Ik schreef in de loop der jaren tal van gedichten over de zee van San Juan/Alicante, ook deze twaalf hier. Waar ze zitten, zitten ze te geprangd, dreigen ze voor altijd weg te glijden in de tijd, in totaal 2800 woorden.
Van wanneer ze dateren heeft geen belang, ik heb ze teruggenomen, nu herleid tot 1700 woorden. En schuif ze, per drie, binnen in mijn vier volgende blogs opdat ze een laatste maal worden besprenkeld met water, met licht en met leven.
Hier volgen I, II en III.
I
We waren niet oud, al waren we van jaren, maar eeuwig was die zee van ons onaangeroerd, almachtig.
Wij, bijwijlen erin opgenomen, meegesleurd in overmoed om intenser te gaan leven.
We waren niet oud, maar ondefinieerbaar in die dagen, van einder tot einder zoals van de golf het roekeloze is.
Zo ruim we waren zo onvergankelijk licht om op te stijgen en al te weten wat geweten moest om maar niet te vergaan van onbenulligheid.
Hoe goed het is hier neer te zitten, te lezen en te schrijven, van morgenlicht tot avondrood, welke woorden ook, ze staan er gebrand,
al waren we van jaren.
II
De dag is niet veel, als je niets te schrijven hebt, niets te verhalen, zelfs al was er niets.
Als je niet bent opgestegen, al was het maar een korte tijd, tot in de hoogste luchten.
Als je niet, zoals Pessoa, wat woorden nagelaten hebt geborgen in een plaats waar niemand komen kan, toch niet de eerste jaren.
Omdat de zee je adem is, dooraderd met het licht van zon en maan, de zee je antwoord is.
Omdat de zee zich wijzigt almaar door en altijd identiek, gekoesterd en bezeten en ongetemd gebleven.
Omdat, als er één plaats je inspiratie is het wel de zee zal wezen.
Zo is de dag niet veel als je, je steeds maar weer herhalend, niet bereiken kunt dat vleugje poëzie dat je verstillen zou,
oneindig.
III
Veel tijd zul je niet meer kennen om te herlezen wat er geschreven staat, omdat het veel is wat we schreven en te kort de tijd die overblijft.
Of gaan terug naar plaatsen waar we waren om te weten hoe we hebben liefgehad.
Alsof er lijn noch pijn zou zijn in wat we schreven jarenlang, en blad na blad ons niet gewijzigd had, gevormd tot waar we aangekomen zijn.
Zo: Dimmi maestro, dimmi signore, zeg me, Dante, wat je heden van je God aan ons vertellen zou.
Een vraag die we niet laten kunnen, het antwoord hier te vast geankerd, te ingewikkeld voor wie we nog maar zijn.
Al trachten we, Zijn stem te lezen in al wat Hij geborgen houdt, alom is stilte en laat het zo,
we komen.
|