Soms is er een aanleiding, hoe klein ook, en weet ik min of meer waarover ik ga schrijven. De vorige dagen was dit het geval, vanmorgen heb ik enkel KLARA, een stukje muziek van een François Devienne een naam die ik voor het eerst hoor.
De wereld, de oneindigheid van tijd en plaats, is gevuld met namen van kunstenaars, met mensen die iets betekend hebben in het leven, creatievelingen die geluisterd hebben naar de stem diep in hen die hen wakker hield en aanspoorde om muziek te bedrijven of een of andere vorm van het ‘scheppen’: het voortbrengen van iets dat er nog niet was, een drang die hen niet losliet.
Deze François Devienne is een van de ontelbaren die uit het anonieme getreden zijn, en zijn blijven leven. KLARA haalde hem uit de klonter tijd die het verleden is en liet hem even aan het woord, even voor half zeven vanmorgen, en aldus gedenk ik hem vandaag als componist met genegenheid en warmte. Ik gedenk hem samen met de vele andere luisteraars die zijn Sonate nr. 1 voor klarinet en piano, zullen beluisterd of gehoord hebben.
Doet het iets voor hem als we een korte tijd stilstaan bij wie hij was, bij wat hij maakte en, in meer iets schrijven over hem, al is het maar zeggen dat hij leefde van 1759 tot 1803, dat hij kwam uit een gezin van veertien kinderen en dat zijn vader zadelmaker was? Wie weet het?
Maar ik heb er een goed gevoel bij, als iemand die ik groet vanmorgen en even binnenkom bij hem, al is het maar in de schaduw van wie hij was. Ik kan nu gaan verder zoeken naar elementen uit zijn leven, maar hij volstaat me als naam en vooral als schepper. Als dusdanig is hij een broeder van mij die ook getracht heeft op een of andere wijze te overleven.
Want ik beken, dat diep in mij, een hunker hangt die roept om overleving, mijn schrijven is er ten dele een uiting van. Maar dan ook niet meer dan voor een deel. Mijn schrijven is ook en vooral het gevolg van mijn wil niet in te slapen voor ik voor goed ga rusten, maar, mijn geest krachtig en levendig te laten, open en vrij zijn gang laten gaan naar waar hij heen wilt en hoe hij het wilt, in een grote openheid van het zijn, mijn ‘zijn’, mijn bestaan hier op aarde.
Want wat kans heeft te overleven is, wat ik laten zal als geschriften die eens, op een morgen of een avond opduiken zullen bij een of ander, en mijn naam nog eens vernoemd zal worden.
Ik denk wel niet dat het hier op aarde, meer zal zijn dan dat, maar het is iets dat er zonder deze geschriften helemaal niet zou zijn.
Het betrachten te overleven is velen eigen, ze verbergen het of zeggen het misschien zoals ik het zeg. Ik denk zelfs dat zij die zeggen dat er na de dood niets meer is, meer hopen dat hun naam nog zal vernoemd worden, dan zij die sterven met of in de hoop dat ze een nieuw leven ingaan. Een nieuw leven dat meer zal zijn dan het leven hier op aarde.
Echter, de hunker naar overleven is er voorzeker bij velen die zich trachten te verlengen in hun werken.
|