Hij dacht van vele zaken: de Leie, hij dacht het donkere lint, meanderend. Hij dacht de beemden groen tot geel in het glorieuze licht en wat Lorca wist* hierover.
Hij dacht wat kon en niet kon.
Hij dacht dat het een sarabande was van Johan Sebastian, een suite, in hoog gevooisde violen, resonanties in verre bomen, de toren en de huizen tussenin.
Hij schilderend.
Hij kon het beter laten te zijn wie hij was, niet meer verrast te zijn niet meer gaan varen, niet meer lijk meerkoeten onderduiken, onaangemeld zijn afscheid nemen, terug en terug.
Hij romantieker in zijn oude dagen.
Telkens hij hier kwam, gespannen, omdat het land omhelzen wilde en hij er binnen schoof, niet meer er uit op te staan, een te laat geschenk opdat het duren zou. Wat niet kon vandaag en morgen niet.
Zo stervend hij, verslagen.
*'La luz es Dios que desciende'.
|