Ik eindigde een paar dagen terug, met een eerder verwarrende zin van Jorge Luis Borges. Een zin die niet volledige strookte met de woorden van Borges: dat het lukken moet dat hij het is die de woorden schrijft en niet degene die ze leest.
Borges zegde het veel duidelijker:
Nuestras nadas poco difieren; es trivial e fortuita la circunstancia de que seas tù el lector de estos ejercicios, y yo su redactor[1].
Ik kan hieraan een dubbele betekenis geven:
Als het nadas, ‘nietsen’ zijn, konden ze even goed van jullie komen, eronder begrepen: maar als het geen nadas zijn, geen simpele dingen, dan komen ze van mij, Borges.
Ik denk echter dat hij wel degelijk, hem een beetje kennende, de eerste versie bedoelde, wat ik niet duidelijk genoeg in mijn zin van een paar dagen geleden heb verwoord, namelijk dat het goed was uitgevallen voor hem, maar dat het ook anders kon geweest zijn, dat jij, lezer, de schrijver ervan waart en hij, Borges de lezer.
Of wat er geschreven staat door hem, maar ‘nietsen’ zijn is een andere zaak want, als er iemand is geweest die zinnige - als onzinnige - dingen heeft geschreven dan was het wel Borges. Nooteboom typeert hem op zijn manier. Hij was in Spanje in 1986 toen hij de dood van Borges vernam en hij schrijft hierover in zijn ‘Omweg naar Santiago’, pagina 186:
Dat was vreemd, want je had het vreemde idee dat hij nooit kon sterven of dat hij allang dood was, dat kan ook. Zijn eigen speculaties over dat onderwerp maakten hem de laatste jaren tot een mythische schim die over de wereld dwaalde, vertelde dat hij verlost wilde worden ‘van dat ding dat Borges heet’. Misschien was het dan nu gelukt, of wie weet had hij nooit bestaan, had iemand hem gedroomd, of had iemand helemaal anders ons allemaal gedroomd, met hem erbij, hij leefde nu eenmaal, als hij leefde, in een wereld van gnostische opties.
Hiermede de schrijver Borges typerend op een duidelijke wijze. Hij was, zoals Nooteboom trouwens, ook een schrijfziek man, zoals er zovelen rondlopen op deze aarde, allen, echter niet even ziek als schrijver, maar dan toch gemachtigd deze titel te dragen, ik denk aan Stefan Hertmans en er zijn er anderen, en zoals je weet ik heb er me gisteren ook bij gezet als ziek man.
Waarom schrijf ik dan? Er is maar een geldige reden, ik schrijf omdat het nog het enige is dat ik bij machte ben te doen, wat letters aan elkaar koppelen tot woorden en, pagina na pagina samenbrengen tot een geheel, ongeacht of wat ik schreef waard is gelezen te worden.
Zoals bij Borges, is het maar triviaal en had om het even wie, die in mijn omstandigheden zou geleefd hebben, de zaken kunnen schrijven die ik hier achterlaat.
En, als ik schrijf wat ik achterlaat, ben ik dan niet in fout, vraag ik me wel voldoende af of de golflengte waarop ik ben afgestemd bij het schrijven overeenstemt met de golflengte waarop mijn eventuele lezer is afgestemd?
En als het niet zo zou zijn moet ik dan verbaasd zijn dat de zin en de betekenis van mijn woorden soms moeilijk doordringt en ik lezers verlies die mijn gebazel, dat van een totaal andere aard is dan het geschrijf van Borges, op zij laten liggen?
Waar het mettertijd een stille dood zal sterven.
[1]Jorge Luis Borges : Obra poética, Bibliotheca Borges, Alianza Editorial, quinta réimpression, 2002.
|