Spiegel die de vijver is.
Spiegel die de vijver is, de bomen en de grassen er gegroeid, naar boven, en naar onder, naar binnen en naar buiten.
Osmose van wat zichtbaar en wat onzichtbaar is.
Zoals van het hart, zo roerloos roekeloos de stilte, daar waar de zon de vijver raakt, de spiegel schuchter.
Alsof van alle tijden, voorbij gehold, dit de tijd hier was om opgetild tot in de toppen van de bomen waar je zitten blijft, ingetogen:
een sfinx voor de tijden die nog komen.
Aanhangsel: Ademnood.
Maar dan was er wat ik las op een uitgave van de flesjes Schweppes Tonic: ‘blended to enhance the enjoyment of great spirits’, en ik er aan dacht dat ook mijn woorden are blended om de vreugdes op te wekken van grote geesten.
Mijn zorg wordt merkbaar als ik in ademnood kom en het me heel wat inspanning kost om een gedicht te schrijven. De vele pogingen, zoekend naar de juiste vorm, het juiste woord, om aan te komen waar je niet dacht aan te komen, als de avond valt.
Of wat het je kost ook om niet op te geven, geen blanke dagen tussenin, maar een snoer van wat je kwijt kon dag aan dag.
Je doet maar alsof het schrijven je adem is, het kloppen van je hart, je levensweg. Wellicht is het om te bekoren of toch niet. Wellicht is het om te zijn en te bestaan, of toch niet. Wellicht is het omdat het moet, het niet anders kan, omdat ik mezelf niet verliezen wil in ledigheid.
Je wacht, al is het nog veel te vroeg, op het eerste teken van de lente om je veiliger te voelen met de eerste anemoon in het bos, het eerste speenkruid, als het er nog is, waaraan je twijfelt, zoals je twijfelt aan het bestaan nog hier of daar van een bloemenweide, met vlinders en kevers en het gegons van bijen, met distels en koekoeksbloem en smeerwortel en ereprijs en weegbree.
Alsof tijdloos is voor jou de opeenvolging van dagen, die eens voorbij, eens gesloten, opgeborgen liggen voor de eeuwigheid. Je herschrijft het maar je hebt geen zin om het te herlezen. Het schrijven zelf is al genoeg geweest. Zo wordt het een ‘Steinmann’ op je wegen achtergelaten, een soort vergeet-me-nietje, of, ik ben hier langs geweest, mijn tent heeft hier gestaan voor één nacht, de sporen nog zichtbaar in het gras.
Zo schrijf ik tot er niets meer resten zal van de woorden in mijn omgeving nu nog aangevuld, maar waarvan de schaarsheid groeit. Ademnood meldt zich aan.
|