
zoals in de herfst een na een de bladeren zich losmaken en de tak zijn afval liggen ziet op de grond, zo springt het slechte zaad van Adam, een na een op de oever zoals een vogel zich werpt op zijn prooi.
Daarna gebeurt het dat het duistere landschap en de aarde, vochtig van tranen, begint te beven, zo hevig, zegt Dante, dat de herinnering eraan me doet baden in het zweet en uit een windstoot sprong een rode schijn op die elk gevoel in mij overwon.
En ik viel lijk iemand door de slaap overmand [1].
[1] e caddi come luom che l sonno piglia. (canto III: 130)
04-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-07-2014 |
Inferno: derde Canto (1) |
Canto terzo
Hoe Dante en Vergilius de weg naar de Hel gevonden hebben, hoe de aarde zich geopend heeft voor hen, vertelt Dante niet. We weten enkel dat het de avond van Goede vrijdag is als Dante en Vergilius zich voor de poort van de Hel bevinden en Dante de duister gekleurde woorden (parole di colore oscuro) leest, aangebracht boven de poort:
Langs mij betreedt men de stad van de desolatie, langs mij treedt men binnen in de eeuwige smart, langs mij vervoegt men de verloren mensheid. [1]
En zegt Dante:
Mijn soevereine Maker bewogen door rechtvaardigheid, was het de goddelijke macht, de hoogste wijsheid en de eerste liefde die me maakten. Vóór mij waren er geen dingen geschapen die niet eeuwig waren en ik, ik zal eeuwig blijven bestaan.
En dan nog de zin die elke Italiaan in de mond heeft:
Lasciate ogni speranza, voi chentrate Laat varen elke hoop, jij die hier binnentreedt.[2]
Opmerkelijk is het dat het de Hellepoort zelf is die ons zegt wie haar maakte. Het was, de goddelijke macht: de hoogste wijsheid, de Geest, en de eerste liefde, de Zoon. En, in meer lezen we dat er, vóór de poort niets was geschapen dat niet eeuwig was.Terwijl we in Canto XXXIV vernemen dat de Hel geschapen werd voor de duivels, zijnde de gevallen engelen. De poort is er dus niet van in den beginne, maakte geen deel uit van de schepping maar nu ze er is, is ze er voor eeuwig. Anderzijds speelt Dante het spel op een perfecte wijze, hij is het die van zijn eigen woorden zegt dat de betekenis ervan hard te aanvaarden zijn: Maestro, il senso lor me duro. En even opmerkelijk is het feit dat Vergilius niet ingaat op deze bemerking van Dante. Come persona accorta, als hij die weet toont de bedachtzame Vergilius begrip voor Dantes ontsteltenis en zegt hem eenvoudigweg dat:
Hij hier alle vrees bannen moet en elke terughoudendheid hier moet laten sterven.[3] We zijn aangekomen, zegt Vergilius waar je de lijdende mens ontmoeten zult die de zegen van het intelligent zijn, verloren heeft.[4]
Hiermede bedoelende, de kennis van God die de Waarheid is. En dan komen die heerlijke woorden van Dante:
Hij legde zijn hand op mijn hand en met de glimlach die me vertrouwen gaf, leidde hij me binnen in de geheimenis der dingen [5].
Is er mooier beeld, Vergilius die de hand van Dante neemt en hem binnenleidt in de dingen die hij, Dante, als groot bevoorrechte gaat leren kennen.Komt daarna de beschrijving van de eerste ogenblikken in de Hel: Geroep en geschreeuw, gemengd met wanhoopskreten die weerklinken in een duisternis zonder sterren (sanza stelle). Dante wordt er zo door aangegrepen dat hij begint te wenen. Hij komt terecht in een wervelwind van vreemde talen, vreselijke woorden van smart en woede, luide en zwakke, gemengd met handgeklap. En over de massa die er rondloopt vraagt Dante:
Meester, wie zijn zij die ik hoor, overwonnen door de smart en van welke aard zijn zij die ik hier zie? En hij tot mij: dit is het miserabel lot van de droeve zielen van zij die leefden zonder oneer en zonder eer.[6]
Hij ontmoet hier ook de engelen die, toen Lucifer in opstand kwam, geen keuze hebben gemaakt en hier terechtkwamen om geen blaam te zijn voor de hemel en omwille van hun besluiteloosheid evenmin verwezen werden naar het diepste van de hel opdat de gevallen engelen er geen overwinning zouden in gezien hebben. En van anderen vertelt Vergilius hem dat het de kreten zijn van de zielen die geen hoop meer hebben te sterven, en van hen wier blinde leven zo onbeduidend was dat ze elk ander lot benijden. Dante wil nog meer uitleg over deze klagende massa. Laat ons hierover zwijgen, zegt Vergilius, zie toe en ga eraan voorbij en Dante kijkt en ziet een vaandel (una insegna) wapperend in de wind,
gevolgd door een dergelijke lange massa mensen dat hij nooit had durven denken dat de dood er zoveel zou getroffen hebben.[7] [8]
Dante herkent een zeer hoog geplaatste, onder hen
Wiens lafheid hem tot het grote verzaken bracht.[9]
Het is Paus Celestino V die in 1294, zes maanden na zijn kroning, verzaakte aan de pauselijke troon waarbij Bonifacius VIII, door Dante aanzien als de grote misdoener van de Kerk, aan de macht kwam
Onmiddellijk begreep ik, en was ik er zeker van, dat dit de groep was van de zwakkelingen, mishaagd én door God én door de vijanden van God.[10]
Hij ontmoet ook degenen die in feite nooit levend zijn geweest, en nu naakt en vreselijk zijn om aan te zien, bedekt met beten van de nog daar aanwezig zijnde horzels en wespen, hun gelaat besmeurd met bloed en tranen, aan hun voeten opgevangen door afschuwelijke wormen. Dit is het beeld van de zondaars die pas zijn aangekomen en waarvan Dante nooit zou geloofd hebben che morte tanta navesse disfatta. Het is maar een voorsmaak van de beelden die hem en ons nog te wachten staan.
[1] Per me si va nella cittá dolente / per me si va nell eterna dolore, /per me si va tra la perduta gente. (canto III: 1-3). [2] Canto III: 9. [3] Qui si convien lasciare ogni sospetto / ogni viltà convien che qui sia morta.) (canto III: 14-15). [4] che hanno perduto il ben dellintelleto,(canto III: 18). [5] E poi che la sua mano alla mia pose / con lieto volto, ondio mi confortai / mi mise dentro alle segrete cose. (canto III: 19-21). (6] Ed egli a me: questo misero modo/ tengon lanime triste di coloro / che visser sanza infamia e sanza lodo ( canto III: 31-33). [7] E dietro le venὶa sὶ lunga tratta / di gente, chio non averei creduto / che morte tanta navesse disfatta. (canto III: 55-57). [8] T.S.Eliot zal deze zin overnemen in The Burial of the Death uit zijn The waste Land : Unreal city under the brown fog of a winter dawn, a crowd flowed over London Bridge, so many I had not thought that death had undone so many. [9] Colui che fece per viltà il gran rifiuto (canto III: 60), [10] Incontanente intesi e certo fui / che questa era la setta de cattivi / a Dio spiacenti ed ai nemici sui. (canto III: 61-63)
03-07-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-07-2014 |
Brief aan Dante. |
Carissimo Dante,
De wijde, open haard is de ziel van de droomkamer waar ik leef en werk, samen met de Luikse bollenkast met haar geheime lade, met de oude sofa en de zetels, met de zware eiken tafel, vol met boeken en beschreven bladen en aan de muren de oude schilderijen die ik overhield en de rekken met boeken en op de vensterbank de wondere stenen, gebeeldhouwd door wind en regen, die ik raapte in de bergen. Dit alles vormt en voedt mijn geestelijk landschap waar jij, carissimo Dante gaat optreden in de komende dagen, maanden, jaren, en waar ik je volgen ga in je Commedia, om aan je schitterende verzen een nieuwe kleur toe te voegen en je binnen te leiden in mijn blogs zodat aan je woorden een volume wordt meegegeven waarin mijn adem zich mengen zal met die van jou. Een gewaagd iets, carissimo Dante, van iemand uit de streek van Gent en Brugge de twee steden die je schijnbaar hebt bezocht en heb je ze niet bezocht je schrijft er toch over in je verzen. Ik wil dit doen omdat de blogs die ik schrijf me onvoldoende armslag bieden, ze zijn, in mijn samenspraak met mezelf, een gesukkel van de hak op de tak, zonder structuur en veelal zonder innigheid, zonder de doortastendheid die ik zou wensen. Mijn gesprek met jou zal een verpozing zijn, een toespitsen op wat je ons verborgen houdt en ik vermoed dat heel wat in je verzen een boodschap uitdraagt - zoals dit ook het geval was bij Stendhal in zijn Chartreuse de Parme naar de ingewijden in een geheim genootschap toe, waar jij deel van uitmaakte.
Zo, lezer van mijn woorden, weet dat ik mijn blogs niet opgeef, maar dat ik tussendoor schrijven wil over mijn gesprek met Dante, die, terug van zijn pelgrimstocht, door de Hel met Virgilius als Gids en Meester, het verhaal doet van zijn tocht in het deel Inferno van zijn Commedia. Sinds lang reeds is hij mijn gezel, schrijf ik over hem in mijn dagboek en wat ik schreef herwerk ik hier als blog. Zijn verzen en de door hem opgeroepen beelden bewegen te intens in mij opdat ook ik de stem niet beluisteren zou van de Muze die spreekt in zijn woorden. Ik deed reeds een poging. Ik meen dat ik zijn eerste Canto of gezang al heb ingelogd, op een van de vorige dagen, ook zijn canto secondo. Binnen een paar dagen komt zijn canto tertio en zo verder, hopende dat ik voor het einde van het jaar de drieëndertig canti + de proloog van zijn Inferno, zal hebben ingelogd.
Er zal dus heel wat te lezen en te schrijven vallen.
02-07-2014, 06:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-07-2014 |
E 'l pensamento in sogno trasmutai |
E l pensamento in sogno trasmutai [1]
Een blog van vroeger die ik terugvond en herwerkte, zoals vele gedachten van vroeger opduiken en herdacht, herkneed, heropgevoerd worden.
Hij ontmoette haar terug op een plaats waar hij haar nooit had verwacht, Ze kwam naar hem toe gereden, zo alsof het een droom was, een jonge vrouw onder de bomen, haar witte losse sjaal als een vaandel achter haar. En toen ze naderde, haar ogen, haar blik, haar glimlach. Voor hem stilstaande, zo plots zodat hij zich geen vragen stelde, maar geuren over haar van lindebloesems en een zin als uit een gedicht: de linde droop in haar haar. Een paar dagen geleden had hij Le Passage dun Homme in haar etalage gezien, was hij binnengegaan en stond ze ook voor hem. Nu was ze, hier, als komende uit een andere wereld, een jonge vrouw, groot levend om te bezitten.
Je hier te ontmoeten en niet tussen boeken zegde hij en hij had haar zo willen houden, haar blonde haren in het licht, haar gelaat om lief te hebben. ja, zegde ze, 'het stond geschreven om je hier te ontmoeten, op een morgen zoals deze'. Ik ontmoet je ook heel graag tussen je boeken, maar hier is het duidelijk anders, hier zijn er de geuren van de linden in bloesem, zijn er de vlinders en de eksters, hier is er het wijde land, de velden van mijn jeugd en hier bloei ik open, ben ik een ander mens, gevaarlijker dan tussen de boeken van jou. Gevaarlijker? Enkel wat de liefde betreft, zegde hij. Heb het altijd gedacht dat je een dromer waart, zegde ze, ik zie het op de wijze waarop je de boeken neemt, het is alsof je ze streelt. Misschien als ik bij jou in de winkel sta en je boeken me aanstaren, dat ik je streel. Hoe? zegde ze, wat bedoel je? Dat ik liever hier sta met jou, hier onder de bomen, dan tussen je boeken. Ze keek hem aan, een blik waarin hij lezen kon. Hier te staan met jou, jij met je fiets, ik met mijn eenzaamheid, geeft me een heerlijk gevoel. Hier ben je niet de vrouw die me de Doubrovsky verkocht, dit is hier het eiland van de irrealiteit. Hij stond nu heel dicht bij haar, een adem af van haar, hij kon zijn hand op haar hand leggen, zijn mond op haar lippen drukken. Het is een vreemd land, zegde hij, een vreemd gebeuren. Hoe vreemd?, vroeg ze. Ik denk aan Kafka, zegde hij. Aan Kafka? 'Hij schrijft het in zijn dagboek, dat hij verliefd was op een meisje en zij was verliefd op hem, maar hij wist dat hij niet in staat was lief te hebben en toen zag hij haar met een andere die gebruik maakte van haar en haar kuste'. En?, vroeg ze. En Kafka schreef dat het was alsof hij de lucht was langs waar hun lippen zich ontmoetten. Dit is duidelijk Kafka, het ontroert me. De zin heeft me altijd ontroerd, zegde hij. En jij, zegde ze hebt me altijd geraakt als je binnenkwam. Omdat ik je kuste zegde hij, omdat ik de lucht kuste die tussen ons was en jij, langs de lucht tussen ons, de kus op je lippen voelde. Ze wou antwoorden, maar hij schudde het hoofd. Laat het zegde hij. Maar het boek van Doubrovsky, al is het goed geschreven, is niet veel zaaks. Breng het terug, zegde ze, dan voel ik je kus zoals niemand me ooit kuste. 'Ik breng het terug, heb er niets in onderlijnd en, leg iets klaar van Stefan Hertmans, gedichten van hem, zijn essays bezit ik. Hij raakte even haar hand, even maar, even maar haar hand. Van Stefan Hertmans?, vroeg ze. Ja, ik heb hem beloofd dat ik hem lezen zou. Het is een wonder van een toeval je hier te ontmoeten, zegde ze. Toeval niet, het was een rendez-vous. Onder geliefden dacht hij nog toen ze wegreed van hem.
E l pensamento in sogno trasmutai. En de gedachten werden droom.
[1] Dante Alighieri: Purgatorio, canto XVIII,145 .
01-07-2014, 03:40 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-06-2014 |
Aan zij die je lezen. |
Je ontvangt reacties van lezers en het maakt je kwetsbaar. Je hoort wie je leest en hoe je woorden worden ontvangen. Je schrijft niet meer in het ijle, je schrijft voor die en voor die en je woorden worden geladen met een zekere schroom. Vooral, vooral niet ontgoochelen, vooral het beste van jezelf geven, uit te blinken om een echo te zijn, de zevenvoudige echo die je hoorde toen je een schreeuw liet boven een immense afgrond op weg naar Kawkaban, een (vergeten) dorp in destijds Noord-Yemen.
Er is dus ook als schrijver steeds de faalangst niet te slagen, te verdorren in woord en beeld; een voortdurende struggle om toch maar te zijn wat je verlangt te zijn: een openbloeier, een zoekende vernieuwer. Dit is ook de reden waarom het boek dat je in jou draagt zich niet manifesteert in woorden en beelden, geen verhaal wordt in aaneengeregen zinnen, maar hangen blijft half onuitgesproken. Terwijl de tijd, je weet het maar al te goed, vliedt, meer dan snel; terwijl een halfjaar, dit van zijn zoveelste jaar niet meer uit te spreken noch te schrijven voor de helft voorbij is. Gelukkig - maar gelukkig is maar een woord - zijn er de tweehonderd paginas die hij schreef en konden uitzwaaien, weliswaar over zeer beperkte oorden, maar die toch een potentiële spreiding in zich dragen. Wat een toekomst biedt, na wat onvermijdelijk komen zal. Zo bezocht de 'nu niet uit te sprekene', enkele weken geleden een vriend en liet hij niet na nu een andere vriend te bezoeken, zodat van de tien ex-collegas die ze waren, hij vandaag nog overblijft, samen met een enkele jaren jongere dan hij. Dit wetende wordt de afbakening heel duidelijk.
30-06-2014, 03:48 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-06-2014 |
De lichtende eeuwigheid |
Men kan gerust stellen dat het zwaartepunt van onze westerse beschaving gestoeld is geweest op feiten die nu niet meer als aanvaardbaar worden aangezien en dat de huidige theologie in verband met de zin en betekenis van de dood van Christus, heel wat ingewikkelder blijkt dan de nog immer (stilzwijgend) aangeleerde opvatting voortvloeiend uit het erfzonde-gebeuren van Adam en Eva. Echter, en dit wil hij benadrukken, vermindert dit in niets de grootheid van Christus en van Paulus, integendeel, het verheft hen als mens onder de mensen en als sterkend voorbeeld voor de mens die een regel zoekt om naar te leven. Want het is overduidelijk dat al deze aarzelingen, met hun echo in het krampachtig dogmatische, - Hugo Claus zou nooit geschreven hebben zoals hij schreef en over wat hij schreef ware hij niet verteerd geweest door dit dogmatische - onze Westerse wereld hebben gebracht tot waar we ons thans bevinden: losgeslagen en ontheemd, zoekend naar nieuwe begrippen en nieuwe formules, vertaald naar onze moderne tijd toe, gekenmerkt door een totaal nieuwe horizon die aanvaard kan worden zowel door gelovigen als niet-gelovigen. Maar wie zal er beslissen over deze nieuwe vorm van geloof die nochtans broodnodig is geworden.
De woorden die uit hem oprijzen dragen in zich een wanhoopskreet omdat hij niet van stof wil zijn en tot stof terugkeren en ook omdat hij (zoals hij reeds schreef) niets te maken wil hebben met een God die tussenkomt hier op aarde, er zijn reeds oorlogen genoeg in zijn naam geweest. Laat Yahwe bij diegenen die hem loven en danken, maar dat men hem toelate God te bekijken van uit een andere, kosmisch gerichte gezichtshoek: de Kosmos Zijn levend lichaam zijnde. Of, is het beter dat hij zwijgt als alles in hem roept naar een mens van een andere dimensie die hem bindt over alles heen aan het Alfa, het begin van alles, en hem tevens situeert op zijn weg naar het Omega, het einde van alles?
Zo niet is de dood, niet de lichtende eeuwigheid maar wel de donkere holte en heeft het geen zin, verder te willen reiken dan wat Steven Weinberg, wat de te vroeg overleden Leo Apostel, wat zovelen met hen, in hun grote oprechtheid meenden te moeten besluiten: hopen op het licht maar vrezen dat het de duisternis zal zijn! Echter kan dit ook positief worden gezien: vrezen dat het de duisternis zal zijn maar desondanks hopen op het licht, omdat deze hoop ingebakken is in onze genen.
29-06-2014, 06:43 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-06-2014 |
De steen in de kikkerpoel |
Zondigt hij tegen de nederigheid als hij nood heeft af te wijken van het gewone om meer dan gebruikelijk is, de richting van de geest te kiezen en het meer dan misschien goed is, immer te hebben over zaken die een domein belichten dat, gelukkig nog, enkelen onder ons bezighouden. En nog, als hij de plof hoort van de steen die Umberto Eco in de kikkerpoel gooit, die in een interview vertelt over:
Een nieuw sociologisch verschijnsel: de intelligente lezer; een lezer die wenst uitgedaagd te worden, een lezer die het niet langer pikt dat een auteur of een uitgever hem als een halve debiel beschouwt en hem alleen maar voorgekauwde fast-food lektuur voorschotelt ...
Al is er ook dit andere vers van Eliot dat een ander aspect van wijsheid belicht:
And what you do not know is the only thing you know.
En een lezer die hem schreef hij weet nu dat hij niet alleen staat die met dezelfde vragen en pogingen tot antwoorden geconfronteerd is doet hem vermoeden dat er een soort morfische resonantie aan het werk is die mensen, wier voelhorens antennes zijn, samenbrengen in het landschap van de geest..
Zijn taal is de taal van een ketter wellicht - maar het deert hem niet het minst - als hij vooropstelt in dit alles, in deze resonantie, deze echo onder de gewelven van de geest, de gouden tekenen te zien van de werking van een hogere macht die de materiële vorm waarin hij geborgen is, bespeelt. En als Bernanos zijn Journal dun curé de campagne afsluit: que tout est grâce, hij stellen mag dat alles geest is en dat de zin van het leven enkel gezocht kan worden in de richting die deze geest in zich draagt.
Men kan zich terecht afvragen wat een Jezus, maar dan de Jezus uit het evangelie van Thomas, ons zou te vertellen hebben, in het begin van dit derde millenium. Zou Hij rekening houden met de weg die de wetenschap ondertussen heeft ingeslagen om meer nog de nadruk te leggen op de spiritualiteit in de mens die het teken is van de levende mens onder de dode levenden? Al was het maar om een poging te doen, de liefde onder de mensen, of het respect van de mens voor zijn evenmens, wat reeds heel veel is, via een andere weg te bereiken.
Of, is wat hij voortdurend aanraakt, woordkramerij en ijdel gepraat en is het toch zo dat er slechts één wet is, de wet van de onbaatzuchtige liefde, al heeft deze ons nog niet heel ver gebracht?
28-06-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-06-2014 |
Le Manuscrit Régius |
Qu'il me soit permis de vous parler ici du Manuscrit Regius qui est considéré comme la charte la plus anciennement connue des "francs-mestiers" de bâtisseurs. Il daterait de 1390 et est rédigé en anglais médiéval. Ce manuscrit comprend deux parties bien distinctes.
Une première partie, nous raconte l'histoire du métier de maçon et nous apprend qu' Euclide (-3e siècle), le géomètre d'Alexandrie, est à l'origine de l'ordre des maçons et le patron de cette très ancienne confrérie. Dans cette partie, le préambule, l'auteur se réfère à un vieux parchemin dans lequel on peut lire que cet "Art divin" nommé aussi "Art royal" fut révélé au roi Athelson, souverain d'Angleterre et que celui-ci réunissait maîtres de métiers, seigneurs et notables afin d'établir le statut du métier de maçon.
Le roi Athelson régnait au début du 10e siècle. La réunion dont il est question a très probablement eu lieu à York en 925.[1] On pourrait en conclure que ces statuts datent donc de cette époque-là.
Une deuxième partie contient, étalée sur 15 articles, toutes les prescriptions professionnelles, morales et religieuses relatives au métier de maçon.
Mais ce "vieux parchemin" contient un autre élément dont on parle rarement, notamment, et je cite :
L'histoire des Seigneurs et Dames pauvres en or mais riches en enfants qui tinrent entre eux conseil Afin qu'à leur progéniture un avenir moins malheureux pût épargner le dur effort d'oeuvrer sans but leur vie entière et ne léguer que la misère, à leurs enfants, après leur mort.[2]
Le texte nous dit aussi que les parents décidèrent de confier leurs enfants à "de doctes clercs" afin de les instruire dans "le noble art, le plus beau de tous les métiers : la maçonnerie". Il est très probable que cet art de maçonnerie ait été enseigné par les moines dans les abbayes bénédictines et plus tard dans celles des cisterciens.[3] En plus, lappel lancé aux parents était similaire à la politique suivie par cet empereur chinois, dont nous parle Kafka[4], qui imposa dans les écoles, l'enseignement de l'art de la maçonnerie en vue de la construction de la grande muraille. Ce qui semble confirmer l'existence d'une politique de construction au sein de l'Eglise, c'est que nous assistons à partir de 950 à une véritable explosion d'églises. En l'an mil il existait déjà 1108 églises abbatiales. On en construit 326 au 11e siècle et 702 au 12e siècle[5]. L'appel lancé "aux grands seigneurs et grandes dames" qui avaient beaucoup d'enfants cadre donc très bien avec cette politique de construction en Occident où, à partir de 950, les églises sortent de terre comme des champignons. Même l'arrivée inattendue de Bernard, accompagné d'une trentaine d'amis et de membres de sa famille, pour achever la construction de l'abbaye de Citeaux, est à être interprétée à la lumière de cet appel émanant de l'Eglise.
Je crois même pouvoir avancer que le maître d'oeuvre sera très souvent l'abbé lui-même. Ainsi nous nous souvenons de la statue de Saint-Thibault au portail de son église dans ce petit village bourguignon qui porte le même nom[6], qui, très visiblement ciselé dans son manipule, nous montre le signe du druide : deux triangles formant l'hexagramme, grand symbole du Druidisme[7] et nous pouvons en citer d'autres qui témoignent amplement de la survivance de l'esprit celtique dans les abbayes et auprès des maîtres d'oeuvre.
[1] René Dez : "Manuscrit Regius de 1390". [2] Traduction René Dez : "Manuscrit Regius de 1390". [3] "Durant l'époque romane, l'architecture connaît un immense essor; autour des différentes abbayes se groupent des ateliers de maçons et de tailleurs de pierre. Les moines bénédictins exercent à cet égard une influence incomparable; plus encore, ils tiennent une place décisive dans l'histoire : ils transmettent la tradition". M.M. Davy : "Initiation à la Symbolique romane". [4] Franz Kafka : "Beim Bau der Chinesischen Mauer". [5] Louis Charpentier : "Les Mystères des Templiers". [6] Eglise de St.-Thibault-en-Auxois. [7] Aussi : sceau de Salomon ou Etoile de David. Henri Vincenot dans "Les Etoiles de Compostelle écrit à ce sujet : "deux triangles superposés, dont les sommets sont à direction opposée, représentant l'esprit et la matière, mêlés et équilibrés, ou matière et esprit inséparables; l'hexagramme pouvait aussi représenter l'entrecroisement de l'équerre et du compas, instruments de base des maçons."
27-06-2014, 00:37 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-06-2014 |
De merel |
Is er nog één gedachte, in de reeksen blogs die hij al geschreven heeft, die niet werd herhaald, niet herop gefrist, niet verder uitgesponnen? Heeft elke blog iets nieuws gebracht, iets onverwacht, iets om niet zo vlug te vergeten?
Vragen die opduiken als hij met zijn woorden oprukt uit de nevel van het niet-zijn, om binnen te komen in de wereld van het bestaande, waarbij telkens zinnen ontstaan, die samengevoegd, welk verhaal ook vertellen. Hij heeft het altijd gedaan op een ongewone wijze, in een wellicht archaïsche uitdraging die moet overkomen als een uitdaging van de lezer om de inspanning te doen die hij, als auteur ervan heeft gedaan om te komen tot wat er geschreven staat. Eens, aldus arm geschreven, kan hij er aan denken, wil hij niet stil vallen, zijn dagboeken een na een af te lopen en te gaan zien wat hij er uit kan overhouden, dat voedsel kan zijn voor de geest. Na al die jaren dat hij meende te kunnen opstaan als schrijver, heeft hij geleerd dat dit zo maar niet aan elk van ons gegeven is, dat er velen zijn die aan het schrijven zijn, die herlezen wat ze schreven en herwerken wat ze dachten, van de prille morgen tot de late uren van de nacht, en dit alles, tussen alle dagelijkse bezigheden door.
*
Vandaag, zoals vele vorige dagen, is het eens te meer de merel die, terwijl ik aan het schrijven ben, zijn zang aanheft in de bomen, klaar, open en onverstoord, alsof hij me vergezellen wil, me overtreffen wil, zijn zang aanheft die hem tot prins van de bomen verheft. Inspirerend is hij in elk geval. Hij is mijn gezel, mijn woord is afgestemd op hem, hij omslingert als een winde mijn gedachten, hij maakt me stil, maakt me nederig en heel klein als ik mijn woord afweeg tegen het heldere, het onbezorgde van zijn stem, ver dragend, alles overheersend, de tijd slopend. Zo weet ik eens te meer dat nederigheid de enige wijsheid is die we verwerven kunnen[1].
Als ik hier niet meer wonen zal, zal ik hem missen, zoals ik een vriend zal missen. Of het leven dat zich ledigt.
[1] Dit is een zin, niet van mij, maar van de grote T.S.Eliot: The only wisdom we can hope to acquire is humility, humility is endless
26-06-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-06-2014 |
Zo deze morgen |
Zo deze morgen was hij opgestaan uit een droom, hij wandelde met vader over de boomgaard met de afgevallen peren en appelen in het gras die roken naar cider. En hij voelde zich licht en gelukkig en hij bleef maar zeggen, mijn vadertje, mijn vadertje, alsof hij in die twee woorden al zijn geluk leggen kon.
Hij staat voor het raam en hij denkt dit is een morgen om een gedicht te schrijven. Om de zin: in de vlakte van de geest wachten vele zaden om te kiemen, die al dagen in hem in beweging is, uit te schrijven. Het zijn zaden die herinneringen zijn, opgesloten in het woud van zijn verre jeugd, waar vader zo dikwijls in voorkomt. Hij weet dat de woorden eens komen zullen, morgen of later, dat ze zich aan het voorbereiden zijn en ineens zullen opduiken. Ver voor hem en met hem, hebben anderen dit gevoel, deze zin gekend. Eens geschreven door hem zal hij dus maar in de voetsporen hebben gelopen van allen die met deze zin zijn wakker geworden uit een droom over hun vader, maar deze misschien niet hebben opgetekend als inspiratie voor een gedicht, zoals hij het nu wel doet.
Omdat hij ook alles wenst op te tekenen, omdat hij bezeten is zijn gedachten neer te schrijven, bezeten is om al wat in hem ontstaat te bewaren, te planten. Woorden in een woud van woorden, een ondoordringbaar woud van woorden dat blijven zal, strak en onbewogen als hij er niet meer zal zijn. Hij ziet in een flits de ruimte van de kamer zonder hem, de boeken op elkaar gestapeld op de tafel, in de rekken, de schilderijen, de tekeningen, de PC, de vele dingen die hem omringen, alles zonder hem, zonder zijn lichaam er over gebogen of er langs wandelend,, zonder zijn stem, alles levend nog, ademend nog, maar leeg van hem.
Droom man, droom maar verder, de dag komt dat alles leeg zal zijn van jou en hoop dat je woud van woorden nog een tijdje blijven zal. Koester je herinneringen voor een tijdje nog, vertel ze, hang ze buiten op een wasdraad zoals moeder het linnen buiten hing in de zon, destijds. Nu je weet en gisteren nog ondervond dat je lichaam aan het aftakelen is en ook, wat erger is, dat de geest bijwijlen je in de steek laat als je zoeken gaat naar een naam of naar een zin die je las of naar een concerto dat je hoorde.
Maar na Ouspensky, weet je nu, dat telkens een herinnering je overvalt, het een herinnering is aan een gebeuren dat je heel bewust, op de wijze zoals beschreven door Ouspensky, heb beleefd. En dat het enkel dergelijke herinneringen die nog in detail herop geroepen kunnen worden.
25-06-2014, 00:11 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-06-2014 |
De vreemde wereld |
Gedicht dat geen gedicht is.
Ingeslapen en wakker worden in de wereld. Geen droom, geen teken van leven meer en dan terug van even weg geweest. Wat de dokters vermogen en vermochten met het lichaam. Gekneld, weggedoken in een vreemde roes van zijn en niet zijn, komen later de momenten om terug, te denken, te zijn wie je waart en je te bewegen alsof er niets was gebeurt, maar met een omzwachtelde knie.
In het woord gekropen is alles nog mogelijk, zwerven we uit in vreemde tuinen, in oases met palmbomen weerspiegeld in het water en luchten die ons beademen. De volheid van het zijn in gedachten die ons weghalen van deze aarde en ons uitstrooien over oorden waar we nooit waren en nooit zullen zijn. Alsof we van alle tijden waren als van geen enkele maar van een tijd die nog komen moet.
Hoe leven we, vooraleer we de lijn van het totaal andere overschrijden. Onwetend wat ons wacht, maar hopende, Terwijl we slechts schimmen zijn die de nachten in duiken, gevangen in een roerloosheid die ons niet loslaat, totaal onwetend en niet nodig te weten omdat we niet zijn in een vlakte waar we wandelen gaan in het ijle.
Zo in het woord gekropen opent zich opnieuw het onbekende, dwalen we de bossen in, de weiden en de velden om aan te komen waar we als een zoutpilaar zullen wachten, met de kraaien over ons die vertellen zullen, onder elkaar, over wie we waren, ooit.
Strak is de lijn die soms getrokken worden tussen zijn en niet zijn en toch zijn.
24-06-2014, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-06-2014 |
Vandaag |
Er zijn dagen dat je opstaat met een toekomst voor ogen, een toekomst die niet verder reikt dan het einde van de dag, maar er zijn ook dagen dat een berg van gebeurtenissen klaar staat om op jou af te komen om je doen en laten te ontwrichten, zodat er geen zekerheid is hoe de toekomst er zal uit zien voor jou, morgen, overmorgen. Zo voel ik me vandaag, de dag doffer, donkerder gekleurd met een achtergrond van twijfels en onzekerheden. Je tekent het op om de spanning, die er verband mee houdt, weg te nemen, maar niets vlot, alles werkt tegen, wat komen zal meldt zich aan, ongecatalogeerd per dag, bestormen je in blok.
Er is een naam voor een dergelijke toestand maar je wilt hem niet opzoeken. De deur naar je gedachtenwereld tracht je gesloten te houden, maar ze blijft op een kier staan. En het ongemak ervan blijft binnensijpelen. De dag van gisteren en wat je toen hebt geschreven met de zang van de vogels over jou, is ver weg. Wellicht komt die dag nog terug, hopelijk.
Maar vandaag, die ik zal beginnen met een astroscopie in de rechterknie is weinig te koesteren, weinig in meer te zeggen. We overleven het wel, al weet je maar nooit..
23-06-2014, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-06-2014 |
Wat moet volstaan |
Elke morgen is een nieuw beginnen, een stap in het onbekende. Vandaag heb ik met bewondering opgekeken naar de bomen voor het raam, kaarsrecht de luchten in, elk jaar een stuk hoger alsof ze groeien wilden tot in het oneindige, tot waar mijn gedachten me soms brengen. In die mate ben ik ook boom, zoek ik, opgestegen van de aarde, mijn weg in de ruimte van de luchten over mij, luchten die drager zijn van de ideeën, bevindingen en formuleringen van de mens, of die nu geschreven werden of ongeschreven zijn gebleven, een totaliteit van gedachten die het landschap zijn van de geest, geladen met een drang en een gerichtheid die de mens, die leefde in de grotten van Lascaux en andere plaatsen, gevoerd heeft tot de mens die we nu zijn. En ons nog, dieper in de tijd, zal doen evolueren naar de homo sapiens sapiens. Of zijn dit zo maar woorden?
Wat jou betreft denkt je, aangekomen te zijn, op de plaats tot waar je komen kon. Weggedoken in je schelp, in je koninkrijk zoals Shakespeare het ergens zegt, je zit er ruim en goed, want de geest is je landschap, zijn je velden en je bossen, je luchten en je zeeën, je boeken en je muziek en over dit alles drijft het voorbije, wazig, maar klaar om je te overvallen. Wat dan ook regelmatig gebeurt. En wat je nu, dit ogenblik schrijft, is je kenmerk, je toonaard. Het is van uit dit punt dat je het waagt te zeggen dat je dankbaar bent, te zijn wie je zijt en hoe je zijt en wat je zijt. Deze dankbaarheid is je morgengebed, de morgenvogels begeleiden je.
Deze woorden moeten volstaan voor deze dag.
22-06-2014, 05:49 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-06-2014 |
Zomersolstitium en Verantwoording |
Ongeveer op de middag begint de astronomische zomer, de zon bereikt alsdan haar grootste noordelijke declinatie met de langste dag en de kortste nacht.
Hoe verder naar het noorden, des te langer duurt de dag op 21 juni, volgens de Sterrengids 2014, precies 21 uur en 1 minuut op 64° noorderbreedte, bij ons zal het iets meer dan 16 uur zijn dat de dag zal duren. Van nu af ook is de zon op haar terugweg ten overstaan van de aarde en gaan de dagen stilaan korter en korter worden, we voelen het nog niet maar blikken we even terug: van 21 december naar de lente equinox toe en van dat punt af naar het zomersolstitium was niet 'zo' lang; we zijn dus van nu af aan op weg naar de herfstequinox en het wintersolstitium want we weten het, de tijd vliedt snel, zeer snel. Deze (passende) inleiding om te bewijzen dat ik niet altijd met het hoofd in de wolken wens te zijn, een inleiding die enkel maar een voorsmaakje is van wat ik eigenlijk in gedachten had te schrijven. Maar om terug te komen op mijn tekst van gisteren heb ik een verklaring te doen. Ik ben helemaal ingesteld op het schrijven. Dit betekent dat, eens ik neerzit om te beginnen, ik een andere persoon word en opstijg in de hogere luchtlagen, deze van het transcendente.
Zo verloor ik me gisteren in vers 3, 14 van het boek Exodus en kroop ik in de huid van de auteur van dit vers en van de ganse passage er omheen. Ik stelde me vragen over het feit dat iemand, een grote mystieker, meer dan drie duizend jaar geleden, een visie over hoe God zich noemen kon, heeft neergeschreven en welk beeld hij wel kon gehad hebben van zijn god. Is het Mozes geweest, ingewijd in de geheimen van de Egyptische priesters, met hun visie over God en Universum, die in een subliem schrijversmoment God heeft gezien als zijnde de totaliteit van al wat is en komen zal en dit beeld heeft getekend met de woorden: ik ben, Ik Ben. En ingecalculeerd, de boodschap aan ons allen: jij, mens, zoek maar uit wat dit betekenen kan, vul je geestelijk leven met wat de inhoud ervan is; je krijgt, mens, al de tijd om uit te maken tot hoever deze woorden reiken kunnen, klamp je eraan vast en leef het leven dat je verder voeren moet op de weg naar het Omega. Ik weet, die Ik Ben blijft een raadsel, zit verscholen achter een glazen scherm dat bedampt is langs de kant van de Ik Ben. Mijn verklaring is maar een van de vele betekenissen die er kunnen aan gegeven worden, maar hij die dit neerschreef was een grote poëet.
Zeker is, Exodus 3,14, houdt me soms (te) lang bezig, al was het maar de meer dan grote preciesheid waarmede een gevaarte als de aarde haar baan aflegt omheen de zon.
21-06-2014, 05:32 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-06-2014 |
Zeg hen dat ik ben je stuurt |
Hij kent ogenblikken, zoals vandaag dat hij gaat bladeren in de King James versie van de Bijbel en hangen blijft bij vers 3, 14 van het Boek Exodus en bij het lezen ervan, hij er zich rekenschap van geeft dat de auteur ervan zich moet opgehouden hebben in een wolk van spiritualiteit als hij deze passage, een van de meest uitzonderlijke, wellicht de meest bevreemdende uit de Bijbel, aan het neerschrijven was. Treffend ook is dat hij deze passage leest op het ogenblik dat een vogel tegen het raam botst, alsof het de auteur zelf was die kwam aankloppen:
And God said unto Moses, I AM THAT I AM: (zo gedrukt in de King James) and he said, Thus shalt to say unto the children of Israel, I AM hath sent me unto you.
Zeg aan het volk van Israel dat het Ik ben is die jou tot hen heeft gezonden.
Het is de stem, geborgen in de brandende braamstruik die door het vuur niet wordt aangetast, die spreekt tot Mozes[1]. En hem ook zegt dat hij zich van zijn schoeisel moet ontdoen want dat hij staat op heilige grond. Hij herleest deze woorden en denkt aan de auteur ervan, hoe geïnspireerd hij moet geweest zijn om een tekst te schrijven die elke verbeelding tart: Jahweh die hem zegt dat hij IK BEN noemt.
Deze Ik Ben is meer dan een naam, het is een toestand van zijn, een toestand van in beweging zijn, waar omheen we ons, lijk de wikke omheen de roggestengel, kunnen wikkelen. En meer nog, we glijden er binnenin, we verbergen er ons in, we verliezen er ons in, want Ik ben is ook Ik ben alles, is ook Ik ben het Universum en buiten dit Ik ben is er niets. Dus wij allen zijn (maar) een stukje van die Ik ben, van die ons immer rakende, doorzinderende kracht van de Levende Geest.
En met Bach op de radio en de lucht tussen de bomen een laken van verwachten, is er de zekerheid die telkens terugkeert dat, wat hem werd bijgebracht in zijn jeugd en ook later nog, nimmer de zin die we geven kunnen aan deze naamgeving, ik ben, heeft benaderd. We lazen of leerden enkel wat er stond, vonden het vreemd, maar dachten er niet verder over na.
Hij heeft de leeftijd bereikt dat hij niet anders kan kan zich verdiepen in wat die ik ben zou kunnen betekenen. Om te ontdekken dat wij ook dit ik ben zijn
[1] Of, yo soy el que soy uit de Biblia de Jerusalen. Dus niet, Ik ben hij die is uit de Willibrordus-bijbel, maar, ik ben hij die Ik ben is.
20-06-2014, 08:04 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-06-2014 |
Jeugd |
Wat ik schrijf heeft geen ouderdom, het komt en het vloeit de tijd binnen om er beschikbaar te blijven voor een zekere tijd, de tijd om terug te verdwijnen in het niets. Komende uit het niets en opgeslorpt door de tijd, dit is waar ik mee bezig ben, waaraan ik, onverbloemd, onbaatzuchtig, mijn beste krachten wijdt, en dan nog onophoudelijk want zoals ik thans bezig ben heb ik de indruk dat ik anders niets doe dan blogs schrijven, dat de tijd er tussen minimaal is en dat ik leef, en dit sedert vier jaar bijna, dat ik leef van blog naar blog zodat wat er tussenin gebeurt te verwaarlozen is, zijnde wat gedroom en wat onafgewerkte gedachten.
Deze morgen is er, ver weg in mijn herinneren de knaap van vroeger in mij en vraag ik: mijn jeugd, mijn grote jeugd, wat rest er nog, als we neerlagen in het gras op zondagnamiddagen, van het ruisen van de canadabomen, het krijsen van de eksters; wat van de oude windmolen met de gebroken ramen en de deur half open, wat van de eeuwenoude hoeve, omwald met een brede beek met brak water, half gevuld met bladeren en mossen met lis en wieren en afgevallen takken, en wat bleef er over van de twee stenen leeuwen die de wacht hielden naast de ingangspoort, wat van de waterput in dat grote bos dat je toevlucht was? En wat rest er nog van de boeken die we lazen: De Witte, Wannes Raps, Robert en Bertrand, Vijf weken in een Luchtballon, of Twintigduizend mijlen onder zee, of als allereerste de Vlaamse Filmkes, of Ivanovkes die elke week te koop waren, de zondag als we buiten kwamen uit de hoogmis?
Biodiversiteit van wat was en niet meer komen zal, een straat zonder autos maar met boerenkarren getrokken door boerenpaarden, of een jonge knaap die om zes uur s morgens, de kannen melk wegvoerde op een klein karretje, getrokken door de hond, naar de melkerij, om daarna naar school te gaan bijna een uur ver om te gaan en te keren, zo in winter als in zomer en in de herfst, als de noten te uit hun bolster te rapen lagen op de weg, of de rapen die vol waren op het veld waar we langs liepen en fazanten opvlogen voor ons voeten, als we het waagden het veld te betreden, een raap te nemen en te pellen om al gaande of al lopende, op te eten zoals het hoorde in die tijd.
Jeugd, waarom heb ik er geen verhaal over geschreven hoe het was en hoe het niet was, zoals Ernest Claes.Vele momenten waren er en vele gebeurtenissen, maar niets overtrof, als ik er nu aan denk, de ogenblikken dat de onderwijzer, de Heer Van Oudenhove, op het einde van het schooljaar, als alles geleerd was wat moest geleerd, hij ons vergastte op het voorlezen van De Witte, of Michael Strogoff. Dit alles en veel meer nog blijft deel van mij, werd de bodem waaruit ik opgestaan ben om te zijn wie ik ben.
En nu, de jeugd van nu, over wat zal zij te schrijven hebben, eens drie kwart eeuw verder, zoals ik, of zal ze nog schrijven?
19-06-2014, 07:31 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-06-2014 |
Ionesco over Leibnitz |
Een tekst die hij terugvond, jaren geleden geschreven, toen hij nog met het hoofd in de wolken liep en schreef zoals hij ademde. Een tekst uit Fragments of a Journal van Eugene Ionesco[1]: Waarin hij zich de vraag stelt of het Universum een bewustzijn kan hebben, een slapend bewustzijn zelfs in steen, zoals Leibnitz dacht? Noch Planck, noch Heisenberg, noch Einstein, noch de Broglie verwerpen de idee van een universeel kosmisch bewustzijn en sluiten niet uit dat dit bewustzijn God zou zijn.
Een visie die me bezig hield deze morgen, en dacht ik, wat indien het Universum het levend lichaam van God zou zijn, zou er iemand opstaan om me zeggen dat dit niet kan, dat het Universum niets te maken heeft met God, dat als er een God is, dat er dan ook een Universum is, de twee gescheiden van elkaar en dat we maar absoluut zeker zijn dat het Universum is en levend is.
Maar deze gedachte laat me niet los: het Universum IS en het is levend, het beweegt, dus moet het een bewustzijn hebben en dan is de mens als deeltje van het Universum, een deeltje van dat bewustzijn, het maaksel van dat bewustzijn. En wie bewustzijn zegt, zegt geest, de geest die God kan zijn en is de cirkel gesloten. Dus ook de mens deel van die geest, en zoals ook de steen van Leibnitz deel is van dat bewustzijn, deel van die geest, of zoals al wat is of was of nog niet is, één groot, massaal groot, onbegrijpelijk groot, kloppend, levend lichaam is, het Al in elkaar verweven, in elkaar vergroeid. Dit Al dat we God noemen.
Deze-morgen-conclusie die van ergens komt, die in de luchten hing om genomen te worden, die anderen voor mij moeten geformuleerd hebben, nu ze hier geschreven staat, ben ik dan aan het denken geweest zoals Leibnitz zou gedacht hebben?
[1] Eugene Ionesco: Fragments of a Journal, translated from the French by Jean Stewart, Ed. Paragon House, New York, 1990.
18-06-2014, 06:12 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-06-2014 |
De Vriend en Erasmus |
Wat ik gisteren schreef zal ik vandaag niet herhalen, zelfs al vond ik het vatbaar voor verbetering en zeker voor aanvulling, maar vandaag schreef een vriend me iets over zijn schrijver, de priester, filosoof, en theoloog, Desiderius Erasmus (1466/67 1536). Terwijl ik jarenlang Dante heb opgezocht, omwille van zijn poëtische kracht, heeft hij Erasmus onder de arm genomen en gezocht in welke mate hij Erasmus kon zien als vrijdenker, om te besluiten dat hij wellicht een vrijdenker was maar nooit onomwonden ervoor is uitgekomen. Het doet me dubbel deugd, één omdat het van hem komt, het bewijs dat ik leef in hem en twee omdat hij me aanzet om, zodra ik de Lof der Zotheid - nu ergens weggeborgen - terug in handen krijg, het herlezen zal om uit te maken welke wijsheid in dat fameuze boek kan schuil gaan.
Zo heeft elk van ons wel een schrijver die we beter wensen te leren kennen en wiens werk we gaan uitpluizen tot op de graat. Het vergt telkens veel tijd en volharding maar of het ons iets bijbrengt naast enkele details uit zijn werken, over hoe hij leefde en met wie, en hoe hij zijn dagen vulde is ons wellicht niet gelukt. Ik weet hoe ik werk en welke moeite het me kost, hoeveel uren slaap ik er voor laten moet en hoe zeer ik er mee begaan ben. Maar heb het nooit iets gelezen over de schrijvende-Dante zodat het beeld dat ik er over heb, afgestemd is op mijn beeld, maar dan ook met niets in meer. Hoe mijn vriend Erasmus heeft gelezen weet ik niet, maar hij is een zorgzaam man en zal zeker niet te rade zijn gegaan bij Wikipedia om zijn idee op te bouwen. Hij stuurde me een uittreksel uit een brief van Erasmus geschreven van uit London, op 14 maart 1514, aan Antonius van Bergen, abt van Saint-Bertin bij Saint-Omer:
Het stomme vee voert geen oorlog, alleen maar wilde beesten doen het en deze vechten nog niet onder elkaar, maar met dieren van een ander soort. Deze bestrijden zij met hun eigen natuurlijke wapenen, niet als wij met behulp van door duivelse list uitgedachte werktuigen en verder ook niet om willekeurige redenen maar ofwel voor hun jongen ofwel voor hun voedsel. Onze oorlogen komen meestal voort uit eerzucht, twistziekte, wellust of een andere kranke gemoedstoestand. Kan voor ons, die roemen in de naam van Christus, die ons niets dan zachtmoedigheid heeft geleerd en getoond, iets zo belangrijk zijn dat het tot oorlog uitlokken zou? Een oorlog is iets zo verderfelijks, zo monsterachtigs, dat geen deugdzaam mens hem, moge hij nog zo rechtvaardig zijn, kan billijken.
Het zijn maar enkele gedachten die zeker gelden voor de fundamentalisten van de Islam, maar ik had liever gehoord wat Erasmus dacht over de Schepping of over de Bijbel of over de dood en de eeuwigheid. Hij zal er zeker over geschreven hebben en heeft hij er niets over gezegd hij zal er des te meer hebben over nagedacht, en deze gedachten bereiken ons vroeg of laat, alleen zullen we niet weten of ze van Erasmus komen of van iemand anders.
17-06-2014, 00:05 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |