 |
|
 |
|
|
 |
10-12-2021 |
Loslopend. |
The day will stand before us. The day will follow us into the day’. Paul Auster[1]
De maan is vol, de dag zal in de dag geschreven staan, onovertroffen.
In de grassen de sappen zijn stilgevallen vannacht, zo volgt ons de dag.
Een kluizenaar in zijn cel, het noteerde.
Niemand die het wist of weten wou.
Schrijven is en blijft een voorrecht. Een voorrecht zich te openen voor zijn lezers. Het woord wordt aldus verinnerlijkt, de wereld wordt verruimd en we betreden een andere dimensie waar oorsprong en bestemming in een wondere osmose in elkaar vervloeien, aldus bereiken we,, schrijvend een volheid die niet te bepalen is, niet te omschrijven is en de impressie nalaat van een aanwezigheid die ons zoekt lijk een verre echo.
Zo kan het dat deze ‘aanwezigheid’ een raakvlak heeft met wat Umberto Eco[2] noemt : ‘het ene vast punt van het Universum’, zijnde het punt dat inwerkt op de slinger van Foucault die, en dit naar het zeggen van Hubert Reeves: ‘onze kleine planeet ignoreert om zijn beweging af te stemmen op de confrérie van de melkwegstelsels.’[3]
Reeves zal dit wel geschreven hebben, versplinterd in een wolk van poëtisch-kosmische verbondenheid, zoals Eco trouwens en ook zoals Ernst Mach de volheid van deze verbondenheid ervaart, en spreekt over een mysterieuze kracht die uitgaat van de massa van het Universum zodat het in zijn totaliteit aanwezig is, op elk ogenblik, op elke plaats van deze wereld.[4]
Ook Ibn Arabi, een Perzische poëet uit de XIIIde eeuw, verwoordt dit op een sublieme wijze: ‘Elk deeltje, elk stukje van de wereld is de wereld in zijn totaliteit’[5]
Indien we ons, al is het slechts even maar, inbeelden kunnen wat het betekent gegrepen te zijn en getekend door de krachten die de slinger van Foucault in beweging houden; wat het betekent meegezogen te worden door de ‘creatio continua’-beweging van het Universum, dan moeten we stellen dat het enkel en alleen van ons afhangt opdat deze krachten bestuivend zouden inwerken op onze spirituele ingesteldheid
Dan waag ik het ook te zeggen dat dit gevoel, deze bijna utopische gedachte die me gekneld houdt, namelijk deel te hebben aan het leven van deze kosmos in zijn totaliteit, zelfs indien deze idee slechts heel vaag operatief in ons zou aanwezig zijn, dan toch is deze stellingname, eigen aan de dimensie van de mens die we zijn, eigen aan de dimensie van de ‘mens-in-wording’ die we zijn.
Dit alles echter situeert zich op het puur geestelijk vlak. Op het puur natuurlijk vlak vandaag, zijn we er erger aan toe, maar hierover zwijg ik liever. Het ene heeft niets te maken met het andere.
[1] Paul Auster:’Poesía completa’. Editorial Seix Barral 2012, traducción del inglès y prólogo por Jordi Doce. [2] Umberto Eco : “De Slinger van Foucault”, uitg. Bert Bakker, 1989, pag. 11 [3] Hubert Reeves : “Patience dans l’Azur”, Ed. du Seuil, 1988, pag. 257-259 [4] Hubert Reeves : idem [5] Roger Garaudy : “Comment l’homme devint humain”, Ed. J.A. 1978, pag. 217
10-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
09-12-2021 |
Dat ik maar de deur kon sluiten... |
Amper mijn blog geschreven moet ik denken aan mijn volgende. Onuitputtelijk moet ik zijn, telkens zelfde woorden gebruikend in een andere context, met een andere betekenis. Zo gaat het nu eenmaal in het leven, in de dagen die zich opvolgen, ongeremd, zonder rustpunt, zelfs geen herademing, immer, immer verder, de tijd in, in en in.
Een hulp is deze morgen, en ik ben hem dankbaar, is Eddy Van Vliet die In zijn essay, ‘Poëzie een pleidooi’,[1] de woorden aanhaalt van een Japanse dichter uit de 10de eeuw:
Ach dat men maar wanneer de ouderdom aankomt de deur kon sluiten en zeggen ‘er is niemand thuis we ontvangen niet.’
Hoe dikwijls gebeurt het niet dat ik hem volgen wil, dat ik schrijven wil: ‘ik sluit de deur van mijn cel en kom niet meer buiten, ik blijf waar ik ben, jullie doen er best aan me te vergeten, want ik ben, uitgedroogd en wachtende; ik ontvang niet meer.’
Maar, het is een ijdele wens die hij doet: ‘kon hij maar?’, en het is maar een wens die ik doe, een wens die hij niet of ik niet, zullen volgen. We zijn nu eenmaal niet de persoon die zich opsluiten zou om uit te doven, we zijn op schrijven ingesteld. Ikzelf, ik leef wel niet in de 10de eeuw, ergens in Japan, ik leef hier, ik heb een echtgenote, ik heb boeken en vrienden en, ik schrijf. En als dit alles me niet zou voldoen dan heb ik nog Klara, heb ik nog de televisie. Ik leef, in vergelijking met de arme Japanse ouderling, in een weelderige sociale en geestelijke omgeving, eenzaamheid is geen woord voor mij, alhoewel dit nog komen kan, maar ik heb het nog niet in mijn vizier.
Ik vermoed trouwens dat de poëet in kwestie nog altijd de stille vreugde kende te schrijven, dat wat er ook nog resten mocht van zijn leven - -herleid misschien tot een of andere tempel en de gewijde tuin er omheen, het gevuld was met woorden, met haiku’s. Misschien heeft hij er honderden geschreven, is zijn oude dag één lange haiku geweest en wenste hij het sluiten van zijn deur opdat niemand hem zou storen. Maar stilvallen zou hij niet.
Daarom ook, oude man in het verre Japan, ik groet je eerbiedig. Ik weet niet veel van jou, kan enkel gissen hoe je leefde, oud geworden met een lichaam dat kraakte maar niet begaf. Maar je schreef, je geest kraakte niet, wat je ook moge geschreven hebben over het zijn, over het half-zijn, of over het niet-zijn. Het is dankzij mensen als jij die me ver zijn voorafgegaan dat ik het geluk ken te schrijven. Het geluk ken elke dag in afzondering te gaan om mijn woorden te brengen, zelfs om te zeggen: ‘er is niemand meer thuis, we ontvangen niet’.
Hoe ik me verbonden voel met allen die schrijven, die wakker worden vóór het gekraai van de haan om, met de slaap nog in de ogen, luisterend naar de stem in hen, te schrijven alsof de woorden uit de vingers kwamen, uit de pols, uit de arm, uit het hoofd, uit wat is omheen het hoofd, het lichaam: de roep van de geest van de oude man uit de 10de eeuw en van deze van ver voor hem als van ver na hem, tot Einstein toe, tot Jung toe, tot Van Ostaijen tot Eliot, tot Claus toe. In een woord, tot allen die nu op dit ogenblik ergens, waar ook, maar ergens aan het schrijven zijn, de aarde die hun geboortegrond is onder hen, onverstoorbaar bezig, verankerd in het spel dat van het woord is.
Vergeef me als ik je er iemand mee storen zou. Vergeef de oude man in mij die teruggrijpt naar wat is van een broeder in de geest, uit de 10de eeuw uit het verre, onbereikbare Japan.
Zijn schaduw over mij als de geur van lavendel.
[1] Eddy Van Vliet: ‘Poëzie: een pleidooi’. Uitgave Poëziecentrum, Gent, 1991.
09-12-2021, 06:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
08-12-2021 |
Literatuur? |
Is het literatuur waar ik mee bezig ben of, is het maar wat geschrijf zonder enige waarde? Het is de vraag die ik me regelmatig stel want, het is altijd mijn betrachten geweest literatuur te bedrijven en op dit betrachten steun ik me, zoniet had en heeft het niet de minste zin, er verder mee te gaan.
Het is nu wel niet aan mij - of toch wél aan mij? - om hierover te oordelen, in elk geval wat ik beoog is de taal op een waardige wijze, zelfs met liefde, te dienen, te behandelen en door te geven.
Met de jaren moet ik een eigenheid aan stijl verworven hebben, die misschien storend werkt. Haperingen die een vlotte lezing in de weg staan. Ook voor mij zijn er soms in mijn opstelling, haperingen wat de juiste opeenvolging van de woorden in een zin betreft: werkwoorden die zich niet bevinden op de plaats waar ze normaal verwacht worden, wat dan in vele gevallen, zo niet in alle, te maken heeft met het ritme, omdat ik denk in een poëtische vorm en deze in mijn taal wordt opgenomen.
Zo was een groot deel van mijn blog van gisteren eerder poëzie dan proza, omwille van de beelden in mijn hoofd - of waar ook? - de zieke man en wat hij maar te eten had gekregen, die ik had kunnen zijn, de wind en de regen tegen het raam en Ciccolini die Satie speelde.
Als je schrijven gaat over dergelijke beelden dan kom je onvermijdelijk uit waar je niet dacht uit te komen. Maar ik had ook geen enkele waarheid of vermeende waarheid te verkondigen. Ik liet me drijven op de golven van mijn gevoelens. En het waren deze, sterk persoonlijke, die overheersten met het gevaar dat deze niet op een gelijkwaardige wijze door mijn lezers gedeeld zouden worden. Want zij zijn niet, op een bepaald ogenblik in hun leven gevallen op het boek van Elio Vittorini, dat destijds bij mij een diepe indruk had nagelaten; zij hebben misschien niet geluisterd naar Ciccolini die Satie speelde; niet geluisterd naar de regen tegen het raam; niet gekeken naar de meesjes in de struiken, allemaal elementen die de achtergrond waren van mijn blog.
Schrijven is een vreemd iets, is wat ontstaat in de werkplaats van de geest - in of buiten ons - is zoals het beluisteren van de aanhef van een sonate die ons overvalt en ons meeneemt. Mijn God, denk ik dan, wat is dit mooi gebracht; waar heeft de componist deze aanhef gehaald, deze eerste regel waaruit een lange sonate zal worden opgebouwd?
Zoals ik elke dag een eerste zin nodig heb om mijn blog te schrijven en vanmorgen was dit niet anders.
Gelukkig kan ik zeggen van het woord dat het aanwezig is in mijn aderen.
08-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
07-12-2021 |
Niets is meer onbepaalbaar. |
Niets is meer onbepaalbaar, soms, dan wat ik zal schrijven in de vroege ochtend, als ik opsta en het gordijn open schuif op het nog donkere laken, waar geen sterren staan, geen maan, geen teken dat van het leven is.
Ik kan dus alle kanten uit, hoewel een deel is blijven hangen van het gesprek van zijn moeder die samen met haar zoon op bezoek zijn bij bewoners van een grotwoning. Zij die haar ronde doet om inspuitingen te geven en hij, de zoon, teruggekomen onverwachts, die haar vergezelt.
En de moeder tot de zieke in de totale duisternis van de holte in de rots:
‘Che avete mangiato oggi?’ / ‘Ho mangiato una cipolla’, la voce de l’uomo rispose. / ‘Era una buona cipolla’, disse la voce della donna, Gliel’ho arrostita nella cenere. / ‘Bene’ mia madre disse, ‘dargli anche un uovo’. / ‘Domenica gliel’ho dato’, disse la voce de la donna. / E mia madre disse: / ‘Bene’[1]
Je draagt deze passage in jou sedert jaren, en je bent niet zinnens die ooit te vergeten, niet zinnens die nu en dan niet boven te halen, denkend aan de oude man in zijn bed en de ui in de asse en het ei dat hij ‘s zondags gegeten had. En met dit beeld kom je naar beneden en in de kamer is er Aldo Ciccolini die Eric Satie speelt, het perfecte paar in de morgen met de regen en de wind tegen het raam.
Of hoe je leeft, hoe je de dagen draagt en hoe je binnen dringt in het mysterie van de dingen, met opgeheven hoofd, gedragen in dankbaarheid, of zoals je hoorde op Klara: de oude man, Ciccoline, die piano speelde als een ‘knaap’ van vijfentwintig.
Waarop je, je afvragen zou, hoe Ciccolini, 1925-2015, - jij van 1927 - gestorven is en het antwoord hierop misschien: ‘vraag me hoe hij leefde’, zoals in de ‘Last Samoerai’, het antwoord aan de keizer.
Want er is geen afstand tussen wat het leven was en hoe het andere leven nu is, of Ciccolini, die Satie speelt, la vita no sordo sogno, maar een helderheid, een ritseling van klanken, aarzelend en vragend naar wat er is van het sterven.
Of, vraag je je af, is het wel Ciccolini die Satie speelt, of is het Satie die Ciccolini speelt?
Mysterie dat van de dingen is: zoals je hoorde dat het Satie was die aan zijn tafel – was het in ‘Le Lapin agile’op Montmartre? - de dienster heen en weer zag gaan, en hij zijn ‘Je te veux’, zijn wals die eeuwig is, toen componeerde, zijn noten neergezet op het tafelkleed.
Dit is dan wat je schrijft: Ciccolini die de morgen is, dit voor de dag ingaat: het ontbijt, het schrijven, het herlezen en het aanpassen: Vittorini en Ciccolini, of de regen nog altijd tegen het raam en regendroppels getekend lijk ‘blaadjes vroege bloesems van de kerselaar’ over het glas gestrooid, terwijl in het vale licht, buiten in de tuin, meesjes onderste boven hangen in hoge struiken.
Of, hoe de dag begon, hoe ook hij moge eindigen?
[1] ‘ Wat heb je gegeten vandaag?’ / ‘Een ui heb ik gegeten’, antwoordde de stem van de man. / ‘En het was een goede ui’, zegde de stem van de vrouw, ‘Ik heb hem geroosterd in de asse.’ / ‘Goed’ zegde mijn moeder, ‘geef hem ook een ei’. / ‘Hij heeft er zondag een gehad’, zegde de stem van de vrouw. / En mijn moeder zegde ‘Goed’
07-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
06-12-2021 |
Elio Vittorini. |
Heb het boek van Vittorini, ‘Conversazione in Sicilia’[1] naast mij op de tafel: ‘e cosí mi venne una scura nostalgia come di riavere in me la mia infanzia’.
Ware het niet dat het ons allen overkomt op de meest onverwachte ogenblikken, dat een donkere nostalgie binnensluipt en we overvallen worden door wat was van onze jeugd.
En hoe verder we vorderen in dagen, in seizoenen, des te veelvuldiger komen dergelijke momenten op ons af. We kunnen/willen ze zo maar niet afschudden, ze nemen ons mee naar plaatsen, naar gebeurtenissen, zo goede als mindere goede, als naar momenten die je niet meer herbeleven wilt.
Het zijn gevoelens die opwellen, die ons stil houden, in ons zelf gekeerd met de blik in de diepte van ons bestaan. We herinneren ons ineens wat heel ver achter ons ligt, vandaag is het dit, morgen is het dat. Sommige beelden blijven lang hangen, geraak je niet meer kwijt gedurende dagen, andere bezoeken je nu en dan. Zo is er het beeld van een zondagnamiddag in de lente, je waart in slaap gevallen onder de kerselaar in bloei en toen je ontwaakte lag je bestrooid met bloesems; of een ander beeld, einde oktober, je waart in de appelaar gekropen omdat er nog een appel, hoog in de boom was overgebleven, een Jacques-le-Bel, nu nog voel je de appel in je hand, licht kleverig en de geur ervan, nu nog hoor je het kleine geluid van de steel die brak; en verder nog terug, de knaap die je waart en bladen papier plooide tot bootjes met je naam erop geschreven die je uitzette op de gracht op het einde van de boomgaard – ook Gillliams moet dit gedaan hebben zoals hij het vertelt van Elias en Aloïsius in zijn ‘Elias’ - en die je daarna terugvond in de vijver waar Maria woonde. Maria die, later dan, veel later, op een dag voor jou zou staan, je met haar het bos in wandelde en naast haar neerlag tussen de varens in het dennenbos, of de geur van varens die Maria gebleven is.
Dit zijn de beelden die zich aanbieden terwijl je aan het schrijven bent. Er zijn er vele andere die verdoken blijven : de boshut die je maakte in de droge bedding van de vijver in het bos, of toen de vijver nog vol water stond, waar je naakt zwemmen ging tussen de torren en de stekelbaarsjes en de salamanders.
En nu Elio Vittotini die een meester is als hij schrijft:
‘La vita in me come un sordo sogno, e non speranza, quiete’ – ‘het leven in mij als een doffe droom, en geen hoop, rust’ – een gevoel dat jezelf ook meermalen al hebt gekend.
En die Vittorino die plots ontwaakt uit zijn sordo sogno, een biljet koopt in Milaan en met de nachttrein, over Rome doorheen Calabrië reist waar hij de boot neemt naar Sicilië waar hij zijn moeder zal bezoeken.
De hele reis wordt una conversazione met zichzelf, met de Lombarden op de trein, met de mensen, de Sicilianen op de boot, en dan met zijn moeder en de mensen die hij ontmoet in haar omgeving.
Meer is het boek niet, voluminous is het evenmin, maar het is en blijft een meesterwerk al werd het geschreven in 1936.
[1] Elio Vittorini : ‘Conversazione in Sicilia’, Valentino Bompiani Editore, 1953
06-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
05-12-2021 |
Ademnood. |
Spiegel die de vijver is.
Spiegel die de vijver is, de bomen en de grassen er gegroeid, naar boven, en naar onder, naar binnen en naar buiten.
Osmose van wat zichtbaar en wat onzichtbaar is.
Zoals van het hart, zo roerloos roekeloos de stilte, daar waar de zon de vijver raakt, de spiegel schuchter.
Alsof van alle tijden, voorbij gehold, dit de tijd hier was om opgetild tot in de toppen van de bomen waar je zitten blijft, ingetogen:
een sfinx voor de tijden die nog komen.
Aanhangsel: Ademnood.
Maar dan was er wat ik las op een uitgave van de flesjes Schweppes Tonic: ‘blended to enhance the enjoyment of great spirits’, en ik er aan dacht dat ook mijn woorden are blended om de vreugdes op te wekken van grote geesten.
Mijn zorg wordt merkbaar als ik in ademnood kom en het me heel wat inspanning kost om een gedicht te schrijven. De vele pogingen, zoekend naar de juiste vorm, het juiste woord, om aan te komen waar je niet dacht aan te komen, als de avond valt.
Of wat het je kost ook om niet op te geven, geen blanke dagen tussenin, maar een snoer van wat je kwijt kon dag aan dag.
Je doet maar alsof het schrijven je adem is, het kloppen van je hart, je levensweg. Wellicht is het om te bekoren of toch niet. Wellicht is het om te zijn en te bestaan, of toch niet. Wellicht is het omdat het moet, het niet anders kan, omdat ik mezelf niet verliezen wil in ledigheid.
Je wacht, al is het nog veel te vroeg, op het eerste teken van de lente om je veiliger te voelen met de eerste anemoon in het bos, het eerste speenkruid, als het er nog is, waaraan je twijfelt, zoals je twijfelt aan het bestaan nog hier of daar van een bloemenweide, met vlinders en kevers en het gegons van bijen, met distels en koekoeksbloem en smeerwortel en ereprijs en weegbree.
Alsof tijdloos is voor jou de opeenvolging van dagen, die eens voorbij, eens gesloten, opgeborgen liggen voor de eeuwigheid. Je herschrijft het maar je hebt geen zin om het te herlezen. Het schrijven zelf is al genoeg geweest. Zo wordt het een ‘Steinmann’ op je wegen achtergelaten, een soort vergeet-me-nietje, of, ik ben hier langs geweest, mijn tent heeft hier gestaan voor één nacht, de sporen nog zichtbaar in het gras.
Zo schrijf ik tot er niets meer resten zal van de woorden in mijn omgeving nu nog aangevuld, maar waarvan de schaarsheid groeit. Ademnood meldt zich aan.
05-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
04-12-2021 |
Overleven. |
Soms is er een aanleiding, hoe klein ook, en weet ik min of meer waarover ik ga schrijven. De vorige dagen was dit het geval, vanmorgen heb ik enkel KLARA, een stukje muziek van een François Devienne een naam die ik voor het eerst hoor.
De wereld, de oneindigheid van tijd en plaats, is gevuld met namen van kunstenaars, met mensen die iets betekend hebben in het leven, creatievelingen die geluisterd hebben naar de stem diep in hen die hen wakker hield en aanspoorde om muziek te bedrijven of een of andere vorm van het ‘scheppen’: het voortbrengen van iets dat er nog niet was, een drang die hen niet losliet.
Deze François Devienne is een van de ontelbaren die uit het anonieme getreden zijn, en zijn blijven leven. KLARA haalde hem uit de klonter tijd die het verleden is en liet hem even aan het woord, even voor half zeven vanmorgen, en aldus gedenk ik hem vandaag als componist met genegenheid en warmte. Ik gedenk hem samen met de vele andere luisteraars die zijn Sonate nr. 1 voor klarinet en piano, zullen beluisterd of gehoord hebben.
Doet het iets voor hem als we een korte tijd stilstaan bij wie hij was, bij wat hij maakte en, in meer iets schrijven over hem, al is het maar zeggen dat hij leefde van 1759 tot 1803, dat hij kwam uit een gezin van veertien kinderen en dat zijn vader zadelmaker was? Wie weet het?
Maar ik heb er een goed gevoel bij, als iemand die ik groet vanmorgen en even binnenkom bij hem, al is het maar in de schaduw van wie hij was. Ik kan nu gaan verder zoeken naar elementen uit zijn leven, maar hij volstaat me als naam en vooral als schepper. Als dusdanig is hij een broeder van mij die ook getracht heeft op een of andere wijze te overleven.
Want ik beken, dat diep in mij, een hunker hangt die roept om overleving, mijn schrijven is er ten dele een uiting van. Maar dan ook niet meer dan voor een deel. Mijn schrijven is ook en vooral het gevolg van mijn wil niet in te slapen voor ik voor goed ga rusten, maar, mijn geest krachtig en levendig te laten, open en vrij zijn gang laten gaan naar waar hij heen wilt en hoe hij het wilt, in een grote openheid van het zijn, mijn ‘zijn’, mijn bestaan hier op aarde.
Want wat kans heeft te overleven is, wat ik laten zal als geschriften die eens, op een morgen of een avond opduiken zullen bij een of ander, en mijn naam nog eens vernoemd zal worden.
Ik denk wel niet dat het hier op aarde, meer zal zijn dan dat, maar het is iets dat er zonder deze geschriften helemaal niet zou zijn.
Het betrachten te overleven is velen eigen, ze verbergen het of zeggen het misschien zoals ik het zeg. Ik denk zelfs dat zij die zeggen dat er na de dood niets meer is, meer hopen dat hun naam nog zal vernoemd worden, dan zij die sterven met of in de hoop dat ze een nieuw leven ingaan. Een nieuw leven dat meer zal zijn dan het leven hier op aarde.
Echter, de hunker naar overleven is er voorzeker bij velen die zich trachten te verlengen in hun werken.
04-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
03-12-2021 |
Saint-John Perse |
Je kunt op goede dagen ingenieuze ideeën uitschrijven, zoals je ook, op minder goede, zegge gewone dagen, minder ingenieuze ideeën kunt achterlaten. Het zelfde geldt op een ander vlak, bijvoorbeeld op het vlak van het poëtische, en dan vooral zoals bij Saint-John Perse, en dan lees je bij het openslaan van een boek dat o zo goed in hand ligt, uit zijn verband genomen, deze versregel:
‘Flairant la pourpre, le cilice, flairant l’ivoire et le tesson, flairant le monde entier des choses’.
Niets meer, maar ook niets minder dan pure poëzie, poëzie die muziek is, die je wel vertalen kunt, maar door de vertaling de klankenrijkdom van de taal verliest en Saint-John Perse is, op dit gebied, een grootmeester van het woord. Het vers hier aangehaald komt uit zijn bundel ‘Vents’ die als volgt begint:
C’étaient de très grands vents sur toutes faces de ce monde … Ah ! oui, de très grands vents sur toutes faces de vivants ! Flairant la pourpre, en zo verder.
Je tracht dit te vertalen:
Grote Winden, ruikend naar het purper (kleur van de waardigheid), naar het boetekleed, ruikend naar het ivoor en de scherven, ruikend naar de volle wereld van de dingen.
Maar dit zegt je heel weinig. Ook de vertaling van het woord ‘flairer’ bevalt je niet, het lijkt meer naar ‘een verwijzing naar’ dan het ruiken naar. Maar je houdt het zo, voorlopig.
Een feit is dat Saint-John Perse lezen een moeilijk iets is, elke zin van hem heeft vleugels, weinige zinnen zijn er die je zo nemen kunt zoals ze er staan, al begrijp je voldoende als je lezen gaat over de winden:
‘Et d‘éventer l’usure et la sécheresse au coeur des hommes investis’,
Of
‘Comme un grand arbre tressaillant dans ses crécelles de bois mort et ses corolles de terre cuite.
Het volledig werk van deze Nobelprijswinnaar is doorspekt met dergelijke korte ‘ingetogen’ zinnen waarvan je de eigenlijke betekenis te raden hebt, Hij schrijft de meest zuivere, maar ook de meest on-begrijpbare poëzie die er is omdat hij woorden produceert en bij elkaar brengt die soms niets met elkaar gemeen hebben, of op het eerste zicht weinig of geen verband hebben met elkaar, maar het is het sonore ervan dat onmiddellijk opvalt en dat primeert in deze losgehaakte zinnen. Zijn werk is er een waterval van.
Ik dacht aan hem toen de ceder in de tuin werd weggevoerd en de man die hem geveld had me zegde, dat hij verder ging leven in de meubels die uit zijn hout gemaakt zullen worden want, het is een ceder van Libanon, het hout dat Salomon zo duurbaar was dat hij het gebruikte voor de bouw van zijn tempel, in Jeruzalem.
Het was een lichte balsem voor het hart, dit te horen en ik dacht aan een veelzeggende zin van Saint-John Perse die ik niet hoefde op te zoeken uit zijn bundel ‘Amers’:
Les graines s’ensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtra des arbres pour l’ébénisterie.
Eigenlijk, als ik vandaag gemeend heb iets te moeten schrijven over Saint-John Perse, en over zijn bundels, ‘Vents’ en ‘Amers’, dan is dit te wijten aan die zin van hem over les graines qui s’envelissent… die ik mijn ganse leven meedraag met mij, als een schat die ik koester.
Wat het woord betreft ben ik soms tevreden met heel weinig.
03-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
02-12-2021 |
Nederig en dankbaar. |
Ik heb een geschenk te offeren in alle nederigheid aan de Muzen die me elke dag bezoeken en me elke dag in de mogelijkheid stellen een blog te schrijven, de ene wat beter dan de andere, maar dit ligt dan aan mij die niet volledig begrepen heeft wat de Muzen me duidelijk wilden maken. En deze komen soms uit een onverwachte – en toch min of meer verwachte – hoek, de hoek van een vriend die zich én bij het werk van Félix De Boeck, én bij dit van Jef Van Diest, én bij zijn eigen werk de vraag stelt vanwaar de inspiratie komt die geldt voor elke kunstvorm, ook voor het schrijven.
Wel ik denk dat ze van ‘nergens’ komt, zelfs niet van een ‘ergens’. Ze komt van wie we zijn als homo sapiens, we zijn inspiratie. Hiervoor echter moeten we diep, heel diep gaan kijken, tot voorbij de grenzen van het zichtbare. We ontdekken dat we in de Kosmos zijn als een veld, als een wolk atomen, herkomstig, zoals altijd wordt gezegd uit de stof van sterren, meer kosmisch kunnen we niet zijn. En als dusdanig dragen we in ons de eigenschappen van de Kosmos, zijnde ‘het creatief zijn’, het in beweging zijn dat begon met de Big Bang en nog steeds doorloopt, doorheen ons, zodat het ook onze eigenschappen zijn, verweven in de genen van ons mens-zijn. Het is vanuit onze genen, vanuit onze eigenheid als volwaardig deel van de Kosmos, dat de inspiratie komt. De inspiratie die we, ook omwille van Dante, zo graag onze Muze noemen.
Sommigen onder ons zijn zich hiervan bewust en gebruiken die eigenschap. Voor anderen is deze eigenschap ingedommeld of, blijft ze in een vaste slaap.
Ik denk nu aan wat ik ooit las bij Jacob Bronovsky, in zijn ‘The Ascent of Man[1]’:
When Pytagoras had proved the great theorem, he offered a hundred oxen to the Muses in thanks for their inspiration’.
Bronovsky voegt er nog iets belangrijk aan toe:
It is a gesture of pride and humility together, such as every scientist feels to this day when the numbers dovetail and say. This is a part of, a key to, the structure of nature herself.
Ik ook moet dus heel dankbaar zijn dat ik mijn dagen doorbrengen kan met creatief te zijn in wat van de wereld van het woord is, en de kracht te hebben door te gaan tot the final touch, zelfs als ik vroeg in de morgen geen uitweg zie of vind.
Tot vandaag toe is het een ‘steady going’ geweest, ben ik er telkens als winnaar, hoe klein ook, uitgekomen. Zelfs slaagde ik er soms in, lijk vandaag iets te ‘dovetailen’. Iets zo te schrijven dat alle stukken, lijk deze van een puzzle, in elkaar schuiven en ik terecht kom in een landschap van de geest dat ik voorheen nog niet bezocht heb.
Dit zijn dan de grote momenten in het leven: je zelf te hebben verbaasd met wat uit uw vinger, uw hand, uw geest is ontstaan en nu vaste vorm heeft gekregen om, na jezelf, de wereld te doen opkijken.
Het zijn dan ook dergelijke momenten, hoewel zeldzaam, die een grote dankbaarheid vereisen, ook omdat deze geschreven werden in de richting van en, als ‘a part of, a key to, the structure of nature herself.
[1] Jacob Bronovsky: ‘The Ascent of Man’, Little, Brown & Company, Boston/Toronto, 1973, pag.115
02-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
01-12-2021 |
Muziek, de kleur van het leven. |
Tot de wereld van de klassieke klanken, ben ik, eens en voor altijd, toegetreden na het zien op een namiddag, van twee maal na elkaar de film ‘Fantasia’ van Walt Disney - ik was toen negentien - een film die mijn wereld heeft veranderd: Bach en Beethoven, Dukas en Ponchielli, Mousorgsky, Stravinsky en Tchaikovsky zijn binnengekomen in mij en hebben me niet meer verlaten.
Daarna is Mahler gekomen, Bruckner, Shostakovich, Elgar en vele anderen en ik kan zeggen dat van ‘Klara’s Top Honderd’ er maar een paar componisten waren die ik niet dacht te kennen. Dit maakte ook dat groepen zoals the Beatles en vele andere aan mij zijn voorbij gegaan. Ik ken die dus helemaal niet, had er schijnbaar geen tijd voor om erin te investeren.
Eric Satie komt er het dichts bij omdat hij niet begrepen wil worden, hij wil er zijn zonder er te zijn, lichtvoetig, een dans van libellen en vlinders in het avondlicht. Het is best zo, al is het maar een fractie van wat het is de muziek aldus te zien, klanken die even hangen bleven en daarna opgelost tot voluten getekend, niet door Satie zelf maar door jezelf, aan jezelf verteld.
Lange tijd heb je gezocht te begrijpen, tot je het opgaf, tot je wist wat je weten moest. Muziek is te beleven in zijn adagio’s, in zijn fuga’s, en te overdenken bij tussenpozen, als de muziek zwijgen gaat. Grieg beluisterend in zijn frasering van de tintelingen van de ziel, van het merg dat in de muzieknoot zit, uitgestreken, is te eten en te drinken en je erin te verhullen.
Je dacht toen aan Rachmaninov aan één van zijn Préludes alsof het van een morgengebed was, een betreden van een veld vol papavers en korenbloemen in de wind, meer was het niet maar het was voldoende, omdat je een hand hield en ‘de vingers ervan befloot tot ze waren als mos aan je lippen - Gilliams - tot er het rijpend koren was waar je neer ging liggen onder de blauwe luchten van weleer, met de leeuwerik die zingend opsteeg boven jullie hoofden.
De taal van de muziek is een wondere taal, je hoeft ze niet te kennen, niet te begrijpen, ze wordt je aangeboden in een wondere verscheidenheid alsof het woorden waren die niet te als woord moeten genomen worden, maar als een landschap waarin je wandelen kunt zonder je te verplaatsen, omdat het de muziek is die zich verplaatst om je heen en tot diep in je poriën van de geest. Muziek verdiept waar kleur al is, de kleur van het leven.
01-12-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-11-2021 |
'Spiegel im Spiegel' |
Ik hoorde dat er een essay zou moeten geschreven worden waarom ‘Spiegel im Spiegel’ voor de tweede maal uitverkoren werd als ‘het’ muziekwerk dat uitsteekt boven alle muziekwerken die er ooit geweest zijn, boven Bach en Pergolesi, Beethoven en Mozart, Händel en Mahler en noem maar op. En ik begrijp enigszins de ontgoocheling van de makers van het programma, te moeten eindigen met Arvo Pärt en niet met een ‘Erbarme dich’ van Bach of met het ‘Stabat Mater’ van Pergolesi. Tenminste zo heb ik het aangevoeld omdat een dergelijk verwachten me normaal toescheen.
Maar niets daarvan, de luisteraars dachten er anders over, ze kwamen met een ander besluit, het was alsof ze een schilderij van Mark Rothko verkozen boven alle schilderijen in alle musea van de wereld, of hier, alsof ze de literatuur van Herman Brusselmans verkozen als de hoogste literatuur van Vlaanderen, wat hier eigenlijk wel zou kunnen indien men het wagen zou hierover de vraag te stellen.
Het besluit van de makers is ook het besluit dat ik trek na twee dagen geluisterd te hebben, met enkele onderbrekingen, naar Klara’s Top Honderd. Alles verliep heel normaal, ongeveer zoals we het verwachten konden, maar dan op het allerlaatste ogenblik daagt op - dit was ook vorig jaar het geval - als hoogvogel: van Arvo Pärt zijn onsterfelijk geworden ‘Spiegel im Spiegel’, een zeer eenvoudig werk, qua kleur en noten; naar mijn maatstaven, de voorstelling van een schilderij van luchten, met wat wolken schuivend over een woestijnlandschap.
De reden, waarom precies dit werk uitverkoren werd als boven alle andere werken uitstekend alsof al de rest niet bestond, is inderdaad een essay waardig. Ik denk niet dat het ligt aan de structuur van het werk zelf, het valt op door zijn eenvoud op gebied van ritme en klanken, dit is heel duidelijk, maar om deze reden alleen eindigt het niet op nummer één.
Ik ook heb mijn keuze gedaan. Ik ook heb getracht alle muziek die ik kende te rangschikken naar de muzikale waarde ervan, maar heb ingezien dat het kiezen van het mooiste, het meest geladene, te moeilijk was en heb werken opgegeven die ik aanzag als hoogtepunten voor mij. Het was dus geen wedstrijd voor mij om zo dicht mogelijk te eindigen, het kwam er op neer te weten in hoever mijn smaak overeenkwam met deze van de luisteraars van Klara.
Wat zeker, voor velen die keuzes hebben gemaakt, ook het geval is geweest. En in deze omstandigheden kan het dat de gemakkelijkste oplossing was, te kiezen voor het nieuwste onder het nieuwe, het meest in het oog springende en dat er gekeken werd naar Arvo Pärt (°1935), één van de belangrijkste hedendaagse componisten van - en dit is belangrijk - muziek met sacrale inslag, zoals ik deze ken.
In dit opzicht kan ik er in komen dat zijn Spiegel im Spiegel door velen - had graag het percentage gekend - werd vooropgesteld.
Maar het wijst ook op iets anders. Het muziekstuk is ook een lang ingehouden kreet naar iets totaal anders, naar een gemis in de mens, iets dat er moet zijn maar dat we niet bepalen kunnen, een roep die opstijgt uit de leegte in de mens, na de dood van God, na het verlies van het sacrale, een hunker, voor het eerst uitgedrukt in de, eigenlijk nietszeggende klanken.
En we vergeten al wat er voorheen was, niet omdat we er de grote waarde niet van kennen en appreciëren maar we kennen dit al zo lang; het is van de tijd die was en het sprak ons over de tijd die was, maar de mens is van de tijd van nu, en het is de nieuwe mens in ons die gesproken heeft om ons zijn gemis aan sacrale waarden in de huidige samenleving kenbaar te maken.
Heb ik het juist, of is het toch maar lege muziek voor een lege wereld?
Wellicht toch voor een deel.
30-11-2021, 06:46 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-11-2021 |
Overmoedig ik, in vele zaken. |
Je hebt vandaag de dingen lief om je heen, eigenlijk weet je niet waarom, het is een gevoel dat overheerst, je hebt lief wat je schreef en schrijft en wat je nog schrijven zult. Niet omdat het zo waardevol is, wel om wat er staat: het product van jaren inzet en, of het waardevol is of niet, het is zonder belang, zo leert je toch de Bhagavad- Gita:
‘Let your reward be in the actions themselves; never in their fruits. So be not moved by the fruits of action; nor let inaction dwell in you.’
En je hebt vertrouwen in de filosofische eigenheid van het Oosten. De Bhagavat Gita[1], is het Boek van de Hindoe Geschriften, dus ook het Boek van Wisdom waar Ecclesiasticus 1.13 het over heeft. We zijn dus afgedwaald als we uitkijken naar de vrucht, het positief resultaat van ons schrijven, en als we wensen zouden dat wat we verkondigen een groter respons zou hebben.
Ook T.S.Eliot die zeker de Bhagavad-Gita las, bevestigt dit: ‘For us there is only the trying, the rest is no tour business’.
Maar dit laatste is een herhaling van wat ik vroeger reeds gezegd en geschreven heb van deze wijze man.
Maar je schrijft maar, je vult een groot deel van je dag om te zijn wie en wat verwacht wordt dat je bent. Je haalt de woorden waar ze zijn, ook, en dat is je sterkte, waar ze niet zijn, waar ze nooit geweest zijn, ze vallen zo in je schoot en je neemt ze, je draagt ze op aan wie ze lezen wilt, omhuld met de warmte van je hart en je bloed.
Aldus overstijgt je telkens wie je bent, tracht je op te stijgen boven de sterren waar je, je uitspreidt als een wolk van aardbeiengeur en van meidoorn, onwetend over het effect dat je hebben zult op wie je leest; onwetend hoe deze zich keren zal in zichzelf en hoe hij eruit zal opstaan, gelouterd of verbaasd.
Zoals jij bent opgestaan uit je avontuur van een paar dagen terug, toen je, heel uitzonderlijk voor de toestand waarin je verkeert, een laatste werk hebt gedaan in de tuin. Je slaagde er nog in, al kostte het je veel moeite én, een val. Je hebt de vijgenboom gesnoeid, of beter je hebt hem ontdaan, met pijn in het hart, van de zwaar, met onrijpe vruchten beladen takken: een grote hoeveelheid vijgen die de tijd niet gekregen hebben te rijpen. Eén tak met vrucht heb je gelaten, je waart einde krachten na je val.
Je noteert het hier, niet alleen als een duidelijke aftakeling/nederlaag van je lichaam maar ook van het niet te miskennen onrecht aangedaan aan een vijgenboom, die geplant te hebben in een regio waar hij geen schijn van kans heeft, elk jaar, rijpe vruchten voort te brengen. Je dacht aldus de natuur te overtreffen maar het is je niet gelukt.
Of, misschien is het niet de gepaste soort vijgenboom die je geplant heb? Wijsheid die des mensen is moet rekening houden met de wijsheid die van de natuur is.
Krijg ik nog de kans te zien hoe hij het doen zal de komende lente, de komende zomer, zelfs de komende herfst?
Een vraag die je zult meedragen in je dagen.
[1] Bhagavad-Gita, a book of Hindu scriptures, The Peter Pauper Press, Mount Vernon, New York, 1959
29-11-2021, 05:28 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-11-2021 |
Auvers-sur-Oise. |
Ik doe alles om jullie te bekoren, jullie die me volgen van in mijn beginperiode en jullie die onlangs bent toegetreden tot de groep, maar zal ik jullie allen kunnen ‘blijven’ bekoren met de woorden die ik schrijf. Met de pogingen die ik doe om, vertrekkende van uit het diepste van mezelf, een gedachte op te halen, hopende jullie ermee te verrassen, hopende jullie mee te nemen naar waar ik ga, zelfs al is het niet ver, en het je stil houdt voor enkele ogenblikken van je dag en ik aldus, zoals jullie in mij, in jullie vertoeven mag?
Het is de gedachte die me elke morgen bezighoudt. Ik wil aldus aan wat ik schrijf een grote draagkracht meegeven, het kan als verhaal, maar meestal, gaande tot in de diepte van het bestaan en tevens, tevens omkranst met poëzie, zoals ooit bij Rilke[1]:
Wirst du schlafen können ohne dasz ich wie eine Lindenkrone mich verflüstre über dir?’.
Of,
Zal je dag zijn wat je wenst dat hij is, als ik je niet even ‘befluister’ met mijn woorden?’
Het komt erop neer, je even binnen te leiden in een omgeving waar je anders niet zou komen, en hiervoor wil ook ik gaan waar ik anders niet komen zou. Weet dus dat jullie me uitdagen om zo een plaats op te zoeken, een oord dat strookt met ons beider verwachten. Niets is me te veel om dit stadium te bereiken. Ik reis hiervoor de wereld van mijn herinneren af en als deze niet toereikend zou zijn, voeg ik er deze van mijn dromen en mijn verbeelden aan toe.
Ik denk nu - vreemd zullen jullie denken, maar het is belangrijk voor mij - aan het graf van Vincent Van Gogh en van zijn broer Theo in Auvers-sur-Oise. Ik plukte er een takje dwergvaren uit de kerkhofmuur. Het viel gisteren uit een boek ‘Elégies et autres vers’ van Francis Jammes[2]. Een boek ingebonden door een bijzonder iemand, in een lila band, uit zijn rij gehaald door een kinderhand. Een takje dwergvaren, verdord, platgedrukt, de sporen erin wellicht nog even sterk, even beloftevol als toen ik het geplukt heb in de regen en bewaard als een kostbaar iets. Ik wist nog heel goed waar en wanneer ik het geplukt had. Ik heb het terug geplaatst tussen de bladen, met het vele dat het me vertelde - ook wat het boek me vertelde - het vele dat ik blijvend in mij draag en keer op keer her-gevoed wordt.
Denkend ook - hoe gaat het in het leven - aan Jorge Luis Borges die een gedroogde violette vond tussen de bladen van een boek, herinnering, zegt hij aan een niet te vergeten namiddag, maar toch vergeten[3].
Om maar te zeggen hoeveel personen ik ben als ik schrijven ga en op hoeveel plaatsen ik ben dans le temps et hors du temps: Jammes en Gilliams, Van Gogh en Borges; het kerkhof in Auvers-sur-Oise en een bosje dwergvaren in de muur, toen het regende over het land, laat in de namiddag, en ik er stond samen met een groep vrienden van de Lions Club. Ik nu denkend ook, en ik noem ze bij naam, aan Jacques en Cathérine Van Innis die de uitstap hadden georganiseerd. Hadden zij er niet geweest ik zou er nooit een takje dwergvaren hebben geplukt, dan toch niet uit de kerkhofmuur van Auvers-sur-Oise.
Of ook, hoe alles in elkaar verweven ligt van het begin van de dag af.
[1] Einmal wenn ich dich verlier: In einem fremden Park, Gartengedichte
[2] Francis Jammes, de man die volgens Maurice Gilliams schreef, en dit is zeker toepasselijk op mij: ‘la Poèsie que j’ai rêvée gâta toute ma vie’
[3] Jorge Luis Borges : ‘Nueve ensayos dantescos’, Espasa, Collección austral, 1998 : ‘…un libro y en sus pàginas la ajada violeta, momento de una tarde sin duda inolvidado y ya olvidado’. (Las Cosas)
28-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-11-2021 |
Ecclesiasticus 1, 13. |
Een vriend zegde me ooit dat ik schreef in een taal die van de sterren is, zodat hij hoog te klimmen had om me te volgen.
Het is maar dat ik hem vandaag antwoorden wil dat hij opstijgen moet tot boven de atmosfeer, tot waar Plato het ons aanraadde om te ontdekken wat er is op vele plaatsen van de wereld waarin we leven[1].
Wat Plato uiteindelijk wellicht bedoelde was, dat we, om te weten wie we zijn en wat onze opdracht hier is, kijken moeten naar wat boven het zichtbare is, naar wat binnen de dingen is en het uiterlijke ervan vergeten. Hij bedoelde wellicht - en ik hoop het - dat het, het innerlijke van de dingen is dat we als vertrekpunt nemen moeten voor elke uitspraak die we willen doen.
Als ik dan schrijf, in een taal die van de sterren is, heeft Plato het juist gezien, en dan is mijn uitspraak van gisteren, dat het sterven deel is van het leven maar het leven geen deel van het sterven, hoe simpel ook, té simpel misschien, een uitspraak gezien vanop aarde. Maar als ik het bekijk van boven de sterren dan is ook het ‘leven’, deel van het sterven, maar dan gaat het over het ‘Eeuwig Leven, dat voortvloeit uit het aardse sterven. En het is zo dat ik het zie en het verklaren wil, het houden wil als een absolute zekerheid.
Absoluut, omwille van de diepste en verste ondergrond omdat het, als het op leven aankomt, we onvermijdelijk terechtkomen in de wereld van atomen en elektronen in een wereld van deeltjes waar niemand zicht op heeft, Richard Feynman wist dit maar al te goed[2].
Hoe kunnen we ooit een 100% precieze uitspraak doen over wat er is van het leven na de dood; hoe durven we ooit beweren als homo sapiens, zich baserend op het uiterlijke - Plato niet volgend dus - dat er niets is na de dood; hoe durven we, als we geen greintje zekerheid hebben over waar zich ons herinneren bevindt, onze gedachten zich vormen tot een smeltkroes van betekenissen?
Ik heb deze morgen - zijn het de gevoelens van peis van mijn zuster Betty die me benaderen van uit de sterren? - de dingen lief: de meesjes in de tuin, de luchten en het licht, de kilte en de regen. Ook Mahler en ‘Das Lied von der Erde’, en… ‘er stieg vom Pferd und fragte…’. Klanken en woorden die ik meeneem over mij in de kamer met de King James’ versie van de Bijbel in de hand, geopend om traag te lezen, elk woord smakend, in Ecclesiastes 1, 13:
‘And I gave my heart to seek and search out by wisdom, concerning all things; that are done under heaven: this sore travail hath god given to the sons of man to be exercised therewith.
‘A sore travail’, - een labeur dat ‘zeer’ doet - dat ons wordt opgedragen: te zoeken vanwaar we komen en waar we heen gaan later, maar vooral het zoeken zelf omdat het onze opdracht is, onze levensweg is, te zoeken, uit te kijken naar wat is ‘binnen’ de dingen om te vinden.
Te vinden wat je vond: dat de dood niet het einde is, dat de dood een nieuw beginnen is.
[1] Ik vond dit, in potlood genoteerd op een stukje dagbladpapier, gehaald uit ik weet niet waar: ‘man must rise above the earth – to the top of the atmosphere and beyond – for only thus will he fully understand the world in what he lives’(Plato).
[2] To find more what holds the nuclei (of atoms) together, many experiments were made in which protons with higher and higher energies were smashed into nuclei. It was expected that only neutrons and protons would come out. First there were pions, then lambdas, and sigmas and rhos, and they ran out of the alphabet. Then came particles with numbers (their masses), such as sigma 1190 and sigma 1386. It soon became clear that the numbers of particles was open-ended, and depended on the amount of energy used to break apart the nucleus. There are over four hundred such particles at present. We can’t accept four hundred particles; that’s too complicated. Richard Feynman: ‘QED, the strange theory of light and matter’, Penguin Books, 1990.
27-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-11-2021 |
Mijn zuster ging. |
De zuster ging van mij. Hoewel ik de eerste op de lijst is ze me voorgegaan. Haar wit verstoven lichaam latend in de lakens: is ze als een feniks opgestegen, naar de hoogste sferen, zij nu wachtend tot we haar vervoegen zullen als onze tijd gekomen is.
Haar vervoegen in de furie van het Licht, springlevend zoals het nimmer was voorheen met tentakels van het Alfa tot het Omega in elkaar verstrengeld om één te zijn met al wat was en al wat er nog komen zal.
Nu van vele zaken toevlucht en herinnering, gesprek en toeverlaat, ver-openbaring van wie we waren beklemtoond en geborgen in de warmte van ons hart.
Zo, begroet ik haar, beluister ik haar adem nu ze zo dicht gekomen is: haar elektronen geest om ons heen, elke morgen van voor de zon opkomt.
Ze was, we bezweren het, niet van stof, ze was een sprankel van het Eeuwig Leven.
Zoals wij allen maar een sprankel zijn, genoeg om vroeg of laat, hier misschien te keren.
Wat voeg ik er nog aan toe, nu de sprankel geest haar lichaam heeft verlaten en ze vertrokken is naar andere oorden waar het goed is te zijn. Misschien, een deel ervan nog hier verblijvend onder ons.
Wie zal het bevestigen of wie het ontkennen. We gissen wat na de dood het leven is om te weten welke betekenis we geven aan het sterven dat deel is van het leven, maar ook niets meer dan deel en ook niet omgekeerd.
Daarom, en om geen enkele andere reden, wat overblijft is van de geest, en is hier eeuwig. Het staat geënt op ons geloof, torenhoog als teken van victorie.
Dat niemand ons dit ontneme vóór we de ogen sluiten om heen te gaan, in stilte het enige dat nog van het lichaam is.
Hamlet wist het.
26-11-2021, 07:47 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-11-2021 |
Denk dat het poëzie is en niet meer dan dat |
Je bent een en al haiku. Alles zit vast in enkele woorden, van zeventien lettergrepen die je uitrekken gaat in een grote openheid, want je bent altijd een liefhebber van klank en betekenis van het woord geweest, en staat eens te meer voor jou op het podium, zodat je niets te vrezen hebt maar veel te verwachten. Maar, hoe het ogenblik zich openen zal is nog niet geweten.
Nog niet geweten hoe de nacht gesloten blijft, de maan verscholen, en wat je gisteren schreef, en al de dagen er voor, een grote massa die eens vergaan zal tot stof. Een gans leven in woorden aan elkaar geregen en vóór het licht er is, het gevoel ineens dat het al ‘largely wasted’ is geweest, een dofheid zelfs, nu een droefheid.
En hoe in het licht dan draalt, het nieuwe dat er schuilen blijft tot in de hagen, tot in de naakte bomen waar de kraaien zullen komen, later, zoals van elke dag de uren komen, en voor een wijl de woorden die je nemen zult.
Of dan, wat verder deze morgen, de slaap nog in de ogen, als je opstaat, de rug in pijn gebogen, gedoogde zinnen zich ophopen tot verhalen die even goed sprookjes kunnen zijn, of het ook ooit worden kunnen. Hopen open gespreide mogelijkheden voor elk van ons, langs wegen die ons voeren zullen naar oorden waar we niet thuis hoorden, maar als we er zijn, we niet meer keren zullen omdat het goed is overal te zijn geweest, zelfs als het niet hoefde er te zijn.
Of anders nog, hoe je dag begonnen is in stilte, aftastend waar je mee begaan zult zijn, Mahler of Shostakovich of Bach, of met wat of wie je ook ontmoeten kunt op je wandeling door het woud van je gedachten, van het kleine tot het grote gebeuren van elke dag: de vriend die je mailt of een dame van de VRT, totaal onverwacht, hoe weinig ook en hoe veel ook, het zal in een zekere mate beslissend zijn voor wat je nalaten zult, zodat er niets meer kan aan toegevoegd, alleen van af genomen.
We weten het. We hebben het herhaaldelijk geschreven, we hebben in onze laatste jaren niets anders meer gedaan dan schrijven en hernemen wat we schreven, maar we verbleven niet of zelden aan de oppervlakte van het woord, maar telkens - en te veel telkens misschien – tot ver erboven, zoals Plato het wou, zo dat het moeilijk te begrijpen was toen het er stond, en ik me afvragen ging of ik het wel was, die dat geschreven had.
Of hoe, in een leven, keer op keer, de nacht zich opent op de morgen, soms met vurige luchten in het oosten, en onder het schrijven, de tijd gestold, lijk de tijd van de vijver in het bos van je jeugd, gedekt met lis en eendenkroos, met wat kikkers erin, wat salamanders. Jij in een wereld van gedachten, een wereld die je niet meer verlaten zult, vandaag niet of morgen niet, omdat je weinig anders bent dan wat gedachten die je houden wilt van de morgen naar de avond toe, als alles zich weer gaat sluiten.
Het onzichtbaar gebeuren van elke dag dat je leven is, eens te meer nagetekend. Is het waard dat dit gelezen wordt als poëzie, gelezen als een uitgestrekte Haiku?
25-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-11-2021 |
Als een balsem. |
Het is maar dat je elke morgen geconfronteerd wordt met je hoofdopdracht, het schrijven van wat je te binnen valt. Er is geen keren aan dit fenomenale - dan toch voor jou - het is je morgengebed, je ogenblik van bezinning, je binnen treden in jezelf om woord te zijn.
Je denkt aan wat je gisteren schreef en hoe je eindigde. Het was niet het einde dat je wenste en ook, het gedicht te lang, een roman bijna, om goede poëzie te zijn. Maar je moet verder, vandaag heb je terug een andere keuze te maken: de weg te kiezen die je gaat inslaan, alsof het een tocht was naar een ander land, een andere stad, een ander boek, zelfs naar iets dat je vroeger schreef opdat je het nooit zou vergeten, en toch vergat dat je het al geschreven hebt.
Zoals Borges het wist: een halfvergaan viooltje bewaard voor wat onvergetelijk zou blijven, dat hij terugvond tussen de bladen van een boek, maar de reden waarom, hij dan toch vergeten was.
Of jij, wat je ook zou kunnen, teruggaan naar een gedicht dat je schreef over de Sybilla Sambetha van Memling van wie je denkt dat het Maria Moreel is die er op afgebeeld staat en dan vooral, dat ze verbergt in haar ogen en mond, in het tere van haar lippen, haar onuitgesproken liefde voor de maker, Hans Memling, die even onuitgesproken deze liefde deelt: een ongeschreven, niet beleefd liefdesgedicht. Hoewel elke dag voor jou een liefdesgedicht is, levend met je vrouw aan je zijde, terwijl jij bezig bent met het woord. Twee belangrijke elementen in je leven die je dagen zijn.
Ook omdat ik achter mij kan laten, wel niet volledig, wat van het onheil van mijn lichaam is, als ik schrijven ga, als ik vleugels krijg, deze van de arend, en kan gaan naar een bepaald dorp in de bergen, naar een bepaalde plaats op een bepaald pad, of, gezeten in de grote winden op de hoogste rots, de zee ver onder mij, zelfs dan denkend aan ‘les Vents’ van Saint-John Perse: ‘C’étaient de très grands vents sur toutes faces de ce monde’. Of hoe ik daar zat op een troon, met de wereld aan mijn voeten, in evenwicht met sterren en planeten, met wolk en wind, met land en zee, in evenwicht met de geest van Saint-John Perse
Je verlaat me nooit, herinnering die van verre komt, ik grijp je vast telkens je verschijnt, ik drijf je in het nauw, in woorden uitgespreid, lijk een vrouw die je bezitten kunt, openheid van tederheid en verlangen, vluchtig ook lijk kersenbloesems in de lente.
De zee, de bergen, het wijde heuvelende land van Vlaanderen, het vele, het meerdere en het kleinere samengebundeld in een boek dat je elke dag te lezen hebt, te begrijpen en te verklaren, opnieuw en opnieuw, om uiteindelijk uit te komen waar je uitkomen moet omdat je meer en meer gaat denken aan ons aller vriend die naderkomt met reuzenschreden en niet te stoppen is, niet te vermurwen is met woorden.
De zegen van de herinnering als een balsem.
PS.
De aangehaalde versregel komt uit de verzamelde werken van Saint-John Perse: ‘Oeuvre poétique II’, Gallimard, 1960.
24-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-11-2021 |
Antiek gedicht voor deze tijd. |
Een gedicht dat me blijft achtervolgen; dat op een groot moment in mijn leven, spontaan in enkele ogenblikken is ontstaan; erna, herhaaldelijk werd aangepast zoals ik meende dat het hoorde. Dit een nieuw pogen.
Het huis van een vriend.
Atomen levend in de stenen van het huis, particules die geest kunnen zijn, zodat we ons vragen stellen wat de componenten zijn waaruit het huis is opgestaan.
En met de gang van de seizoenen, bomen er omheen gegroeid en toegedekt, alsof geen huis er was, maar park.
Evenwel, wat is van elk heeft geen belang want beide zijn noodzakelijk in hun samenhorigheid.
Beleef met ons als je de drempel overschrijdt, het wonder van conceptie dat je wacht, je had het nooit gedacht hoe plaatsen kunnen leven hoe kleuren kunnen zijn.
Zo zegen ons begrijpen want dit is Hiroshige en dit is Hokusaï, want dit is Shiva en dit is precolumbiaans, en dit, van Hatsjepsoet, het zachtste blauw ooit te aanschouwen.
Het huis kan een tempel zijn, consolidatie van regels en maximes van Euclides en van anderen, bij oordeel en bij inspiratie her-ontsponnen en getemperd door de stand van winterzon, van Sirius en Orion.
Maar, weet je nog, die avond de late merel toen die opvloog uit de vijver, de biezen, en de waterlelies;
weet je nog die avond hoe die neder zeeg tussen de bomen tot op ons handen waar hij kleven bleef?
En wij pratend maar, gedachten zaaiend lijk mosterdzaden, luisterend tussendoor naar Chopins ‘Sonate funèbre’, zo stilaan de nacht gekomen.
In de haard, de vlammen die niet doofden: het huis, wat clusters van atomen, over ons gebogen een zeldzaam ogenblik:
wij, zwijgend voor een lange tijd die niet was.
23-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-11-2021 |
Een ogenblik knock out geslagen. |
We worden vandaag voortdurend bestookt van uit een totaal onverwachte hoek, en we staan machteloos. Het gevecht dat we voeren is een gevecht tegen de lucht die we inademen, de lucht waarin we ons verplaatsen en die we niet zien. De ontreddering is groot en groeit met de dag als we het cijfer zien van de dagelijkse besmettingen die er bijkomen.
Elk van ons tracht op zijn manier, elke besmetting te vermijden om normaal verder te kunnen, laat zich vaccineren om beschermd te zijn, anderen vinden het niet nodig, maar dit wijzigt niets of dan toch heel weinig aan de toestand. Het is nog niet de pest, we vallen nog niet lijk vliegen, maar het verpest in elk geval de samenleving en dan vooral de jeugd die in het volle leven staat en streng beperkt wordt in zijn handelingen.
We weten, min of meer, hoe het begonnen is, maar we weten niet hoe het ooit eindigen zal en, óf het ooit eindigen zal, zelfs de Kerk weet het niet - Allah even min - want ik hoor niet dat ons gevraagd wordt om te bidden opdat het verdwijnen zou.
Ik dacht eerst hier niets over te schrijven, dacht door te gaan op de weg die ik altijd bewandeld heb, maar ineens besefte ik de ernst van de zaak, zag ik de feiten aan, en stelde ik me vragen over de toekomst, de nabije en de verre. Het is alsof de poëzie van het leven, en dieper, de poëzie van het Zijn, ineens verdwenen is, wat dodelijk is voor de geest.
De vraag is dus hoe stellen we ons er tegen op, nu het normale, stilaan het abnormale wordende is en we terecht zijn gekomen in een vijandelijke wereld, in a killing world. We beseffen het nog niet ten volle, het dringt nog niet in al zijn aspecten en hevigheid tot ons door maar, als je er, wat verloren tijd is, diep over nadenkt, is het zeker geen lichtende toekomst die opduikt voor ons.
Ik heb tot gisteren geaarzeld om er iets over te schrijven, schijnbaar was het niet toereikend genoeg. Nu mijn woorden er staan, nu ik zie tot waar ik, erover schrijvend, gekomen ben, aarzel ik om deze te laten gaan; vraag ik me af wie me deze morgen bezeten heeft opdat ik deze woorden zou achter laten. Want, hoe moet ik verder nu, hoe kan ik terug naar de wereld waarin ik al die tijd heb verkeerd, als ik het gevoel heb, zoals ik schreef, dat de poëzie uit het leven is verdwenen.
Ben ik knock out geslagen? In een zekere zin wel, in een andere helemaal niet, ik wil niet dat mijn geschriften-landschap er door bezoedeld wordt, wil er zelfs geen mistlaag over. Ik blijf mijn eigen landschap bewandelen traag en doorzichtig, opgewekt waar het lente is of zomer, gematigd waar het herfst al is, misschien droefgeestig zelfs waar het winter is, maar optimistisch vooruitkijkend naar de dagen die me nog resten.
Ik hoop dat je me erin volgen zult.
22-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-11-2021 |
Waarom schrijven we? |
Ik hernam een knipsel uit Le Monde van jaren terug - in feite stond het geschreven dat ik het, ooit, eens terugvinden en gebruiken zou - de woorden zijn van Roger Grenier, (1919-2017), een schrijver die ik niet ken en zelfs niet zal lezen. Hij was 96 toen hij dit schreef, hij zal het me vergeven als deze woorden hier, op mijn bijna vierennegentigste overneem:
Pourquoi écrit-on? Pourquoi des milliers de Français noircissent-ils du papier à longueur d’année, sans la moindre garantie d’être publiés? Ecrire a tourné à l’habitude, pour ne pas dire à la manie. Une manie dans laquelle je m’enfonce chaque jour davantage, de sorte qu’à présent, je suis incapable de goûter aucune autre activité, aucune autre distraction.
Ik heb zo het gevoel, dat hoewel gericht ‘aux Français’, ze ook in het bijzonder, vandaag, tot mij zijn gericht; vooral dan de laatste zin erin, ‘onmachtig te genieten van om het even welke andere activiteit, om het even welke andere ontspanning’.
Ik ben een van die schrijvers, een, die dag en nacht begaan is met woorden. Die weinig of geen oog heeft voor wat er omgaat in de wereld over hem; die vertoeft in de warmte en de huiselijkheid van zijn cel, en er niet uitkomt, zelfs geen blik gunt aan zijn nabije omgeving.
Hoe noemt men zo iemand, een kluizenaar of hoe houdt iemand het zo uit, vooral in de tijden van nu, de tijden van Corona en mondmaskers en bovenal scholen die niet normaal kunnen functioneren, zonder op te zien naar wat er gebeurt omheen hem en erover te schrijven?
Het is maar dat de Coronawereld overstroomd wordt met berichten zo dat ik er geen meer hoef aan toe te voegen; dat ik in die zaken geen stelling nemen kan of nemen wil, omdat die wereld me overstijgt. Het is een wereld waarnaar ik me weliswaar richten moet en er mijn gang en handelingen op afstemmen, maar verder heb ik er geestelijk niets mee te maken, hij beroert de inhoud van mijn geschriften niet of amper.
Mijn werk als schrijver situeert zich in het domein van de geest, in de ruimte van de gedachtewereld waar het goed vertoeven is en waar Corona nog niet binnen gedrongen is en het ook niet gebeuren zal, liefst toch niet in deze van mij. Ik ga dus verder met me uit te drukken alsof Corona niet bestond. Ik zou het trouwens niet anders kunnen.
Maar hier ben ik nog niet ver genoeg, alsof ze geroepen werden komen de woorden en zeggen ze wat ik een fractie ervoor nog niet wist. Zo gaat het nu eenmaal, ze komen ongevraagd, ze dringen zich op, ze worden genomen, ze worden omhelsd en neergezet voor een tijd. Maar hoe het precies gebeurt? We zullen het wel nimmer weten, we zullen ons moeten beperken tot gissingen. Daarom, laat het zo en laat het zo blijven. Gissingen houden ons in leven.
Ik denk nu aan Jean-Emile Charon die, toen ik zijn ‘L’Esprit cet inconnu’ heb gelezen, mijn hoofd (even) heeft op hol gebracht. Hij verdedigde de stelling dat elk deeltje van ons, elk deeltje van de geest van ons, de totaliteit van onze geesteswereld bezat. Ik vond het aangenaam en verrassend om dat te lezen, ik denk er dikwijls aan, me afvragend wat hij er eigenlijk mee bedoelde.
Ik vraag het me nog altijd af.
21-11-2021, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |