Je ontvangt reacties van lezers en het maakt je kwetsbaar. Je hoort wie je leest en hoe je woorden worden ontvangen. Je schrijft niet meer in het ijle, je schrijft voor die en voor die en je woorden worden geladen met een zekere schroom. Vooral, vooral niet ontgoochelen, vooral het beste van jezelf geven, uit te blinken om een echo te zijn, de zevenvoudige echo die je hoorde toen je een schreeuw liet boven een immense afgrond op weg naar Kawkaban, een (vergeten) dorp in destijds Noord-Yemen.
Er is dus ook als schrijver steeds de faalangst niet te slagen, te verdorren in woord en beeld; een voortdurende struggle om toch maar te zijn wat je verlangt te zijn: een openbloeier, een zoekende vernieuwer. Dit is ook de reden waarom het boek dat je in jou draagt zich niet manifesteert in woorden en beelden, geen verhaal wordt in aaneengeregen zinnen, maar hangen blijft half onuitgesproken. Terwijl de tijd, je weet het maar al te goed, vliedt, meer dan snel; terwijl een halfjaar, dit van zijn zoveelste jaar niet meer uit te spreken noch te schrijven voor de helft voorbij is. Gelukkig - maar gelukkig is maar een woord - zijn er de tweehonderd paginas die hij schreef en konden uitzwaaien, weliswaar over zeer beperkte oorden, maar die toch een potentiële spreiding in zich dragen. Wat een toekomst biedt, na wat onvermijdelijk komen zal. Zo bezocht de 'nu niet uit te sprekene', enkele weken geleden een vriend en liet hij niet na nu een andere vriend te bezoeken, zodat van de tien ex-collegas die ze waren, hij vandaag nog overblijft, samen met een enkele jaren jongere dan hij. Dit wetende wordt de afbakening heel duidelijk.
|