Ik dacht eraan, maar heel, heel modest, dat ik Michel de Montaigne, 1533-1592, volg die zich ophield in de torenkamer van zijn kasteel om te werken aan zijn ‘Essais’, over het doen en laten van de mensheid en, over zijn inkijk in zich zelf. Proefschriften van hem die overbleven en blijven rondgaan onder ons, gekroond.
Ook in mijn kamer, maar het is geen torenkamer, tussen mijn boeken in, wonen de woorden die ik schreef over de jaren. Durf ik zeggen om hoog te grijpen, dat ze er staan als in spijkerschrift op kleitabletten of gegrift in de muren, in de bevloering, in het plafond, zelfs in de deur en in het raamkozijn; en durf ik zeggen dat ik er van morgen tot avond in rondwandel, dat ik me wikkel in de woorden die er staan, reëel en in potentie, en dat ik, als individu, nog enkel van die woorden wil zijn zonder op te zien naar wat er onder mij in de kramakige diepte van de wereld gebeurt?
Ik denk dat ik het mag zien zoals ik het wil zien, dat ik me mag blijven afvragen - ik hoorde vanmorgen een beeldhouwer wiens werken, hoewel waardevol, niet meer geprijsd staan - blijven afvragen van de woorden die de muren bedekken of geborgen in en tussen de boeken, vanwaar deze kwamen en hoe ze er kwamen, met erin neergezet, voor wie ze ooit ontcijferen zal, de velden en de bossen uit mijn jeugd, elke verrukking ervan, elke begoocheling ervan, elke vasthechting aan zaken en vrienden erin opgenomen en dan ook, de massa herinneringen die er aan zijn vastgehecht, in elkaar zijn opgegaan en doorgegeven. En ik, thans gekomen op een weg die doodloopt, ik me innerlijk aan het voorbereiden ben om in het eindpunt ervan aan te komen, het punt, nu nog gedoken in de mist, de zon erin geborgen.
Erna zal er een soort bulldozer komen die mijn ingebeelde toren omver zal duwen, met nog brokken muur waarin flarden tekst die in het puin zullen overblijven, brokken van woorden die later, veel later, lijk half vergane kleitabletten zullen opgegraven worden en bewaard in musea en op andere plaatsen om ooit ontcijferd te worden en er bij benadering zal worden uitgemaakt wie deze schreef en hoe hij leefde in tijden die elke verbeelding zullen tarten.
Zo, en met dit beeld voor ogen, moet ik zien dat er niets verkeerd is aan wat ik schrijf, dat alles kan en mag als het maar verteld wordt aan hen die het horen mogen. Zodat er klaarheid komt in wat op te lossen is, bekend gemaakt wat bekend gemaakt mag worden of anderzijds, dingen te verzwijgen, of desnoods, neer te zetten in donkere ruimtes waar je nadien nimmer meer komen zult.
En het is maar goed en zalig dat mijn dag, hoe en waar en wanneer hij zich ook moge openen, hij zich opent op mijn blog, en pas eindigen zal als alles is gezegd wat me gegeven werd te zeggen of het nu veel is of tergend weinig. Zodat ik, gelaarsd en gespoord gebleven, wachten kan op wat de volgende dag zal worden, wanneer eens te meer de woorden me bestormen zullen. Liefst zoals bij Nooteboom op weg naar Santiago.
Het is de weg, slingerend tussen de woorden, die ik gekozen heb om me te wentelen in de wijsheid van het erzijn. Zal ik er dan nog ergens zijn om toe zien, op wat van mijn toren nog overbleef, ikzelf versplinterd in quarks en ionen van licht?
|