Wat ik nog schrijf is, voor de tijd van nu afhankelijk van de God Poetin. Zet hij zijn wil door dan val ik stil, houdt hij zich, zoals een normaal mens, vandaag zich stilhouden zou, dan heradem ik en kan ik verder schieten op wat ik wil en met wat ik wil, zelfs met losse flodders op de reigers, op de aalscholvers aan de vijver, wat ik natuurlijk niet zal doen. Maar, als het ernst wordt in Oekraïne, dan weet ik niet hoe ik reageren zal en of het zal zijn zoals ik gisteren liet uitschijnen? Veel zal afhangen van het verloop ervan, maar kun je schrijven en blijven schrijven over de gewone dingen des levens als er in je achtertuin een oorlog woedt?
Komt, alsof er niet de minste oorlogsdreiging bestond, de roep naar vrijheid van een droeve massa die niet wil weten dat vrijheid in een democratie stil gehouden wordt in wetten en overeenkomsten die te respecteren zijn. Dat ze zich gelukkig achten met de vrijheid die ze kennen te betogen voor die vrijheid. Is er grotere?
Ik heb gezegd wat ik erover te zeggen had, én over Poetin, én over de roep om vrijheid. Ik weet dat dit een uitzonderlijk iets is van mij, even uitzonderlijk als wat ik gisteren te berde bracht. Maar ik heb altijd mijn eigen regels gevolgd om mijn woorden te verankeren.
Ooit dacht ik dat ik schreef zoals een Alechinsky schildert, zoals een Debussy componeert, omdat ik hun werken sterk apprecieer. Elke dag tast ik af, zo dacht ik toch, wat er omgaat in mij, in de wereld van mijn innerlijkheid zoals zij, Alechinsky en Debussy, het deden, maar dan met andere middelen, echter ik even ongestoord als zij, omdat ik weten wilde hoe ik overkwam bij mijn lezers. Of zij ook denken aan Alechinsky of Debussy als ze me lezen of, als dit niet het geval is, aan wie of aan wat ze denken elke morgen als ik er sta met mijn mand vol woorden alsof het bloemen zouden zijn en geen gruis van stenen.
Ik weet dat alle zekerheden die ik verkondig hun twijfels kennen, maar ze staan er om even te bekoren, even vastgehouden te worden en dan losgelaten, zich vermengend met de gedachten in hen, gedachten die ik niet ken, maar die ofwel uitlopen in een zelfde richting ofwel, er dwars tegenover staan.
Ik heb deze geschriften gewenst - en nog altijd - als een gedempte schreeuw om expressie te geven aan wat omgaat in mij, soms zelfs angstvallig, soms op een bevreemdende wijze, opdat geweten zou dat niet alles al gekend is en al geschreven staat; dat er nog heel wat te ontdekken valt, en ik, dat arme, oude ik van mij, dus zoeken blijft, halsstarrig, naar het allerlaatste restje dat te weten is, alsof mijn leven en mijn welzijn er van afhangen zou.
Belangrijk is dat ik ontdekte, en elke dag wat meer en wat beter, dat we hier wel zijn, maar, niet om er te blijven; dat we er zijn om, op een bepaalde dag, te verdwijnen, opgelost in hogere sferen, alsdan het beste dat ons overkomen kan.
Maar, als we hier waren om ooit eens te verdwijnen, als dit ons einddoel was, welke rol kregen we hier toebedeeld, welke opdracht kregen we te vervullen, want als deze er niet zou geweest zijn, waarom waren we hier zoals we er waren en zijn: bezield, bewoond door de geest in ons?
Het nuttig mooie is dat we het gissen hebben waarom we hier zijn, het houdt ons bezig, een leven lang om het te doorgronden. En het ‘kunnen’ doorgronden is onze rijkdom. We zijn hier niet als een dier of een plant al komt het er voor velen niet op aan. We zijn hier als uitverkorenen, aan ons om het te ontdekken en er naar te leven.
Nu, denken de vrijheid-najagers aan wat Vladimir Poetin aan het denken is?
|