Heb het boek van Vittorini, ‘Conversazione in Sicilia’[1] naast mij op de tafel: ‘e cosí mi venne una scura nostalgia come di riavere in me la mia infanzia’.
Ware het niet dat het ons allen overkomt op de meest onverwachte ogenblikken, dat een donkere nostalgie binnensluipt en we overvallen worden door wat was van onze jeugd.
En hoe verder we vorderen in dagen, in seizoenen, des te veelvuldiger komen dergelijke momenten op ons af. We kunnen/willen ze zo maar niet afschudden, ze nemen ons mee naar plaatsen, naar gebeurtenissen, zo goede als mindere goede, als naar momenten die je niet meer herbeleven wilt.
Het zijn gevoelens die opwellen, die ons stil houden, in ons zelf gekeerd met de blik in de diepte van ons bestaan. We herinneren ons ineens wat heel ver achter ons ligt, vandaag is het dit, morgen is het dat. Sommige beelden blijven lang hangen, geraak je niet meer kwijt gedurende dagen, andere bezoeken je nu en dan. Zo is er het beeld van een zondagnamiddag in de lente, je waart in slaap gevallen onder de kerselaar in bloei en toen je ontwaakte lag je bestrooid met bloesems; of een ander beeld, einde oktober, je waart in de appelaar gekropen omdat er nog een appel, hoog in de boom was overgebleven, een Jacques-le-Bel, nu nog voel je de appel in je hand, licht kleverig en de geur ervan, nu nog hoor je het kleine geluid van de steel die brak; en verder nog terug, de knaap die je waart en bladen papier plooide tot bootjes met je naam erop geschreven die je uitzette op de gracht op het einde van de boomgaard – ook Gillliams moet dit gedaan hebben zoals hij het vertelt van Elias en Aloïsius in zijn ‘Elias’ - en die je daarna terugvond in de vijver waar Maria woonde. Maria die, later dan, veel later, op een dag voor jou zou staan, je met haar het bos in wandelde en naast haar neerlag tussen de varens in het dennenbos, of de geur van varens die Maria gebleven is.
Dit zijn de beelden die zich aanbieden terwijl je aan het schrijven bent. Er zijn er vele andere die verdoken blijven : de boshut die je maakte in de droge bedding van de vijver in het bos, of toen de vijver nog vol water stond, waar je naakt zwemmen ging tussen de torren en de stekelbaarsjes en de salamanders.
En nu Elio Vittotini die een meester is als hij schrijft:
‘La vita in me come un sordo sogno, e non speranza, quiete’ – ‘het leven in mij als een doffe droom, en geen hoop, rust’ – een gevoel dat jezelf ook meermalen al hebt gekend.
En die Vittorino die plots ontwaakt uit zijn sordo sogno, een biljet koopt in Milaan en met de nachttrein, over Rome doorheen Calabrië reist waar hij de boot neemt naar Sicilië waar hij zijn moeder zal bezoeken.
De hele reis wordt una conversazione met zichzelf, met de Lombarden op de trein, met de mensen, de Sicilianen op de boot, en dan met zijn moeder en de mensen die hij ontmoet in haar omgeving.
Meer is het boek niet, voluminous is het evenmin, maar het is en blijft een meesterwerk al werd het geschreven in 1936.
[1] Elio Vittorini : ‘Conversazione in Sicilia’, Valentino Bompiani Editore, 1953
|