 |
|
 |
|
|
 |
25-02-2022 |
Loutering. |
Vooraf:
Mijn blog van 24 februari schreef ik op 23 februari. Ik dacht toen de blogs van 25, 26 en 27 februari klaar te hebben, maar Poetin, hij, gooide roet in het eten. Weet dat mijn blog van 25 februari, hierna, geschreven werd de morgen van 24 februari 2022.
*
Ik laat mijn gedicht voor wat het is, het dateert van uit een andere wereld dan de wereld van deze morgen, man is a ferocious animal, het weet niet wat poëzie is, ik ook weet het niet meer omdat ik, omdat wij, voor een voldongen feit worden gesteld, het is oorlog, eens te meer. Ik schrijf niet meer met de zee op de achtergrond maar met destructie en dood op de achtergrond, dood van de onschuldigen zoals ik.
Hoe ik mijn dag ga doorbrengen weet ik niet. Ik schrijf maar omdat ik gewoon ben op te staan en te schrijven, maar alles wat er was, is er niet meer, alle licht, alle heerlijkheid, alle poëtische betrokkenheid is weg, opgelost. Of dit nog ooit terugkom weet ik niet, of ik het vervolg van mijn gedicht, IV tot XII, nog ooit zal laten gaan weet ik niet. Mijn gevoelens zijn lam geslagen en ik zie echt geen uitweg om terug te gaan, zelfs niet naar gisteren.
Ik dacht wel, toen ik aan het herwerken van het gedicht gekomen was, het ogenblik slecht gekozen, omdat ik een bericht gekregen had van een vriend over een vriend van hem, gesard in het diepste van hem met de ziekte die geen pardon kent, en dit, terwijl ik zwom in het woord van Nooteboom, de reiziger in het land en de geschiedenis van Spanje. Nooteboom, nog altijd hij, had het - ik neem zo maar iets - over de laatste sultan, Boabdil, die de sleutels van Granada, dus ook van de Alhambra, in november 1491, overhandigt aan de ‘Katholische Koningen Ferdinand en Isabella’.
En ik de doffe pijn voelde die de sultan moet gevoeld hebben, een stad en een Alhambra te moeten overlaten.
Een pijn te vergelijken met de pijn van de vriend van mijn vriend, die zijn sleutels van het leven in de hand nog houdt. Maar, en het is hier dat ik, in die wereld van gisteren komen wou. Ik hield ook nog altijd op mijn netvlies, de foto genomen door de Hubble telescoop van een onooglijk punt in het Universum, een oneindigheid aan sterren als lichtpunten van geest.
En ik me afvroeg waarom er zodanig veel hoefden te zijn, want ik zag maar een miniem deel ervan, en dan daar tegenover gesteld, mijn eigenste ik, mijn arm, onooglijk ik die dit aanschouwde of beter, die het geluk kende dit te aanschouwen, het geluk dat me toegereikt werd en ik verrast was door de onmetelijkheid ervan en de schoonheid ervan, en ik me heel klein voelde en tevens, tevens rijk en groot, in staat te zijn het te zien en te beleven, te beleven wat ik zag !
Is er iets weidser, iets grootser dan het beleven, het weten dat het er is en er zich vragen over te stellen, wat het is en als het is wat het is, waarom het zo is.
Poetin kan me gestolen worden hij ontneemt me niet het beleven van wat ik zag. Hij, zag het niet, en als hij het zag hij beleefde het niet. Hij kende niet de vragen die ik me stelde: waarom is het dat het me, dat het ons, gegeven is dit te beleven en er niet als een blinde aan voorbij te gaan zoals we als een blinde - Nooteboom wist dat - voorbij gaan aan de kufi kalligrafie op de muren van het Alhambra.
En toch de ochtend werd een grote morgen van het ogenblik dat ik Poetin vallen liet en dacht aan iets waar ik nog nooit aan gedacht had: het uitvergroten van alle deeltjes van ons lichaam, elk deeltje tot sterren in het firmament - want zijn we geen stof van sterren? - en dan weten dat dit uitvergroot beeld, hoe omvangrijk het ook moge zijn, over een geest beschikt - in feite is het andersom - die een deel MOET zijn van de geest in het Universum.
Een deel dat de onsterfelijkheid bezit van de geest in het Universum of, herleid tot zijn normale maatstaven, de geest in ons die niet anders kan dan van de geest van het Universum te zijn.
De dood niets anders zijnde dan de vreugde, de blijheid te kennen terug te keren naar de bron van al wat is. En daarna terug bron te zijn.
Ik denk dat ik, nu ik dit geschreven heb, terug kan gaan naar mijn gedicht, in vrede met mezelf en met de wereld omheen mij.
Gelouterd.
25-02-2022, 07:41 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-02-2022 |
Twaalf gedichten met op de achtergrond de zee. |
Ik schreef in de loop der jaren tal van gedichten over de zee van San Juan/Alicante, ook deze twaalf hier. Waar ze zitten, zitten ze te geprangd, dreigen ze voor altijd weg te glijden in de tijd, in totaal 2800 woorden.
Van wanneer ze dateren heeft geen belang, ik heb ze teruggenomen, nu herleid tot 1700 woorden. En schuif ze, per drie, binnen in mijn vier volgende blogs opdat ze een laatste maal worden besprenkeld met water, met licht en met leven.
Hier volgen I, II en III.
I
We waren niet oud, al waren we van jaren, maar eeuwig was die zee van ons onaangeroerd, almachtig.
Wij, bijwijlen erin opgenomen, meegesleurd in overmoed om intenser te gaan leven.
We waren niet oud, maar ondefinieerbaar in die dagen, van einder tot einder zoals van de golf het roekeloze is.
Zo ruim we waren zo onvergankelijk licht om op te stijgen en al te weten wat geweten moest om maar niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is hier neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook, ze staan er gebrand,
al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen, zelfs al was er niets.
Als je niet bent opgestegen, al was het maar een korte tijd, tot in de hoogste luchten.
Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt geborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee zich wijzigt almaar door en altijd identiek, gekoesterd en bezeten en ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen.
Zo is de dag niet veel als je, je steeds maar weer herhalend, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verstillen zou,
oneindig.
III
Veel tijd zul je niet meer kennen om te herlezen wat er geschreven staat, omdat het veel is wat we schreven en te kort de tijd die overblijft.
Of gaan terug naar plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd tot waar we aangekomen zijn.
Zo: Dimmi maestro, dimmi signore, zeg me, Dante, wat je heden van je God aan ons vertellen zou.
Een vraag die we niet laten kunnen, het antwoord hier te vast geankerd, te ingewikkeld voor wie we nog maar zijn.
Al trachten we, Zijn stem te lezen in al wat Hij geborgen houdt, alom is stilte en laat het zo,
we komen.
24-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-02-2022 |
De wind en de tijd, en nu Poetin. |
Toen stokten op hun hoogste punt de sterren en stokte ook wat hij nog te schrijven had, meegenomen als hij was door de galopperende tijd, die over hem heen holde.’
Een zin die ik vond, geschreven op een vodje papier. Is die van mij, is die van iemand anders en als het zo is, waarom staat er geen naam vermeld, ik heb toch niet de gewoonte dingen over te nemen van anderen alsof ze van mij komen? En erger nog, sprekend over de galopperende tijd als er de wind is beukend tegen het huis, tegen al wat rechtstaat, waartegen geen hulpmiddel is voorzien evenmin als tegen de tijd..
Zo deze morgen, als hij de gordijnen openschuift en hoog boven het nok van het huis van de gebuur, in het zuiden, de bijna volle maan, klaar getekend ziet in het schijnblauwe van de luchten, weet hij hoe, op korte tijd, terwijl hij aan het schrijven is, de maan verschuiven zal naar het westen toe, hij ineens denkt aan Pablo Neruda, 1904-1973, en zijn gedicht over de galopperende wind[1], terwijl het niet de wind is van de laatste dagen die hem bezig houdt, maar de galop van de tijd die hem in zijn greep houdt, die hem niet los laat en hij het desondanks waagt, zoals het gebeurt, generaties verder te kijken om zich af te vragen welke weg de tijd nemen zal, als hij er niet meer zal zijn, met onze cultuur en beschaving, vooral nu de vele waarden van vroeger en van oudsher beginnen af te takelen.
Want de wegen van de kathedraalbouwers zijn nu verloren en vergeten; het punt in de tijd waarop de romaanse bouwstijl verlaten werd en men plots, rond de elfde, twaalfde eeuw, wellicht én omdat men de oosterse techniek van het bouwen, toegespitst op de ingebeelde structuur van de Kosmos, geleerd/afgekeken had, én vooral omdat men er een totaal andere visie op nahield wat de zin en de betekenis betrof van de mens hier op aarde, in het aanzicht van God. die we vandaag al lang hebben achterwege gelaten.
Ondertussen kwam er wel de periode van de Verlichting maar ook deze weg verduisterde en ook deze weg loopt stilaan dood. Er is geen bezinning meer, in elk geval niet op zondag, zoals het ons was ingeprent.
Terwijl de grote orde in de innerlijke structuur van de Kosmos, die wijst in de richting van het bestaan van een regerend Iets of Iemand, a-sacraal wordt uitgebaat in alle mogelijke vormen zijn we terecht gekomen in de periode van de oppervlakkigheid. En hebben we geen steunpunten meer, geen houvasten meer, geen geestelijke waarden meer om ons aan vast te houden en ons erin te verdiepen.
En, terwijl ik schrijf, de maan die verder schuift of, is het de maan die het vaste punt is en is het de aarde die zich wentelt naar het oosten toe? Ik heb er vandaag geen benul van en ook geen nood het te weten, het overkwam me dat de winden zo hevig waren, zo alles wegrukkend uit de grond, omvergooiend wat nog rechtstond, en ik kaal en naakt en ongeschoren achterbleef, de tijd als een vlammend zwaard boven mijn hoofd. Terwijl tot overmaat, en dit is van deze morgen er ook datgene is wat er te gebeuren staat nu Poetin meer dan de kop opsteekt.
Dit, vriend lezer, is het gevoel dat me niet meer verlaat de laatste dagen en dat ik nochtans achter mij moet laten en doen alsof het er niet is, wil ik nog schrijven kunnen wat ik altijd gemeend heb te moeten en te kunnen schrijven: los en vrij, hoogdravend soms, maar gevuld en warm en sierlijk het liefst, en, ik weet het wel, soms te eigenwijs.
[1] Escucha cómo el viento // me llama galopando // para llevarme lejos. (Pablo Neruda, 1904-1973). Luister hoe de galopperende wind me roept om me ver mee te nemen.
23-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-02-2022 |
Traduttore traditore |
Borges was een springplank voor mij, uiteindelijk wordt alles springplank, grijp je je vast aan een grashalm om te slagen in je opzet en veel is een grashalm niet. Trouwens het begint altijd met weinig en het is best ook zo te beginnen, bij de aarde waar het zaad wordt uigestrooid, gul soms, overvloedig soms, geestdriftig soms, alle modaliteiten zijn aanvaardbaar, dan toch voor mij, of ze het zijn voor jullie weet ik niet, ik tast in het duister, zoals ik schrijf in het duister, nimmer - en dit is het woord - wetende waar ik uitkomen zal.
Dit was gisteren het geval, uitkomend bij het ‘Inferno’ van Dante en nu denkend aan een heel bijzondere passage erin die geen deel uitmaakt van Borges’ negen essais over Dantes Commedia. Een zonderlijke passage waar Dante het heeft in zijn Canto XV van zijn ’Inferno’, verzen 112 tot 114, over de sodomiet Andrea dei Mozzi, bisschop van Firenze:
112 Colui potei che dal servo di servi[1] 113 Fu trasmutato d’Arno in Bacchiglione, 114 Dove lasció il mal protesi nervi.
Hoe 114 vertalen ?
Waar hij zijn slecht gestrekte zenuw achterliet; ‘Où il détendit ses nerfs mal tendus’ vertaalt André Pézard; ‘où il laissa ses nerfs mal tendus’ vertaalt Lucienne Portier ; ‘The body he’d unstrung and enervated’ vertaalt Dorothy L. Sayer.
Kan. A. De Beer slaat de passage 91-114 over; en Frans Van Dooren ook waagt zich aan geen vertaling; Lodovico Magugliani laat wat er staat, en voegt er in een voetnoot aan toe: ‘ove morí’ waar hij stierf.
Het kan dat de bisschop daar gestorven is, maar hierover zegt Dante niets. Wat hij wel zegt is, volgens mij, ‘dat hij daar zijn erecties achterliet.’
Of ben ik het die nu overdrijf en een woord gebruik die Dante niet wenste omdat hij te rijmen had op ‘servi’, hoewel het andersom ook kon dat hij te rijmen had op ‘nervi. We zullen het natuurlijk nooit weten, het rijmen voor Dante onvermijdelijk zijnde moet het hem heel wat vragen gesteld hebben om te zeggen wat hij zeggen wilde.
Is dit belangrijk, is dit het vermelden waard? Voor een specialist in Dante misschien, maar hoeveel zijn er nog die met Dante in hun hoofd rondlopen? Ze zijn te tellen en voor de niet-Dantes is het nog geen habbekrats.
Ik vermeldde het dus maar om te wijzen op het kleurrijke van het Italiaans van Dante waarvan hij een van de eersten was om die taal te gebruiken.
Ik herhaal - heb het ooit al gezegd - hier wat Samuel Beckett, 1906-1989, schreef over het gebruik van het Italiaans in plaats van het Latijn:
We zijn geneigd te vergeten dat Dante’s literaire publiek Latijns was, dat de vorm van zijn gedicht beoordeeld zou worden door Latijnse ogen en oren, door een Latijnse esthetica die vernieuwing niet duldde en die wel ontstemd moest raken van de zoetgevooisde elegantie van ‘Ultima regna canam, fluido contermina mundo*’ vervangen door de barbaarse directheid van ‘Nel mezzo del cammin de nostra vita, net zoals Engelse oren en ogen de voorkeur geven aan ‘Smoking his favourite pipe in the sacred presence of ladies’ boven ‘Raucking his favourite turvku in the smucking precincts of lydias**.’[2]
Was het de bedoeling van James Joyce om de weg op te gaan die Dante gevolgd had? Helemaal niet maar Joyce is heel wat toegelaten op taalkundig gebied. Een vrijheid waar wij niet durven aan denken al ken ik wel een vriend die het aandurft.
* Ik zal van volmaakte rijken zingen die grenzen aan deze vluchtige wereld.
**zijn aromatische turfbak smoken in de opsmukkende naburigheid van dameskus.
[1] Deze die de knecht der knechten - Servus servorum Dei, officiële titel van de Paus - liet overbrengen van Arno in Bacchiglione waar hij zijn slecht gestrekte zenuw achterliet.
[2] Samuel Beckett: ‘Disjecta, beschouwelijk werk’, 1999 Historische Uitgeverij, Groningen.
22-02-2022, 06:25 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-02-2022 |
Borges. |
Het komt telkens neer op een afronding van je gedachten; Je schrijft al denkend of omgekeerd, de gedachten lopen in een richting die je het meeste deel van de tijd niet zelf bepaalt; Je valt ergens binnen, een opening in een holte die een gang is waar je binnen treedt, een soort wereld van woorden die zich opent, woorden die zich zoeken om zich aan elkaar hechten en beelden oproepen waar doorheen je wandelen gaat en opneemt wat er te nemen valt.
Ben jij het die de woorden schikt of zijn het de woorden zelf die zich plaatsen op de plaats waar ze moeten zijn. Ik denk dat het zo gebeurt maar het kan ook anders.
Borges zou het weten of het in elk geval weten te verklaren op zijn manier. En welke zijn manier is weet Nooteboom die ik nog altijd lees, tot het einde van de maand dacht ik in de aanvang en het zal wel zo:
‘Ik had momenten van opgetogen twijfel omdat hij nu eenmaal altijd de fictie behandelde als werkelijkheid, liefst met zoveel mogelijk valse bronnen en auteursnamen, zodat de werklelijkheid in sommige van zijn commentaren een waas van verzonnenheid of op z’n minst van twijfel om zich heen hangt’
Ik zal dus, als ik Nooteboom volg, heel wat van zijn verhalen, deze van Borges, met een korrel zout moeten nemen en weten bijvoorbeeld dat zijn Tzinacàn[1], niet todopoderoso (almachtig) geworden was, nadat hij de boodschap van zijn God ontcijferd had, geschreven in de pels van de jaguar in het gevang, gescheiden door een glazen wand, in de grond naast hem, dat dit een van de vele ‘bevliegingen’ was van Borges, waarvan hij verder zich ervan afmaakt door te zeggen dat hij, Tzinacàn, zijn macht niet wil gebruiken om zich te bevrijden.
Ik had het wel gelzen als een sprookje van Borges maar zo staan er talrijke in zin ‘El Aleph’. Ik ben hem eigenlijk maar beginnen lezen, nadat hij me een ‘loer’ heeft gespeeld.
Hij heeft op een bepaalde dag, op een wel bepaald ogenblik, een boekje van hem uit zijn rek genomen en het geplaatst, losweg als een aas, boven op de bovenste plank van het boekenrek, opdat ik, die er aan voorbij kwam het nemen zou, lezen zou dat hij de schrijver ervan was en dat ik niet anders zou kunnen dan het te kopen want de titel zou me een ogenblik verblinden: ‘Nueve ensayos dantescos’.
Hij wist het dat ik erdoor verleid zou worden en dat ik het kopen zou, en opdat ik het kopen zou, hij er een gedicht in had nagelaten, dat ik lezen zou, over een gedroogd viooltje dat hij terugvond in een boek verwijzend naar een namiddag die hij nimmer vergeten zou en toch vergeten was:
‘Un libro y en sus paginas la ajada violeta, monumento de una tarde sin duda inolvidable y ya olvidado’
En zo gebeurde het dat ik onvermijdelijk Dante heb opgezocht, en ik had zijn Divina Commedia en in het italiaans, en in het Frans, en in het Engels en tweemaal in het Nedelands. En dat ik jaren bezig ben geweest, obsessioneel, met het schrijven over zijn Inferno, en er nog altijd in gedachten naar terugkeer, weliswaar veel gelatener, ouder ook maar daarom niet wijzer.
Alles wel overwogen, en om in de sfeer van Borges te blijven kan het evengoed Dante zelf geweest zijn die de ‘Nueve ensayos Dantescos’ uit het rek heeft genomen en gelegd heeft bovenop het rek, tot of opdat, ik er voorbij zou komen en het meenemen naar huis.
Je weet maar nooit hoe het gebeurde, maar vreemd was het gezien de gevolgen die blijven nagalmen.
[1] Jorge Louis Borges: ‘La escritura del dios’, Uit ‘El Aleph’: Alianza Editorial 2001
21-02-2022, 06:14 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-02-2022 |
Paraat blijven. |
Hoe dood ben ik al of, hoe levend ben ik nog. Zeg het niet, ik weet het, ik hang tussen de twee maar veel meer dan halfweg van het ene en nog met enkele haken vast aan het andere, zo kom ik er uit op dagen zoals deze, niet zo schitterend dus, eerder armtierig.
Het is niet mooi zulks te schrijven, maar ik ben eerlijk als het over gevoelens gaat, ik beschrijf ze niet als opgewekt, als ze niet opgewekt zijn, en ze zijn het niet, helemaal niet. Er zijn redenen wellicht waarom ik zo ben, maar ik kan ze niet formuleren, ze zijn van een onnoemelijke zwaarte over mij die ik niet verbergen kan, niet camoufleren tussen mijn woorden, zoals het al eens gebeurt, maar wat ik te schrijven heb heeft geen glans, heeft zeker geen innerlijke geladenheid, is eerder van een droefheid die ik nu en dan eens onderga, eens meemaak, eens meeneem in wat ik schrijven kan.
Veroordeel me niet met een soort van pessimisme dat me overvalt, het is maar dat ik inzie dat mijn leven anders had kunnen uitvallen en dat deze vooropstelling weegt op mij. Vooral dan omdat ik ook weet dat het maar zijn kon zoals het gelopen is en niet anders, omdat de omstandigheden waren wat ze waren, mijn gevoelens waren wat ze waren en omdat ik deze omstandigheden en gevoelens ondergaan heb en gevolgd ben, zonder me er enige vraag over te stellen.
Onvermijdelijk echter keert alles zich naar een belangrijk punt, het afbreken van mijn studies na dat ik een examen in de NBB had gelukt en ik dacht, kleiner Mann als ik was, dat ik de top had bereikt. Wat natuurlijk niet het geval was, maar ik heb de universiteit laten liggen en dat draag ik nog altijd mee in mijn dagen en dan vooral in wat ik schrijf elke dag.
IK voel het telkens ik halverwege mijn blog kom, er is een hapering, ik begin te hakkelen en te struikelen over mijn woorden en heb elke maal een nieuwe adem nodig om verder te gaan en een slot, dat enigszins de waarde heeft van een slot, te bereiken.
Niets is verworven, alles moet verdiend worden door kennis, vakmanschap, doorzetting, ijver om te slagen. Het is de eigenschap van de jeugd, maar al deze vereisten hebben de neiging af te zwakken met de jaren om, op een gegeven moment, stil te vallen tot een dood punt, tot een zee van rust. Ik zegde het al, nog amper vast met enkele haken aan het leven, opgenomen in de schaduw ervan.
Ik denk dan altijd aan James Hilton en aan zijn Mr Chips en de wijze waarop zijn dagen verliepen as lazy cattle moving accross a landscape, wat een straf betekenen moet voor degene die aldus zijn dagen ondergaat.
God beware me ervan, ik meen dat ik een dergelijke straf niet verdiend heb, of zeker niet aan het verdienen ben. Ik weet nog altijd dat ik vooral niet versagen mag. Vandaag niet en morgen niet, zelfs al komt het einde van mijn dagen soms heel dicht bij. Ik zoek om paraat te blijven, sterk in mijn omgang met al wat van het leven is.
Leven geest zijnde.
20-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-02-2022 |
Waarom ben ik de schrijver en niet de lezer? |
Ik eindigde een paar dagen terug, met een eerder verwarrende zin van Jorge Luis Borges. Een zin die niet volledige strookte met de woorden van Borges: dat het lukken moet dat hij het is die de woorden schrijft en niet degene die ze leest.
Borges zegde het veel duidelijker:
Nuestras nadas poco difieren; es trivial e fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor[1].
Ik kan hieraan een dubbele betekenis geven:
Als het nadas, ‘nietsen’ zijn, konden ze even goed van jullie komen, eronder begrepen: maar als het geen nadas zijn, geen simpele dingen, dan komen ze van mij, Borges.
Ik denk echter dat hij wel degelijk, hem een beetje kennende, de eerste versie bedoelde, wat ik niet duidelijk genoeg in mijn zin van een paar dagen geleden heb verwoord, namelijk dat het goed was uitgevallen voor hem, maar dat het ook anders kon geweest zijn, dat jij, lezer, de schrijver ervan waart en hij, Borges de lezer.
Of wat er geschreven staat door hem, maar ‘nietsen’ zijn is een andere zaak want, als er iemand is geweest die zinnige - als onzinnige - dingen heeft geschreven dan was het wel Borges. Nooteboom typeert hem op zijn manier. Hij was in Spanje in 1986 toen hij de dood van Borges vernam en hij schrijft hierover in zijn ‘Omweg naar Santiago’, pagina 186:
Dat was vreemd, want je had het vreemde idee dat hij nooit kon sterven of dat hij allang dood was, dat kan ook. Zijn eigen speculaties over dat onderwerp maakten hem de laatste jaren tot een mythische schim die over de wereld dwaalde, vertelde dat hij verlost wilde worden ‘van dat ding dat Borges heet’. Misschien was het dan nu gelukt, of wie weet had hij nooit bestaan, had iemand hem gedroomd, of had iemand helemaal anders ons allemaal gedroomd, met hem erbij, hij leefde nu eenmaal, als hij leefde, in een wereld van gnostische opties.
Hiermede de schrijver Borges typerend op een duidelijke wijze. Hij was, zoals Nooteboom trouwens, ook een schrijfziek man, zoals er zovelen rondlopen op deze aarde, allen, echter niet even ziek als schrijver, maar dan toch gemachtigd deze titel te dragen, ik denk aan Stefan Hertmans en er zijn er anderen, en zoals je weet ik heb er me gisteren ook bij gezet als ziek man.
Waarom schrijf ik dan? Er is maar een geldige reden, ik schrijf omdat het nog het enige is dat ik bij machte ben te doen, wat letters aan elkaar koppelen tot woorden en, pagina na pagina samenbrengen tot een geheel, ongeacht of wat ik schreef waard is gelezen te worden.
Zoals bij Borges, is het maar triviaal en had om het even wie, die in mijn omstandigheden zou geleefd hebben, de zaken kunnen schrijven die ik hier achterlaat.
En, als ik schrijf wat ik achterlaat, ben ik dan niet in fout, vraag ik me wel voldoende af of de golflengte waarop ik ben afgestemd bij het schrijven overeenstemt met de golflengte waarop mijn eventuele lezer is afgestemd?
En als het niet zo zou zijn moet ik dan verbaasd zijn dat de zin en de betekenis van mijn woorden soms moeilijk doordringt en ik lezers verlies die mijn gebazel, dat van een totaal andere aard is dan het geschrijf van Borges, op zij laten liggen?
Waar het mettertijd een stille dood zal sterven.
[1]Jorge Luis Borges : Obra poética, Bibliotheca Borges, Alianza Editorial, quinta réimpression, 2002.
19-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-02-2022 |
De weg die we bewandelen. |
Maanziek of schrijfziek, is er een substantieel verschil? Heb ik deze eigenschap - als het een eigenschap is? - meegekregen bij mijn geboorte, zit het verweven in mijn genen?
Ik denk het, ja, ik kan me niet herinneren dat er in mijn leven dagen zijn geweest dat ik niet dacht ooit schrijver te worden.
Een jonge dame las het ooit, een Goede Vrijdag, in de palm van mijn hand in de Nieuwstraat in Brussel op het ogenblik dat ik binnenging in de kapel die daar staat. Maar dat is een eeuwigheid geleden en was toen slechts een fait divers, dat ik wellicht al eens vernoemd heb, want wat is er nog nieuw aan wat ik dag na dag schrijf?
Maar laat het zo, laat het een gift zijn die ik heb meegekregen bij mijn geboorte, ze heeft me weinig meer opgebracht dan deze schamele woorden die door enkelen gelezen worden. Een ontoereikend aantal dat afbrokkelt en van waaruit geen impuls meer uitgaat om telkens met nieuwe moed en gelukzaligheid, aan mijn geschrift te beginnen. Ik heb het gevoel aldus afgeschreven te worden en het ook al te zijn.
Waaraan haak ik me nog vast, wat is het dat me voorlopig nog recht houdt, is het koppigheid, fierheid, of is het, de wanhoop in elkaar te stuiken, een vod van een man op leeftijd te worden, enkel nog met uitzicht op de dood, dit beeld als ik er mee ophouden zou?
Dit uitzicht is er nu ook wel, maar het wordt elke dag opnieuw gedempt door het uitzicht op het schrijven van een blog wat heel wat betekent, welke ook de waarde, de leesbaarheid, het verrassingselement ervan zou kunnen zijn, het is en blijft de reddingsboei die ik met mij meedraag, niet alleen op het water maar ook op het land, in mijn leven van vandaag.
Ik wil dus niet gezien worden als een sukkel, al ben ik het in realiteit van het ogenblik dat ik opsta en bewegen moet, tot het ogenblik dat ik neerzit voor mijn scherm en er een metamorfose plaats grijpt waarbij de zwakheden van het lichaam verdwijnen en de geest overneemt, zodat ik me sterk voel, een normaal mens in een normale omgeving. Un intouchable, un homme fort et plein de ressources. Het is pas dan dat mijn leven begint, dat het een tijd lang doorloopt, op zoek gaat naar wat er mogelijks te vinden is, te vertellen is, dat ik de grondlaag van het zijn afloop tot in de ondergrond, de gezegende humus waaruit mijn woorden opborrelen zoals bij Liszt zijn noten die klanken betekenen.
Ik noem dit ook, o zo graag, de kosmische gelaagdheid die in ons aanwezig is, de wil of de beweging naar iets exceptioneels.
We ademen kosmos in en uit als we schrijven of componeren of schilderen, of wat ook, van het moment dat we creatief zijn, we haken ons, zelfs al zijn we maar een grassprietje, vast in krachtenveld van het leven dat zich uitstrekt tot in de verste sterrenstelsels.
Schijnbaar is het niet veel, is er uiterlijk niets van te bemerken, maar het vernieuwt de krachten die we anders verliezen zouden, het fokt ons op.
Het is de weg die we nu bewandelen, een andere is er niet meer voor ons.
18-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-02-2022 |
De schrijfzieke man die ik ben |
De vraag die ik stellen wil aan Frans Liszt: begin je aan een compositie, welke ook, met de titel al neer geschreven boven op je wit blad of, componeer je eerst de muziek, beschrijft je het landschap van je geest en je gevoelens, om dan later er een titel op te kleven omdat er nu eenmaal een titel moet aan gegeven worden?
Het laatste schijnt me het meest logische; In elk gevel wat mijn werk betreft is het duidelijk, ik schrijft me leeg en achteraf kleef ik er een titel op: enkele sleutelwoorden die aanzetten tot het lezen of het niet lezen van de tekst.
De titel van Liszt blijft me echter intrigeren, meer zijn eenzaam zijn, dan de zegen van God, want ik denk dat zijn Nocturne - ik heb deze vanmorgen nog eens beluisterd - opgestegen is uit een gevoel van eenzaamheid, en achteraf, hij zijn God, wie Hij voor hem ook moge zijn, bedanken wou voor deze eenzaamheid, die bij hem werkt als een rijke humusgrond, weliswaar op sommige dagen meer dan op andere. Ik moet eraan toevoegen dat ik in zijn muziek God niet heb ontmoet, maar wie ben ik wat de kennis van muziek betreft, een nul.
En nu ik het erover heb. Op de muziek die ik beluister in de nacht kleeft geen naam, enkel een tijd verwerkt in de muziek, en het is telkens alsof ik een wijn drink uit een fles zonder etiket erop. Ik heb minstens nood aan de naam van de componist om van de muziek te genieten.
Maar, om tot de essentie te komen, wat is het dat ons schrijven doet, indien het niet een binnendringen in onszelf ware, een kijken, een vertoeven in de dieptes van onszelf en weer te geven wat of wie we er ontmoeten om, telkens ik een blog heb afgewerkt, een gevoel te kennen, een mengeling van geluk en dank, die opstijgt uit mij, eens te meer te zijn aangekomen waar ik aangekomen ben, en te hebben volbracht wat ik me had voorgenomen zonder vooraf eigenlijk te weten wat ik in mij vinden zou, maar ik vond het.
Dit is van alle gebeurtenissen die me overkomen de meest verheffende, ik noem het mijn gebed, ik noem het mijn samenspraak met wat, vanuit ‘wat-er-is-van-de-Kosmos-in-mij’, in woorden wordt omgezet.
Ik kan het ook nuanceren en wellicht is het zo, dat ik een/het instrument ben van het kosmische, niets meer en niets minder . Ik kan het niet genoeg benadrukken maar ik heb niet het gevoel, nimmer het gevoel dat ik, in mijn oud lichaam, het ben die los van alles, zo maar elke morgen aan het schrijven slaat alsof zijn leven er van afhangt.
Ik herhaal het, ik ben het niet, want elke morgen sta ik op uit de holtes van de nacht die ogenblikken lang zonder woorden zijn, vooraleer ik me kan instellen op wat van ergens tot mij komt.
Ik schreef dit al, ik herhaalde dit al, omdat het een uiterst vreemde vaststelling is te denken dat er een massa sterk uiteenlopende gedachten in het ijle drijven omheen me - ook omheen jullie - die we capteren kunnen, op voorwaarde dat we de juiste golflengte kennen, een golflengte die bepaald wordt enkel en alleen door onze wil die vrij is erop in te gaan of, eraan voorbij te gaan.
Zeker is, maar dat het jaren vergen kan is even zeker, dat het gegeven is aan elk van ons, als we maar weten dat oefening kunst/kunnen baart, dat je er niet komt zonder oefening en dat oefening een overwinning is van je aller diepste ik, een ik dat er is, maar zich niet toont, zelfs de indruk laat er niet te zijn.
Ikzelf heb er lang naar gezocht om het te vinden. Ik begrijp dan ten volle wat Jorge Luis Borges ergens schrijft, dat het lukken moet dat hij het is die de woorden schrijft en niet degene die ze leest.
Neem nu al deze woorden als komende van een schrijfzieke man.
17-02-2022, 06:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-02-2022 |
Frans Liszt, de gezegende |
De naam van God ontmoet je niet dikwijls in de titel van een boek of, van bijvoorbeeld een nocturne, de rariteit ervan verhoogt de waarde toegekend aan zijn aanwezigheid, dan toch voor Frans Liszt in zijn nocturne: ‘La bénédiction de DIeu dans la solitude’. De zegen die van God komt in je eenzaam zijn.
Liszt, als hij aan het componeren van deze nocturne begonnen is, wist hij dat het een dankwoord zou zijn aan God gericht of, was het, achteraf, omdat hij de nocturne zo goed vond dat hij dacht dat ze enkel met de hulp van God kon geschreven worden?
Ik denk dat het duidelijk was, dat hij het gevoel had zich te hebben overtroffen, en dat dit overtreffen te danken was aan de hulp die van God kwam.
En is het een God die tussenkomt, die een grote hulp is als je iets voortbrengt dat uitzonderlijk mo oi of goed of kunst is, en het dus niet alleen en uitsluitend de vrucht is van je geest, van je wil, van je handigheid, je ambachtskwaliteiten?
Voortdurend ben ik begaan met die vraag, maar er zijn dagen dat het schrijven goed gaat en andere minder goed, wie of wat is het die of dat me bijstaat?
Noem ik het God, een God die toeziet op mijn handelingen, op mijn gedachten, zoals Frans Liszt het dacht en het uitzonderlijk vond zodat hij voelde dat hij erdoor gezegend werd, hij Liszt, gezegend door God om een nocturne te schrijven die boven alle andere uitstak?
Er moet een deel van waarheid zijn, dat men voelt hoe vlot het werk vordert, vlotter en beter dan op andere dagen, ik denk dan wel niet aan God, maar Liszt had niemand anders om te noemen, hij dacht er niet aan dat de hulp kwam van de sterren of, uit dat ene punt waar de slinger van Foucault was aan vastgehecht - Umberto Eco spreekt hierover - hij had nog altijd God, God was nog niet verzwolgen door het Universum zelf, hoewel Spinoza het toen al lang geclaimd had.
Wat hij wel wist was dat uit hem een volwaardige nocturne was ontstaan, dat het schrijven ervan ogenblikken van vervoering waren geweest en dat deze vervoering van ergens ver buiten hem haar oorsprong hebben moest.
Ik denk dat we allen het geluk hebben gekend dergelijke gevoelens van vervoering te ontmoeten, gevoelens die ons de mogelijkheid bieden dingen te produceren, onder welke vorm ook, die onszelf en anderen verbazen. Of ze van God kome, kan, maar dan God zijnde de totaliteit van het Universum, de Geest ervan incluis.
Het betekent ook dat dergelijk uitzonderlijke momenten enkel opduiken als je in contact bent met wat van de Kosmos is, dat zonder de hulp hiervan er geen kunst mogelijk is en dat, gezien dit contact niet meer aanwezig schijnt te zijn in wat voor het ogenblik als kunst wordt verhandeld, er een ander begrip van wat kunst is, verschenen is aan de horizon. De kunst is geen benedictie meer, is geen dank meer verschuldigd aan iets of iemand, kunst staat vandaag autonoom, ze is wat is, maar de Geest van een God die een hulp zou zijn, een inspiratiebron is totaal overbodig. Kunst is nu van de mens, van hem alleen en zeker niet van iets of iemand buiten de mens.
Of het meer kunst is valt te betwijfelen.
16-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-02-2022 |
Soms, in de tijd tussen de tijden in. |
Ik dacht eraan, maar heel, heel modest, dat ik Michel de Montaigne, 1533-1592, volg die zich ophield in de torenkamer van zijn kasteel om te werken aan zijn ‘Essais’, over het doen en laten van de mensheid en, over zijn inkijk in zich zelf. Proefschriften van hem die overbleven en blijven rondgaan onder ons, gekroond.
Ook in mijn kamer, maar het is geen torenkamer, tussen mijn boeken in, wonen de woorden die ik schreef over de jaren. Durf ik zeggen om hoog te grijpen, dat ze er staan als in spijkerschrift op kleitabletten of gegrift in de muren, in de bevloering, in het plafond, zelfs in de deur en in het raamkozijn; en durf ik zeggen dat ik er van morgen tot avond in rondwandel, dat ik me wikkel in de woorden die er staan, reëel en in potentie, en dat ik, als individu, nog enkel van die woorden wil zijn zonder op te zien naar wat er onder mij in de kramakige diepte van de wereld gebeurt?
Ik denk dat ik het mag zien zoals ik het wil zien, dat ik me mag blijven afvragen - ik hoorde vanmorgen een beeldhouwer wiens werken, hoewel waardevol, niet meer geprijsd staan - blijven afvragen van de woorden die de muren bedekken of geborgen in en tussen de boeken, vanwaar deze kwamen en hoe ze er kwamen, met erin neergezet, voor wie ze ooit ontcijferen zal, de velden en de bossen uit mijn jeugd, elke verrukking ervan, elke begoocheling ervan, elke vasthechting aan zaken en vrienden erin opgenomen en dan ook, de massa herinneringen die er aan zijn vastgehecht, in elkaar zijn opgegaan en doorgegeven. En ik, thans gekomen op een weg die doodloopt, ik me innerlijk aan het voorbereiden ben om in het eindpunt ervan aan te komen, het punt, nu nog gedoken in de mist, de zon erin geborgen.
Erna zal er een soort bulldozer komen die mijn ingebeelde toren omver zal duwen, met nog brokken muur waarin flarden tekst die in het puin zullen overblijven, brokken van woorden die later, veel later, lijk half vergane kleitabletten zullen opgegraven worden en bewaard in musea en op andere plaatsen om ooit ontcijferd te worden en er bij benadering zal worden uitgemaakt wie deze schreef en hoe hij leefde in tijden die elke verbeelding zullen tarten.
Zo, en met dit beeld voor ogen, moet ik zien dat er niets verkeerd is aan wat ik schrijf, dat alles kan en mag als het maar verteld wordt aan hen die het horen mogen. Zodat er klaarheid komt in wat op te lossen is, bekend gemaakt wat bekend gemaakt mag worden of anderzijds, dingen te verzwijgen, of desnoods, neer te zetten in donkere ruimtes waar je nadien nimmer meer komen zult.
En het is maar goed en zalig dat mijn dag, hoe en waar en wanneer hij zich ook moge openen, hij zich opent op mijn blog, en pas eindigen zal als alles is gezegd wat me gegeven werd te zeggen of het nu veel is of tergend weinig. Zodat ik, gelaarsd en gespoord gebleven, wachten kan op wat de volgende dag zal worden, wanneer eens te meer de woorden me bestormen zullen. Liefst zoals bij Nooteboom op weg naar Santiago.
Het is de weg, slingerend tussen de woorden, die ik gekozen heb om me te wentelen in de wijsheid van het erzijn. Zal ik er dan nog ergens zijn om toe zien, op wat van mijn toren nog overbleef, ikzelf versplinterd in quarks en ionen van licht?
15-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-02-2022 |
Gedachten in tijden van spanning. |
Wat ik nog schrijf is, voor de tijd van nu afhankelijk van de God Poetin. Zet hij zijn wil door dan val ik stil, houdt hij zich, zoals een normaal mens, vandaag zich stilhouden zou, dan heradem ik en kan ik verder schieten op wat ik wil en met wat ik wil, zelfs met losse flodders op de reigers, op de aalscholvers aan de vijver, wat ik natuurlijk niet zal doen. Maar, als het ernst wordt in Oekraïne, dan weet ik niet hoe ik reageren zal en of het zal zijn zoals ik gisteren liet uitschijnen? Veel zal afhangen van het verloop ervan, maar kun je schrijven en blijven schrijven over de gewone dingen des levens als er in je achtertuin een oorlog woedt?
Komt, alsof er niet de minste oorlogsdreiging bestond, de roep naar vrijheid van een droeve massa die niet wil weten dat vrijheid in een democratie stil gehouden wordt in wetten en overeenkomsten die te respecteren zijn. Dat ze zich gelukkig achten met de vrijheid die ze kennen te betogen voor die vrijheid. Is er grotere?
Ik heb gezegd wat ik erover te zeggen had, én over Poetin, én over de roep om vrijheid. Ik weet dat dit een uitzonderlijk iets is van mij, even uitzonderlijk als wat ik gisteren te berde bracht. Maar ik heb altijd mijn eigen regels gevolgd om mijn woorden te verankeren.
Ooit dacht ik dat ik schreef zoals een Alechinsky schildert, zoals een Debussy componeert, omdat ik hun werken sterk apprecieer. Elke dag tast ik af, zo dacht ik toch, wat er omgaat in mij, in de wereld van mijn innerlijkheid zoals zij, Alechinsky en Debussy, het deden, maar dan met andere middelen, echter ik even ongestoord als zij, omdat ik weten wilde hoe ik overkwam bij mijn lezers. Of zij ook denken aan Alechinsky of Debussy als ze me lezen of, als dit niet het geval is, aan wie of aan wat ze denken elke morgen als ik er sta met mijn mand vol woorden alsof het bloemen zouden zijn en geen gruis van stenen.
Ik weet dat alle zekerheden die ik verkondig hun twijfels kennen, maar ze staan er om even te bekoren, even vastgehouden te worden en dan losgelaten, zich vermengend met de gedachten in hen, gedachten die ik niet ken, maar die ofwel uitlopen in een zelfde richting ofwel, er dwars tegenover staan.
Ik heb deze geschriften gewenst - en nog altijd - als een gedempte schreeuw om expressie te geven aan wat omgaat in mij, soms zelfs angstvallig, soms op een bevreemdende wijze, opdat geweten zou dat niet alles al gekend is en al geschreven staat; dat er nog heel wat te ontdekken valt, en ik, dat arme, oude ik van mij, dus zoeken blijft, halsstarrig, naar het allerlaatste restje dat te weten is, alsof mijn leven en mijn welzijn er van afhangen zou.
Belangrijk is dat ik ontdekte, en elke dag wat meer en wat beter, dat we hier wel zijn, maar, niet om er te blijven; dat we er zijn om, op een bepaalde dag, te verdwijnen, opgelost in hogere sferen, alsdan het beste dat ons overkomen kan.
Maar, als we hier waren om ooit eens te verdwijnen, als dit ons einddoel was, welke rol kregen we hier toebedeeld, welke opdracht kregen we te vervullen, want als deze er niet zou geweest zijn, waarom waren we hier zoals we er waren en zijn: bezield, bewoond door de geest in ons?
Het nuttig mooie is dat we het gissen hebben waarom we hier zijn, het houdt ons bezig, een leven lang om het te doorgronden. En het ‘kunnen’ doorgronden is onze rijkdom. We zijn hier niet als een dier of een plant al komt het er voor velen niet op aan. We zijn hier als uitverkorenen, aan ons om het te ontdekken en er naar te leven.
Nu, denken de vrijheid-najagers aan wat Vladimir Poetin aan het denken is?
14-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-02-2022 |
Poetin als God. |
Je zegt het maar elke dag wat je te zeggen en niet te zeggen hebt, het is een soort verslaving die tezelfdertijd een kwelling is en dan nog een waaraan je niet wilt ontsnappen, een zelfpijniging, een zelfkastijding. Ik denk vanmorgen aan Poetin, aan dat niets meer dan dat stukje mens die beslist over oorlog of vrede; oorlog die het leven van miljoenen in de war gaat brengen en, hij, Poetin beslist erover.
Hoe is zijn nacht geweest en hoe is hij opgestaan, met wat in het hoofd, durft hij het aan een land binnen te vallen, een oorlog, waarvan er zo veel al geweest, nog maar eens te beginnen?
Het beroert me, het verontrust me. Ik zie het ijdele in van mijn dagelijks optreden als schrijver van een blog, als hij, Poetin begint, zal ik eindigen, want het heeft dan geen zin meer verder te schrijven over de kleine dingen des levens, want er zullen geen kleine dingen meer zijn, al wat is wordt door elkaar geschoven, het kleine wordt het grote en het grote het kleine en waar kunnen we heen om de hordes - de ‘hemelse legerscharen’ - te stoppen?
Gisteren was ik vol van het concerto van Prokofief, was Poetin er niet. Hij was er wel maar ver weg, ver in de schaduw van Prokofief. Ineens staat hij daar, frêle als mens, op het eerste zicht een sukkelmensje, zoals wij allen, maar met een gans leger achter hem. Hij plaatst, zijn man, Emmanuel Macron, die hem met woorden wil overhalen, rustig te blijven, aan een lange tafel om hem symbolisch te wijzen op de afstand die er is tussen Europa en Rusland. Wordt de tafel ingekort bij een volgende ontmoeting, zijn er woorden die toereikend zijn om dit te bekomen, of, blijven het wanhoopspogingen en wordt de tafel nog wat verder uitgerekt?
Wat ook, wat ik gisteren nog hoorde laat op de avond, vergalde mijn nacht, vergalde mijn morgen, vergalde mijn geschriften. Ik ben terecht in een onwezenlijk wereld met aan de grenzen ervan de irrealiteit, de gekheid van de mens die boven zich zelf wil uitstijgen, die zijn macht tonen wil, die zijn eigen raadgever wil zijn.
Van waar ik zit als ik schrijf, zie ik hoe het oosten stilaan vuurrood kleurt tussen de wolken die er zijn. Niets of niemand houdt de zon tegen, kan hier iets aan wijzigen, zelfs Poetin niet. Denkt hij eraan?
Ik geloof het niet, de zon is er om een nieuwe dag aan te kondigen, meer betekenis wordt er niet aan gegeven, zeker niet dat het een wonder zou zijn dat ze er telkens staat na de nacht. Wat indien ze er niet had gestaan is geen vraag die ooit gesteld werd of wordt - misschien ooit eenmaal, misschien 1500 jaar voor Chr.? - maar van Poetin of hij de grens van Oekraïne oversteken zal of niet, weten we tot nu toe, absoluut niets. Maar ik vrees dat het in de lucht hangt. Ik vrees dat er een morgen komt dat het een zwarte zon zal zijn die zich tonen zal.
En dan wat?
Vroeger hadden we God om Hem te vragen tussen te komen, nu is Hij dood, of toch, als Hij er ooit zou geweest zijn, vandaag is Hij er niet meer, hoeft er dus niet mee gebeden worden, het heeft trouwens nog nooit iets opgeleverd.
Machteloosheid is ons deel. Er rest ons enkel Poetin nog om Hem te smeken niets te herbeginnen dat van vroegere tijden is.
PS. Ik schreef dit de morgen van 12 februari!
13-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
12-02-2022 |
Prokofief: Pianoconcerto nr 2 |
Zo, en niet anders, verlopen mijn dagen: ikzelf, mijn ‘ik’, geconfronteerd met de stramheid van mijn lichaam en, ondanks dit, mijn geest die woelt en groot levend wil zijn, zelfs in de nacht, als hij ontwaakt en half slapend luistert naar Musiq3 van RTBF - de radio was aan gebleven - en zoals het gebeurde deze morgen om half vier er een pianoconcerto was dat hij kende, dat hij wist hoe de volgende noten zouden klinken, waarbij hij bij momenten dacht aan een bos met karkassen van geblakerde boomstammen waar hij tussen liep. Hij kende de componist eerst niet, hij kende hem wel maar vond zijn naam niet, hij wist dat het een Rus was en terwijl de muziek doorliep dacht hij aan de namen van Russische componisten: Rachmaninov, Strawinski, Moessorgski en dan kwam de naam als de muziek was half uitgespeeld en ineens terugkwam in een sterk gescandeerd getimmer op de toetsen, en toen wist ik het, het was die wondere Prokofief.
Het pianoconcerto nr 2 van Prokofief, een marteling voor het orkest en vooral voor de pianist die op bepaalde plaatsen meegevoerd wordt op het helse ritme en op andere, slenterend de staccato’s ondergaat, klankwisselingen die gedragen worden door ritmewisselingen.
Ik herbeluister het terwijl ik deze woorden schrijf. Nooteboom ook, denk ik, is zo een componist in woorden. Nu ik in mijn dagen door zijn geschriften aan het wandelen ben, zijn er bij hem ook sterke passages waar de schijnbare stiltes tussen de lijnen de toon aangeven. Stiltes die dan ineens loskomen en wegglijden in een nieuw en telkens verrassend onderwerp: Yeats, wisselend met Auden, en Auden met Borges en Borges met Nooteboom. Bij Prokofief zijn het de klanken die met stiltes verweven zijn, en door die stiltes een klankwaarde in meer verwerven en een grotere zeggingskracht; het concerto is zoals de zee, het leeft in zijn golfbewegingen, of hoe zeg ik het anders, als ik het anders zou kunnen verwoorden.
Dit is dan mijn wereld in de morgen als ik aan het schrijven ga: de ziel, de klanken van Prokofief, op bepaalde passages erin een ontploffing van klanken die dan uitdeinen in een lang gesaccadeerd gehamer op de toetsen. Ik hoor het terwijl ,ik schrijf, maar kan het niet schrijven zoals ik het hoor, trouwens het is een te ver gezocht pogen van mij om dit concerto in woorden weer te geven, alsof de muziek, van Prokofief, nood heeft om er over geschreven te worden, vooral dan zijn pianoconcerto’s, vooral dan zijn vioolconcerto. Het moeten afschrikkingen zijn voor de solist en momenten van hoge creativiteit voor de componist.
Ik, in mijn betrachten er iets unieks, iets waardevols, iets zinnigs over te zeggen, bewandel vreemde wegen, niet wetende of ik ergens aankomen zal, en als ik aankom in welke omgeving het zal zijn.
Ik vertelde het al zo dikwijls, dit is elke morgen mijn geval, ik begin met een halve zin en ga verder tot ik uitgeschreven ben, en mettertijd val ik dan stil na de 500 woorden die ik me als norm gesteld heb.
Dit is de weg die allen die schrijven ondergaan, een ontdubbeling die plaats grijpt als je neer gaat zitten om de streling van het woord, de echo van de gevoelens in je, af te tasten als een weerspiegeling van het leed en de vreugdes in het leven opgedaan.
Literatuur bedrijvend, het liefst vroeg in de puurte van de morgen, denkend aan de Prokofief in zijn pianoconcerto.
12-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
11-02-2022 |
Te rade bij wie? |
Bij wie ga ik vandaag te rade, rekenend op mijn goed gesternte dat me vergezellen zal op mijn tocht doorheen de wereld van de gedachten? Wellicht zoals het gisteren was, zoals het eergisteren was, er nog altijd op vertrouwend dat de Muze me niet in de steek zal laten.
Ik zoek het toeval, zegt Nooteboom, en het vindt me altijd. Ik zoek het nog niet, ik geloof trouwens niet in toeval, ook Cees niet, maar hij zegt het mooi, het toeval dat op zoek is naar hem, of het onverwachte maar ook het gepaste, dat zich aanbiedt op het even gepaste ogenblik.
Ik ga er niet zo maar overheen over wat hij schrijft, en hij schrijft veel en wat hij zegt is voedsel voor de geest, ik dring binnen in de enorme kennis die hij heeft over Literatuur, ik dring binnen op de wijze waarop hij op zoek gaat naar een kerkje van de tiende eeuw in een vergeten dorp, hoe hij het ziet en hoe hij het vindt en er binnen treedt om dan te horen dat Borges overleed. En schrijft hij:
‘Er gebeurt iets vreemds met grote schrijvers als ze sterven. Op dat ogenblik worden ze in de woorden van Auden, hun bewonderaars. Auden zei het bij de dood van Yeats. Twee zinnen uit dat gedicht kan ik nooit vergeten: ‘he was silly like us; his death forgave it all’ en ‘he became his admirers.’
Nooteboom schrijft dit, zittend in zijn ‘kasteel’ met een hoop krantenknipsels voor hem op de tafel.
Vergeef me, maar Nooteboom achtervolgt me, zijn woorden blijven echoën in mij, ze zijn nieuw voor mij ook deze van Borges, who became his admirers, nu er niets meer uit hem te halen was, werd hij wat zijn bewonderaars dachten over hem en, zo heb ik het begrepen, niet meer wat hij dacht over zichzelf.
Je hoort het, mijn geschriften zijn mettertijd uitgegroeid. Wat destijds in 2011, o zo onschuldig is begonnen is nu ernst geworden, al heb ik het nimmer zo opgevat het blijft bewegen in die richting.
Heeft het naderen van het einde van mijn termijn hier op aarde er iets mee te maken, is het een soort van verdieping verheerlijking, in het vooruitzicht van het ogenblik dat ik mijn bewonderaars worden zal ?
In elk geval mijn lichaam is verraderlijk. Ik kijk uit hoe het opstaat uit het bed, hoe het zijn dag doorbrengt en hoe zijn slaap verloopt. De jaren hebben gemaakt - en Borges aarzelde evenmin om het te zeggen - dat het eerder een hinder is geworden dan een gemak om mee te leven, een zwaarte eerder dan een lichtheid, meer een pijn dan een vreugde. De ene dag wat beter dan de andere en ik kan niet anders dan het te nemen zoals het zich aanbiedt.
Maar, vrienden allemaal:, de woorden die ik schrijf zijn mijn balsem, zijn mijn enig soelaas, vallen deze weg dan ben ik maar wat schroot, hoe cru het ook moge gezegd zijn. Maar mijn geest is actief, hij is mijn redding, hij is mijn houvast. Dus het gaat goed met mij, ik stijg telkens op met mijn blog en zweef, de vleugels wijd open, een meeuw gelijk. Wat? Een arend gelijk.
Ik kroon me vandaag zoals ik Nooteboom kroon, zoals ik een vriend dichter kroon, een andere dan die van gisteren, wiens bundel ik even hield, een lichtpunt, met een titel die enkel hij kan schrijven : ‘Wanneer de wind gaat liggen’.
Ik groet hem hier. Ik zeg hem dat zijn gedichten voor mij meer zijn dan ‘zinvolle stofjes in het grote oog van de eeuwigheid’, dat het flarden geest zijn die hij de wereld in stuurt, geladen met eeuwigheid, gestold in de tijd en in volle wind ademend. En dat ik me verheug met hem.
11-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
10-02-2022 |
Uiteenlopende gedachten. |
Om te beginnen is er wat me in de nacht bezig hield. ik wil het kwijt vooraleer aan iets anders te beginnen: een zin die plots is opgedoken, namelijk dat er tussen, er was ‘niets’ in den beginne en, er was ‘iets’ in den beginne, geen middenweg is, geen ontsnappingsroute, geen halve ‘niets’ of halve ‘iets’, neen, ofwel beken je kleur, ofwel druip je af, zo is het nu eenmaal in dit grote leven hier op aarde.
Is dit waardevol? Ik denk er niet over na, ik teken het op omdat het me deze nacht verraste en de zin is blijven spoken in mijn hoofd tot mijn ontwaken in de morgen.
Ondertussen word ik druk bezocht door andere gedachten in mij, waar Cees Nooteboom, bij mijn weten ook over schrijft, niet zoals ik, of ik niet zoals hij, maar de beelden die ik zie van de onmetelijkheid van sterren in de nachtelijke hemel, zoals er regelmatig verschijnen op het scherm - bij hem zal het zijn als hij in de nacht opkijkt naar de hemel op zijn Spaans eiland - dan stokt mijn adem omdat wat ik te zien krijg iets grenzeloos ontzaglijk is, overrompelend veelzeggend is, en telkens blijf ik in de onmogelijkheid er een passende, allesomvattende naam voor te vinden.
We kennen er wel een, maar die naam is bezoedeld door de mens. Aldus blijven ons enkel nog over, de negenennegentig eigenschappen van die naam[1].
In feite zit ik nergens met deze oplossing, komt dit neer op een naam die zo intellectueel-spiritueel-technisch geladen is dat het fenomenale ervan noch met mensenmaten, noch met godenmaten te omschrijven valt en is, ‘De of Het Onnoembare’ de enige naam die kan gegeven worden. Of het ‘Iets’ het ‘zijnde’ zijnde heeft geen naam nodig, het ‘IS’.
Dit is ook van deze nacht, nu van deze van deze morgen, en na dit te hebben geschreven kan ik terug de normale mens worden die ik ben, mijn engagement in die ‘hemelse’ zaken voldoende gekend zijnde kan ik terug gaan neerliggen en wegglijden in wat is van de dagen over mij, en wel van het ogenblik af dat ik ophoud met schrijven.
Ik kreeg gisteren het bezoek van een broeder in de geest, een man van literatuur en poëzie. Over wat we spraken is heel duidelijk, over het weinige dat de poëzie nodig heeft aan woorden, beter een woord te weinig dan een woord te veel, omdat het ‘te vele’ een rem is en het ‘te weinige’ het poëtische in de zin, het onuitgesprokene dat te gissen is, dat er staat zonder er te staan.
Het gedicht is aldus een samenspraak van de dichter met zijn lezer, als dit niet bereikt wordt in een of andere vorm, is het gedicht voor hem ontdaan van poëzie. Een vorm van poëzie is ook deze van een kunstenaar die een dode vogel tekent alsof hij nog levend is voor hem.
De gedichten van Nooteboom die ik de laatste dagen meende te moeten boven halen zijn van die aard, evenals deze van de vriend die me bezocht, als ik lees bij hem, en hij heeft het over de ‘Lierdekoutermolen:
Als de herfst de wieken slaat zal de mosterd groeien op het veld. Het geel zal bloeien op het palet van de rijke aarde.
Het broederschap in de literatuur en de poëzie - en ik heb dit met enkelen - vult ons tot in de diepte van het mens-zijn, je gaat er zo maar niet aan voorbij, je noteert het als een echo van leven in je dagen.
[1] 99: Een getal dat, in Arabische cijfers weliswaar, gegrift staat in de linker en rechter handpalm: 81 en 18 - 8, een omgekeerde V; 1, een verticale streep – eigenschappen die, vertelde een vriend me ooit, gebeiteld staan in een steen ergens verloren, ik meen, in India. Maar ik denk dat ik dit al eens heb gezegd.
10-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-02-2022 |
Nog altijd Nooteboom. |
Cees Nooteboom, nog altijd hij tussendoor, nu bij de ter aarde bestelling van leiders van de ETA-beweging. Hoe het toegelaten werd door de Staat het te doen met de nodige ‘éclat’ en Nooteboom er de geschiedenis bij betrekt van Oedipus die na onwetend zijn vader te hebben gedood, even onwetend zijn moeder huwde, en de vergelijking maakt met Kreon en zijn houding tegenover Antigone die geweigerd wordt haar broer Polyneikes te begraven, het toch doet en hiervoor levend begraven wordt. Hij handelt hierbij over de houding van Kreon, de Staat, ten opzichte van de dood en de rechten van de dode om begraven te worden.
Het staat er bij hem onder het hoofdstuk, ‘Een raadsel voor Kreon’, een tekst van 1987, die hij voor een groot deel haalde bij George Steiner uit dezes ‘Antigones’[1].
Ik dacht hierbij aan wat ik ooit las bij W.H.Auden :
‘Some books are undeservedly forgotten, none are undeservedly remembered’.
En verder, gezien het over boeken gaat, een woord van de jonge Desiderius Erasmus:
‘Als ik wat geld heb koop ik boeken, en als er daarna wat overblijft koop ik eten en kleding’.
Wat hij zal gekocht hebben waren boeken van waarde, en mijn vraag hierbij, op het totaal aan boeken die verschijnen, hoeveel zijn er die Erasmus zou gekocht hebben en hoeveel die undeservedly are forgotten.
Natuurlijk is het helemaal niet bij te houden wat jaarlijks, zelfs wekelijks gepubliceerd wordt, zelfs een idee erover houden is onmogelijk, laat staan het kopen ervan, het lezen ervan, zelfs het bijhouden van de titel ervan.
Ikzelf voel me op vele ogenblikken voldaan met de boeken die ik bezit en die ik las en onthield dat ik ze las en behield wat erin staat, maar er zijn ook momenten dat ik er meer zou willen kopen, en Nootebooms ‘Omweg naar Santiago’ was er zo een dat me verleid heeft, omdat ik nooit de gelegenheid heb gehad of gezocht de bedevaart naar Compostella te doen al was het maar om de Romaanse kerkjes in de vele dorpen onderweg te bezoeken.
Ik stel nu vast dat de ‘omweg’ die Nooteboom gemaakt heeft op het einde van de twintigste eeuw, heel breed over de geschiedenis van Spanje loopt en hierbij de kathedralen en kloosters in de grote steden ruim aan bod komen evenals de verborgen parels van kerkjes en kloosters verspreid over het land.
Ik bereikte pagina 272 en Santiago is nog steeds niet in het zicht, er resten me nog meer dan 100 pagina’s te gaan. Een vlugge lectuur is hij precies niet, er valt op elke pagina heel wat te verorberen, wat soms een vreugde is, soms een moeite. Maar we volgen hem, als het voor ons een moeite is hem te lezen dan was het zeker voor hem een nog grotere om het te schrijven.
Hij houdt ons in elk geval wakker.
[1] Ik bezit enkel de Franse vertaling ervan, ‘Les Antigones’, Folio Essais, Gallimard, 1984. Nooteboom handelt hier niet over de mogelijke binding van het verhaal met de geschiedenis van Akhnaton, wat ik wel zou gedaan hebben, omdat ik geloof in die binding. Ook Steiner had er zijn twijfels over, want hij schrijft in een bepaalde passage : ‘Elle suggère clairement la possibilité que le thème commun du débat sur les funérailles renvoie à une situation et à un conflit historiques spécifiques’.(page 133).
09-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-02-2022 |
Het vermelden waard zijnde. |
Dagboeken die openbaar zijn, zijn er geen, wist Elias Canetti, en we volgen hem. De blogs die ik schrijf zijn geen dagboekgeschriften, het zijn brieven en weinig meer, brieven aan de wereld, de dichtbije en de ver afgelegene, mijn domein is eindeloos, zoals mijn woorden eindeloos willen zijn. Het eindeloze ervan maakt mijn woorden exponentieel, als zo iets zou bestaan.
En deze brieven, als jullie het nog niet zouden weten ontstaan vroeg in de morgen, voor de daarop volgende dag, omdat ik het niet waag, omwille van de enkelen die me lezen, hetzij in volle nacht, hetzij vóór dag en dauw, te ontgoochelen. Het kan dus dat de ochtend van het lezen verschillend is van de ochtend van het schrijven en/of omgekeerd.
Ook kan het, zoals vandaag dat mijn brief niet gelinkt is aan het ochtendlicht, maar aan een gedachte die plots is opgedoken, zoals vandaag, uit de nevelen van het voorbije toen ik nog Canetti las. Ik had ook kunnen beginnen met een gedicht van Cesare Pavese dat ik vanmorgen hoorde op MUSIQ3 van de RTBF - elke morgen beginnen ze met een gedicht - maar ik wou de Italiaanse versie ervan en het was de Franse versie die ik te horen kreeg.
Als ik dit zo schrijf is het wel degelijk een brief die ik stuur om jullie duidelijk te maken hoe ik in de vroege morgen ingesteld ben op jullie, vooral om er zeker te zijn als je me opzoekt, wanneer ook, waar ook en hoe ook, Ik wil er zijn. Daarom ook, het is geen opoffering, c’est une habitude, wil ik een dagelijkse brief of blog en niet, een nu en dan, het zou oneerlijk zijn van mijnentwege jullie naar mijn blog te lokken voor niets.
Nu, zijnde wie ik ben, ligt nog altijd Nootebooms ‘De Omweg naar Santiago’ - waarin ik heel traag vorder - naast mij en, zijn door de uitgeverij Koppernik zeer fraai uitgegeven dichtbundel ‘Vos’.
Het is een genot voor mij beide daar te zien liggen. Het boekje ‘Vos’ zelf, is een gedicht op zichzelf. Ik hoef het niet meer te openen, hoef het niet meer te lezen om te weten wat het betekent voor mij. Een paar dagen verder zal ik het plaatsen tussen de andere boeken in het rek en wellicht vergeten waar ik het plaatste, zoals het gebeurde met die andere bundel, even fraai uitgegeven, ditmaal door De Bezige Bij, zijn boekje over het Japanse klooster Kozan-Ji . Het zijn dingen, eigenlijk parels, die ik gelezen heb, gekoesterd heb en daarna, voor een tijd, verdwijnen zullen uit mijn gezichtsveld.
Ik denk er regelmatig aan, mijn boeken alfabetisch te gaan klasseren maar het blijft bij een gedachte en het gebeurt niet, wel staan alle werken over Dante er gegroepeerd evenals deze van T.S.Eliot, deze van George Steiner, deze van Borges en onderaan, alle werken van Emmanuel Velikovsky samen met deze van Kamal Salibi. Het zijn de schrijvers van mijn leven, maar het is onfair van mij de andere niet te vermelden, eenzaten die even belangrijk zijn geweest en zeker nu en dan zijn opgedoken - zoals Canetti - in mijn geschriften omdat het voor mij mijlpalen zijn geweest bij mijn geestelijke vorming. Mijlpalen zoals deze langs de weg, lange tijd geleden, bij het binnenrijden in Kandersteg: ‘Bern XII Stunden’, deze ook staat er nog in mijn herinneren.
Het zijn allemaal zaken die inspireren, die mijn leven aangenaam houden, kleine dingen die soms rare gevolgen kennen.
Deze brief, onschuldig zoals alle vorige, gaat, over mijn diepste ‘Dasein’: de boeken in mijn leven. Hij gaat ook, tezelfdertijd zonder openlijk vermeld te staan, over de vrouw in mijn leven, nu meer dan ooit, over de vrienden in mijn leven, deze die me lezen en deze die me niet lezen, over deze die ik ken en deze die ik niet ken. Het is maar dat ik het eens vermelden wou.
PS: Elias Canetti, 1905-1994, Duitse schrijver, Nobelprijs literatuur in 1981, auteur van o.m. Das Gewissen der Worte, essays.
08-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-02-2022 |
Wat ik ditmaal dacht over de lente. |
Ik dacht gisteren nog in het grote licht van die, naar de maatstaven van vandaag, uitzonderlijke morgen, ik zal zien als ik aan de vijver ben, hoe het licht zich wentelen zal omheen de dingen die me omringen, de dingen waar ik deel van ben; ik zal horen hoe de botten zich openen zullen met een lichte knal, hoe het leven eens te meer hernemen zal.
Dit is wat ik nog eens optekenen wil. Ik heb het zo dikwijls al meegemaakt en nu, op het punt waar ik aangekomen ben, groeit de intensiteit in het beleven ervan hoewel ikzelf er niets van voel, hoewel mijn lichaam even stram, even pijnlijk er zijn zal als ik wandelen zal, het is nu al een tijd geleden, omheen het donkere watervlak. Maar laat me, laat me de nieuwe lente binnengaan en zelf ogenblikken lang lente zijn, de weinige lentes die me nog overblijven, denkend plots aan wat je ooit las in een vertaling van een boek van George Steiner: ‘La mort sera chose intéressante’.
Wat hij, Steiner, hiermede precies bedoelt ontgaat me, maar hij moet zijn redenen hebben, hij is een verstandig en zeer belezen man. Voor mij echter, zelfs uit zijn context genomen, is het een belangrijk gegeven die zelfs in de lente, een belofte inhoudt, maar dan liefst een belofte voor (veel?) later.
Hoe het komt dat lente en dood over elkaar gelegd worden in wat ik meen te mogen/te moeten schrijven vandaag, alsof ook de dood het leven zou zijn maar dan van een totaal andere geaardheid waar we nu nog geen zicht op hebben, en dit, voor mij, mijn lente zijn zou, een soort van voorbereiding die aan gang is en de lente in de natuur een verwittiging is voor mij.
Er zijn nochtans geen tekenen die in die richting wijzen, ik schrijf nog, mijn geest blijft los en soepel om de woorden te nemen en te bewaren op mijn manier, maar mijn geïntegreerd zijn in de natuur volgt geheime wegen die ondoordringbaar zijn en die ik slechts gevoelsmatig gissen kan.
Nu de lente interpreteren als voor mij een voorspel op wat komen gaat en van een totaal andere orde is, is een vooruitlopen op wat me eens te wachten staat en het is beter verwittigd te zijn dan onvoorzien gegrepen te worden, de keel toegesnoerd.
Vooropstellen dat dit het beeld van mijn lente zou zijn is een vreemd iets, zelfs voor mij. Ik heb er nooit zo aan gedacht, maar mijn plots begaan zijn met Steiner en zijn zin, kan een vingerwijzing zijn, hoe ik ditmaal de betekenis van de lente vatten moet als een, voor dit leven van mij, een negatief punt. Heb ik het juist gezien of is het zuivere inbeelding van iemand die nood heeft om zijn woorden te schrijven alvorens verder te gaan in zijn dag, over de middag heen naar de avond toe en de nacht die er opvolgt, vergetend wat hij zo juist geschreven heeft, achter gelaten voor de eksters in het gras of hoog in de bomen.
Als ik herlees wat ik schreef met de regen tegen het raam, met de wind omheen het huis, en het spaarzame licht dat binnenvalt in de kamer is het, het meest bizarre dat ik ooit geschreven heb. Omwille van het bizarre erin zal ik het laten zoals het er staat.
Honni soit qui mal y pense.
07-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-02-2022 |
Nooteboom die ik lees. |
Mijn schrijven heeft zijn spiegelbeeld. Gisteren was er een soort droomtoestand, een metafysisch teruggrijpen naar de essentie van al wat is en nog komen kan of zal. Vanmorgen is er het verrassingseffect van het licht dat de dag instroomt en ik er door geroerd word; alsof het iets nieuw was: de zon zien opkomen als een gloeiende bol boven de horizon, iets dat ik me niet meer inbeelden kon na zovele dagen al. Aldus: het mirakel dat de dag kan zijn en ik niet verder denk dan het licht. Niet denk aan wat de dag me brengen zal noch hoe mijn geschrift lopen zal naar zijn einde toe vandaag, alsof het nodig was het te weten, alsof het niet gebeuren zou zoals altijd, als de woorden komen lijk vloeiend uit een geheime bron ergens over mij of naast mij, die ik openen kan of sluiten.
Openen zoals altijd in de morgen en gesloten houden in de dag voor de dag erna. Hoe simpel het is als je er volop in staat, of hoe simpel je het voorstelt dat het gebeurt.
IK zit gewrongen met de poëzie van Cees Nooteboom, zoals ik gewrongen zat met deze van Paul Auster. Ze heeft een vreemde klank. Nooteboom gebruikt woorden die zinnen zijn, die hij alleen gebruiken kan, gebruiken mag. Ik staar erop en denk hoe eigen van aard alles overkomt en alles zich met alles verweeft of, eigenlijk, juist niet verweeft, gescheiden er van is en toch verbonden door het sacrale dat van de poëzie is .
Ik lees hem zonder hem te begrijpen en het is in het niet begrijpen dat zijn poëzie schuilt. Ik denk aan mijn gedichten en waar ik sta ten opzichte van hem. Ik die alles zeggen wil wat me overkomt en hoe ik de dingen zie en uit elkaar tracht te rafelen, terwijl Nooteboom de dingen betast op zijn manier hoe bij hem de dingen leven, ik neem zo iets:
Een langwerpige wolk trekt voorbij maar zonder bedoeling;
of
Er is zo weinig tijd, de klok zonder adem Vernietigt zijn cijfers, het begin heeft het einde gegeten, vergeten, verteerd, dat zijn de vragen in die golvende regels in een tijd die nog steeds als dode bestaat. De nachtelijke lezer koestert de woorden en komt voor in geen enkel gedicht.
Zo wat doe ik hiermee, hoe los ik het op, hoe begrijp ik het als het niet te begrijpen is? Het is er maar om er te zijn, niets meer dan dat, maar als het er is dan staat het er als een palmboom, als een oase in de woestijn, maar het staat er, het draagt leven.
Ik tracht niet hem te begrijpen, ook Auster is ongrijpbaar, in deze zin is de poëzie van Nooteboom te vergelijken met deze van Auster, zo heb ik hem begrepen. Ik weet nu hoe ik hem lezen moet, als de woorden van een groot man die zich permitteren kan te schrijven wat en hoe hij schrijft. Ik volg hem hierin.
Ik volg hem hierin als ik mijn blogs schrijf, ik volg hem, niet wetende dat ik hem volgde op de een of andere wijze. Evenwel ik situeer me meer uit de wereld dan erin. Wat me een eigenheid geeft, zoals Nooteboom zich een eigenheid toe-eigent.
Of ik voldoende bekoord wordt om de eigenheid van Nooteboom binnen te dringen en na te volgen?
We kunnen trachten uit te wijken in zijn richting, maar meer dan een betrachten wordt het niet.
Hij is té enig, ik ondervind het als ik me door zijn ‘Omweg naar Santiago’ worstel, overstelpt dat ik word met de geschiedenis van Spanje.
(Geschreven de morgen van 5 februari.)
Nota: Uittreksel 1 komt uit het gedicht pag. 45 . Uittreksel 2 komt van pagina 43 van de bundel 'Vos'.
06-02-2022, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |