Maanziek of schrijfziek, is er een substantieel verschil? Heb ik deze eigenschap - als het een eigenschap is? - meegekregen bij mijn geboorte, zit het verweven in mijn genen?
Ik denk het, ja, ik kan me niet herinneren dat er in mijn leven dagen zijn geweest dat ik niet dacht ooit schrijver te worden.
Een jonge dame las het ooit, een Goede Vrijdag, in de palm van mijn hand in de Nieuwstraat in Brussel op het ogenblik dat ik binnenging in de kapel die daar staat. Maar dat is een eeuwigheid geleden en was toen slechts een fait divers, dat ik wellicht al eens vernoemd heb, want wat is er nog nieuw aan wat ik dag na dag schrijf?
Maar laat het zo, laat het een gift zijn die ik heb meegekregen bij mijn geboorte, ze heeft me weinig meer opgebracht dan deze schamele woorden die door enkelen gelezen worden. Een ontoereikend aantal dat afbrokkelt en van waaruit geen impuls meer uitgaat om telkens met nieuwe moed en gelukzaligheid, aan mijn geschrift te beginnen. Ik heb het gevoel aldus afgeschreven te worden en het ook al te zijn.
Waaraan haak ik me nog vast, wat is het dat me voorlopig nog recht houdt, is het koppigheid, fierheid, of is het, de wanhoop in elkaar te stuiken, een vod van een man op leeftijd te worden, enkel nog met uitzicht op de dood, dit beeld als ik er mee ophouden zou?
Dit uitzicht is er nu ook wel, maar het wordt elke dag opnieuw gedempt door het uitzicht op het schrijven van een blog wat heel wat betekent, welke ook de waarde, de leesbaarheid, het verrassingselement ervan zou kunnen zijn, het is en blijft de reddingsboei die ik met mij meedraag, niet alleen op het water maar ook op het land, in mijn leven van vandaag.
Ik wil dus niet gezien worden als een sukkel, al ben ik het in realiteit van het ogenblik dat ik opsta en bewegen moet, tot het ogenblik dat ik neerzit voor mijn scherm en er een metamorfose plaats grijpt waarbij de zwakheden van het lichaam verdwijnen en de geest overneemt, zodat ik me sterk voel, een normaal mens in een normale omgeving. Un intouchable, un homme fort et plein de ressources. Het is pas dan dat mijn leven begint, dat het een tijd lang doorloopt, op zoek gaat naar wat er mogelijks te vinden is, te vertellen is, dat ik de grondlaag van het zijn afloop tot in de ondergrond, de gezegende humus waaruit mijn woorden opborrelen zoals bij Liszt zijn noten die klanken betekenen.
Ik noem dit ook, o zo graag, de kosmische gelaagdheid die in ons aanwezig is, de wil of de beweging naar iets exceptioneels.
We ademen kosmos in en uit als we schrijven of componeren of schilderen, of wat ook, van het moment dat we creatief zijn, we haken ons, zelfs al zijn we maar een grassprietje, vast in krachtenveld van het leven dat zich uitstrekt tot in de verste sterrenstelsels.
Schijnbaar is het niet veel, is er uiterlijk niets van te bemerken, maar het vernieuwt de krachten die we anders verliezen zouden, het fokt ons op.
Het is de weg die we nu bewandelen, een andere is er niet meer voor ons.
|