 |
|
 |
|
|
 |
01-04-2020 |
Blog die ik dank aan vrienden-lezers |
Ik ontving vandaag van twee vrienden, nieuws gerelateerd tot het coronavirus.
Van de ene twee pagina’s uit ‘La Peste’ van Albert Camus, moeilijk te lezen, maar het gaat erom of het bekend wordt gemaakt of verzwegen. Van de andere een pagina uit een boek over Nostradamus, astroloog en paragnost, met een voorspelling van wat gebeuren ging in het jaar 2020.
Vertaald lezen we:
Rond 2020 zal een ernstige longontstekingsachtige ziekte zich over de hele wereld verspreiden. De longen en bronchiën/luchtwegen aantasten en alle bekende behandelingen weerstaan. Bijna meer verbijsterend dan de ziekte zelf, is het feit dat het plotseling zo snel verdwijnt als het aankwam, tien jaar later opnieuw aanvalt en dan volledig verdwijnt.
Ik betwijfel ten zeerste dat deze voorspelling van Nostradamus komen zou. Ze verscheen in 'Eyes of Darkness' een boek van Dean Koontz (°1945), een Amerikaanse schrijver van fictieverhalen. Zijn boek dateert van 1981, maar het is toch merkwaardig dat hij het juist geraden heeft.
*
En dan was er nog, waar ikzelf nooit zou aan gedacht hebben, wat een goede vriend, een meester in de kunde van de taal, me schreef. Ik veroorloof me, na gekregen toelating,een deel ervan aan jullie voor te leggen:
'Toen ik minister De Block enkele weken geleden, voor de eerste maal in live, het zinnetje "Blijf in uw kot!" hoorde uitspreken, was ik er onmiddellijk van overtuigd dat ze plots onze woordenschat had verrijkt met nieuwe ‘Gevleugelde Woorden’. Het was merkbaar dat het woord ‘kot’ (in de betekenis van ‘woning’) niet tot haar dagelijkse woordenschat behoorde. Ik hoorde haar stem zelfs even trillen. Heb je niet gemerkt dat ze er zelf zichtbaar van verschoot toen ze dit woord gebruikte zoals we dat meestal horen uit de mond van bepaalde (‘minder geciviliseerde’) lieden? Begrijp me niet verkeerd en let op het betekenisverschil van woorden in verschillende sociale groepen of omstandigheden.
We maakten dus mee dat het ‘vuile’ woord ‘kot’ (voorafgegaan door ‘blijf in uw...’), slecht eenmaal gebruikt voor de tv en in een zwaar beladen crisisperiode in één slag, in de Zuidelijke Nederlanden, burgerrecht had verkregen. In een klap werd onze taalschat verrijkt met nieuwe ‘Gevleugelde woorden’ die lange jaren in het collectief geheugen bewaard zullen blijven.
Je kan geen radio- of tv-programma beluisteren of de gevleugelde woorden komen er aan bod. Een inventieve dame heeft er zelfs al een liedje over gemaakt.
Nu mag iedereen het gebruiken, maar steeds met een onderliggende verontschuldiging van ‘we mogen die woorden gebruiken omdat we ze in de media hoorden’. Waarom zouden we het hier ook niet even hebben over ‘Eufemismen’ als de ‘Knaldempers’ in het taalgebruik? Zeg niet ‘Hij is drugsverslaafde’ maar ‘Hij gebruikt’, ‘Gebuisd zijn’ maar ‘zijn jaartje over doen’, ‘Hij zit op het toilet’ maar ‘hij is in het closet’. ‘Sterven’ maar ‘Ontslapen’. ‘Zelfmoord plegen’ maar ‘Uit het leven stappen’, ‘Slapen’ maar ‘Een uiltje vangen.'
De 'kot'-uitspraak is wel niet zo denderend veel, maar het is toch iets dat genoteerd moest worden, want ik denk dat het een woord is dat van nu af met een kroontje zal uitgesproken of geschreven worden. Later zullen er nog enkele overblijven die de omstandigheden zullen kennen wanneer het woord dit kroontje verworven heeft. Of de naam van Maggie De Block eraan toegevoegd zal worden betwijfel ik, maar je weet maar nooit.
01-04-2020, 07:13 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
31-03-2020 |
Nederigheid |
Het is niet omdat ik elke dag 500 woorden schrijf dat ik me superieur voelen zou, integendeel, ik toon hiermede elke dag mijn zwakte, mijn gebrek aan kunde om een roman of een ander boek te schrijven. Zo ervaar ik het en zo moet het gezien worden. Daarenboven, als ik het volhoud dan is het maar om de afwezigheid te verdoezelen van iets waar ik mijn ganse leven naar getracht heb. In feite is het dus niets meer dan een poging om het goed te maken met mezelf, een soort van troost te zijn voor mijn ego.
Ik betwijfel dus of het wel nederigheid is die me aanzet mijn dag te beginnen met deze bekentenis, maar wat het ook is, er steekt een grote waarheid in, deze lappenmand van gedachten, soms aansluitend, soms gaande in een totaal andere richting dan de vorige dag, heeft geen ruggengraat. Het schenkt me - nu ik erover spreek - niet de voldoening die ik hebben zou indien ik zou werken, vertrekkende van uit een centraal punt met gestructureerde uitlopers naar oost en west, naar noord en zuid en vooral, vooral naar zenit en nadir.
Elke dag heeft nu zijn eigen centraal punt en ik slaag er maar niet in verder te gaan dan de wanden ervan. Dit ook is dus geen vorm van nederigheid, eerder het gevolg van mijn onmacht.
De bepaling die T.S. Eliot geeft aan nederigheid, als hij schrijft: ‘The only wisdom we can hope to acquire is the wisdom of humility: humility is endless’ is dus niet aan mij besteed want het is geen wijsheid die ik heb opgebouwd, het is simpelweg de vaststelling, opgedaan op een leeftijd die in de huidige omstandigheden beangstigend zou kunnen worden
Mischien is het nederigheid te tonen zoals ik ben en ook als ik eraan toevoeg dat ik het meest intieme en het meest alledaagse, dat van ons allen is, verzwijg. Niet te schrijven dat ik aan de ontbijttafel zit, zwijgend, met een laatste zin in mijn hoofd die blijft terugkomen, zelfs al verdwijnt hij soms voor enkele ogenblikken, maar me toch bij blijft waar ik ook ga of wat ik ook doe?
Het is wel niet zoals bij Rubinstein die opstaat - zo hoorde ik eens van hem - met het pianoconcerto van Chopin in zijn hoofd; die ontbijt, telefoons ontvangt, de briefwisseling inkijkt en ondertussen in zijn onderbewustzijn, het concerto verder speelt om, naar einde toe, het terug bewust op te nemen.
Ik ook schrijf verder zonder pen in de hand. Ik ook zie, al is het soms aarzelend, hoe het verder kan. Als ik dit hier zo opteken is dit dan wel een vorm van nederigheid?
Het kan goed zijn dat ik hierover reeds een blog heb geschreven, want het kan niet dat ik jaren zou gewacht hebben zonder te spreken over wat T.S.Eliot wist te vertellen over ‘humility’. Zelfs Marc Sleen gebruikte ooit de regel van Eliot in een van zijn Neroverhalen, hij legde de woorden in de mond van ‘zijn’ Adhemar.
Bestaat er ook een onzichtbare band tussen al degenen die Eliot in hun hart en vooral in hun geest dragen en dat het om deze reden is dat ik dit jaren geleden heb geknipt uit de Standaard van 21 april 1993.
Of heb ik het toen uitgeknipt omdat het ergens geweten was/geschreven stond dat ik het vandaag gebruiken zou als blog?
31-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
30-03-2020 |
Hoe we leven |
Wat is er, in normale tijden, van de mens die onbewogen de dagen binnenwandelt met nog een oneindigheid aan dagen in het vooruitzicht, zo denkt hij toch. En wat van de mens die weet dat het ogenblik dichtbij is gekomen, het ogenblik dat van alle ogenblikken, hét ogenblik is.
Nog altijd vernieuwen zich de cellen van zijn lichaam, passen ze zich aan en verbinden ze zich met andere, aan een trager tempo wellicht, maar hij beseft dit amper. Hier heeft hij te ondergaan en af te wachten in welke mate de krachten van zijn lichaam zullen afnemen, hopende, hopende dat de krachten van de geest stand zullen houden. Al weet hij nu al dat zijn geest de aarzeling kent, die hij voorheen niet kende; de aarzeling van het juiste woord dat wacht om te komen.
Dan ook, denkt hij, laat me toe te zeggen dat ik geleefd heb onder de mensen meer naar de geest in mij dan dat ik vermocht met mijn handen. En al het voorbije overschouwend was het, alhoewel schijnbaar lang, was het maar een korte tijd en dan nog ‘a time largely wasted’ zoals T.S. het schrijft over zijn leven.
Of, is het geen verspilling geweest, is het slechts een voorbereiding geweest, een tijd om te groeien, om te rijpen, om pas nu het punt te hebben bereikt om conclusies te trekken, de vruchten te plukken in de weinige bladzijden die hij los weg optekent.
Max Wildiers, zegt dat het een vreugde is te vertoeven in het gezelschap van de boeken om ons heen,, van de zovele gedachten die uitgesproken worden, die geschreven worden, rondgedragen worden en ons bereiken op de een of andere wijze. Hij zegt het wel met zijn woorden en ik zou zijn bron kunnen opzoeken, maar het kernwoord in zijn zin is dat het een ‘vreugde’ is. Een vriend die me gisteren mailde wist dit ook, hij stuurde me een lijst van schrijvers die hij aanraadde niet zo zeer om te lezen maar om te weten dat ze er zijn om ons te helpen, te verrassen met de dingen die ze schreven en hoe ze die schreven.
Welnu, ook voor hem is het een grote vreugde deel te nemen aan het verspreiden van die wereld van de geest die overal aanwezig is en telkens en telkens komt aankloppen. Een vreugde: het levende leven te grijpen met beide handen, het te omknellen en neer te zetten op het blad, opdat anderen na hem, zo hoopt hij toch, zo verwacht hij toch, ook vreugde zouden beleven aan de kleine gestalten van geest die zijn woorden willen zijn.
Hopende, denkt hij nog, dat het immer zo moge blijven en dan ook nog, crescendo, stijgend naar een steeds vollere dimensie, zoals hij het gisteren heeft geschreven: ‘moving into another intensity for a further union.’
30-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
29-03-2020 |
Het Keltisch kruis op Iona |
Ik schrijf, of liever het is mijn betrachten - een betrachten dat diep geworteld zit - mijn gedachten uit te schrijven. Ik wens het te doen op een aquarelachtige wijze, zijnde in kleuren die in elkaar vloeien: herinneringen die zich mengen, soms zoals Kundera het wou, met gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan of die zich hadden kunnen voordoen maar omwille van dit of dat niet hebben plaatsgevonden maar nog altijd opduiken alsof ze ergens in een andere omgeving, buiten mijn weten, zich hebben voorgedaan.
Dit is mijn bestemming vandaag en de dagen die nog komen en, al komt wat ik schrijf zo laat in mijn dagen, de intensiteit ervan is er zeker niet minder om. Het is de intensiteit eigen aan de mens die de hoop draagt dat hij schrijvend, blijft groeien naar zijn climax toe, zoals T.S. Eliot het verwoordde:
We must be still and still moving into another intensity for a further union, a deeper communion ...
Groeien naar een grotere intensiteit om dichter te komen tot een innigere verbondenheid met al wat ons omringt. En ik zal wel geen epitaaf bedenken zoals Rilke liet aanbrengen op zijn grafsteen, een steekspel van woorden die ik nog steeds niet ten volle begrepen heb, zeker niet zoals Rilke gewild heeft dat hij begrepen zou worden, maar de tekst van een grafschrift, zelfs al komt er geen graf, schijnt me belangrijk toe. Daarom zijn deze drie aangehaalde versregels van Eliot sprekend voor wie ik ben, voor wie ik was.
En ik weet nu ook dat ik hiermee niet te lang heb gewacht maar dat het vandaag is en niet gisteren, niet eergisteren en evenmin morgen of overmorgen dat ik dit bevestigen moest; dat ik het stadium heb bereikt dat alle vruchten op mijn boomgaard zijn gerijpt om geplukt te worden; dat alle zaden zijn klaargekomen om gezaaid te worden. Zodat nu mijn woorden vloeien kunnen lijk het water dat zich langs de rotsen naar beneden stort, takken en boomstammen met zich meevoerend in de vallei, meevoerend naar een bestemming die ik niet ken en ook niet hoef te kennen en aldus ook de lading van mijn geschriften, in de mate die er is, uitdragend naar een tijd dat ik er niet meer zal zijn en anderen in mijn woorden de persoon zullen ontmoeten die ik was of dan toch die ik had willen zijn.
Zo wil ik, via deze geschriften, een gezel zijn van anderen, gezel zijn van allen die me lezen of lezen zullen, en zeker van alle schrijvers wiens boeken hier aanwezig zijn in deze kamer waar ik schrijf.
Er is deze morgen in mij een aanzet, een impuls om te zeggen wat ik zeg, een gevoel dat me dwingt even een stap verder te zetten in het nog ongewisse, dat er dan toch eens zal zijn als vaststaand, zoals een nagel geklopt in de deur van de schuur.
Zoals, wat nu plots opduikt, het beeld van het Keltisch kruis op Iona, waar we ooit stonden in de regen, in de wind, toen ineens, de zon door de wolken brak en het kruis belichtte. Kleine, minieme ogenblikken in het leven die zich hebben vast gezet in jou, lijk een tatoeage in je nek of schouder; waar je je soms aan vastklampt, al zijn het maar kleine fracties leven geweest, ze zijn er toch geweest en je werd er door geraakt voor altijd als ze opduiken keer op keer, soms als een verwittiging, soms als een straal van hoop op iets dat komen gaat, maar je weet niet wat er komen gaat.
Al hebt je wel een vermoeden.
29-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
28-03-2020 |
We gaan verder |
Ik sprak destijds met (wijlen) Urbain Vermeulen, de ‘grote’ arabist, over Kamal Salibi. Hij antwoordde me twee zaken: ‘Salibi’ is de vertaling van ‘kruisvaarder(s)’ en, in het Arabisch kan elk woord gezien worden als de naam van een dorp, dus pas er mee op !
Ik geloof niet dat hij Salibi gelezen heeft, waarom zou hij? Hij was genoeg bezig met wat hij zag: de infiltratie van de Islam in ons midden en in het Westen, wat hij met de krachten hem eigen beletten/beperken wou, en terecht trouwens. Dergelijke broodnoodzakelijke mensen, hij was een groot kenner van de Koran, zouden niet mogen weggaan uit de samenleving, ze zouden een statuut moet krijgen van onsterfelijkheid. De vraag wordt echter wie het hen zou kunnen geven, nu – zoals ik gisteren schreef - God en Maria schijnbaar geen deel meer uitmaken van deze samenleving. Ineens, zijn we aangewezen op ons zelve.
Het feit dat ik thans zekerheid heb over het platwalsen van die dorpen met een Bijbelse achtergrond versterkt, indien het nog nodig zou geweest zijn, mijn geloof in Salibi. Er zit een grote overtuigingskracht in wat hij schrijft en ook mijn correspondentie met hem heeft mijn houding tegenover zijn besluitvormingen sterk beïnvloed. Hij had en heeft het bij mij nog steeds bij het rechte eind. Mozes heeft geen veertig jaar lang in de Sinaï woestijn rond gewandeld, hij doolde het westen van Arabië af tot in Yemen.
Salibi heeft al die dorpen afgelopen, heeft kennis genomen van de ruïnes die de Bijbelvolkeren daar hebben achtergelaten en hij wachtte op, schrijft hij in zijn introductie:
‘avec impatience le moment où les archéologues mettront au jour certains de sites que je mentionne, fournissant ainsi de nouvelles preuves que le pays de la Bible est bien l’Arabie occidentale et non la Palestine.’
De grote droom die hij koesterde werd echter door de bulldozers plat gewalst. Had hij er zich bij leven kunnen tegen verzetten, ik betwijfel het. Maar hier was het niet uit godsdienstovertuigingen dat gehandeld werd maar uit de vrees die bestond dat Israël, eens overtuigd van hun rechten op dat stuk Arabië, dit zouden opgeëist hebben. Wat ook, Saudi Arabië heeft hier de gelegenheid gemist om die streek, beschreven door Salibi, toeristisch uit te bouwen: stel je voor een uitstap te maken naar het land van Abraham, van Jacob en Israël. Ik denk dat het oude Jeruzalem, dit van Solomon, evenveel, zo niet meer succes zou hebben gekend als Bethlehem en Nazareth. En nu willen de Saudi’s ons verleiden met Madain Saleg, een afkooksel van Petra, No way!
Ik had een goede band met Kamal, denk ik toch. Ik had hem ‘Ages in Chaos’ van Velikovsky gestuurd - Velikovsky die hij niet kende - en hem de vraag gesteld of het kon dat Hatsjepsoet een tijdgenote was van koning Solomon en, of de Sheshonk I waarover hij het had - de Shishak van de bijbel - Tutmoses III kon geweest zijn, maar hij heeft me hierop niet geantwoord, hij stierf enkele maanden erna op 1 september 2011 op de ouderdom van 82 jaar.
Ik zou er willen aan toevoegen, ‘God hebbe zijn arme ziel’, hij, een Christen Libanees - hij was gevlucht naar Amman - was een groot man, hij kende de geschiedenis van Israël op zijn manier. Of deze volledig strookte met deze van Velikovsky heb ik niet kunnen uitmaken.
Van het boek dat ik las in 1986/7, bewaar ik het essentiële[1]. Ik geloof in zijn stellingname, ik geloof dat het land dat Abraham en zijn nakomelingen ‘kregen toegewezen’ van hun God, zoals de Bijbel het vermeld, niet in Palestina lag, maar de streek grond was te zuiden van Mekka. Het is na hun terugkeer uit ballingschap, dat ze gebleven zijn waar er reeds een grote kern ‘Israëlieten’ aanwezig was, in wat ze noemden ‘het nieuwe Sion’, het huidige Jeruzalem. Het land van Abraham lag veel dieper , lag voorbij Mekka en reikte wellicht tot in Yemen.
We zien Abraham niet als onze aartsvader komende uit Ur. Israël negeert Salibi en Saudi Arabië heeft alle sporen ervan uitgewist, wat ons nog rest zijn de woorden van Kamal Salibi. Ik zag hem als een verre vriend, zoals ik Velikovsky zie als een vriend van mij. Maar wat helpt het me, ik kan enkel schrijven wat ik erover schrijf en er verder over zwijgen.
Ga ik hem herlezen? Neen, dat hij ruste in vrede.
[1] Misschien herlees ik wat hij schreef over Jezus in ‘Who was Jesus? A conspiracy in Jerusalem’, een revolutionnair boek, publlshed in 1992 by I.B.Taurus & co, London.
28-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
27-03-2020 |
Over wat schrijven in tijden zoals deze? |
Ik, die elke dag, een blog schrijven wil, welk weer het ook is, in welke toestand ik me ook bevind, coronavirus of niet weet nu, beter dan anders, heel goed waarom. Het is niet meer mijn honger om te schrijven over mijn verwondering wat het leven is en wat de dood, het is niet meer mijn blijvende, uitgerekte queeste die vertrekt van uit het niets, of van uit een terra incognita, neen, het is een wegvluchten geworden uit de ‘coronawereld’ van vandaag die ineens, op een paar dagen tijd, de kop heel hoog heeft opgestoken en me benevelt in mijn doen en laten en vooral in het domein van wat George Steiner noemt, ‘the inward speech, of the discourse we conduct incessantly with our selves2.
Ik ben doordrongen van wat zich in feite aan het afspelen is, ik ben begaan met deze coronawereld, meer dan nodig. Hij bevolkt mijn gedachten, terwijl ik hem totaal negeren wil als ik schrijven ga, en het schijnt me toe hier niet volledig in te slagen.
Aangespoord door een vriend die ik niet ontgoochelen wou, hijzelf aangespoord door een andere vriend die hij niet ontgoochelen wou, heb ik – ik zag er geen graten in, vond het zelfs een goed idee – de boodschap verspreid om ‘a message’, een van hoop, een uit het normale leven, door te geven aan anderen die dit op hun beurt zouden verder doen. Maar ik weet nu, aan mezelf en aan het antwoord van velen dat we in een ander leven zijn terecht gekomen; dat de zorgen die we nu kennen van een totaal andere orde zijn dan deze van vroeger, en dat het zo maar niet gaat om deze op zij te schuiven.
Zijn we nog niet besmet wat het lichaam betreft, we zijn het wat onze gedachten, wat onze geest betreft. En dit is een even grote kwaal, zo niet een nog ergere. Opvallend is dat er niet meer moet/kan gebeden worden, God is er niet meer, Maria evenmin. Althans Paul Verhaeghe in Kerkelijk Leven, spreekt er niet over, hij wijst er enkel op dat we gelukkig nog digitale mogelijkheden hebben om elkaar te horen of te zien. Maar het gebed van vroeger? Ook Paus Franciscus moet het ondervonden hebben. Dit is het meest onverwachte gevolg van de neerdaling van het coronavirus, op aarde.
Wat ik jullie in de huidige omstandigheden zeggen wou: als ik verder ga met mijn blogs dan gaat dit zijn alsof er geen coronanevel te zien was aan mijn horizon. Dit is de enige manier die me rest. Lukt het me en het is OK, lukt het me niet, wat ik vrees als de nevel hangen blijft, dan zal ik er mee moeten stoppen, want over corona gelden enkel cijfergegevens en de curves eruit getrokken en hieraan doe ik niet mee..
Wat ik gisteren geschreven heb was een poging om aan die cijfers en aan die curves te ontsnappen. Het is in deze richting – niet noodzakelijk de richting Salibi - en het is de enige, dat ik verder kan gaan.
27-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
26-03-2020 |
Hoe je terecht komt waar je zijn wou. |
We schrijven in de luwte van wat er gebeurt in de wereld die gedompeld schijnt in de nevelen van het Coronavirus. We staan er totaal machteloos tegenover, we kunnen enkel wachten en hopen dat de nevelen aan ons zullen voorbijgaan, maar zekerheid hebben we niet. Gelukkig, hebben we ondertussen een blog te schrijven. En vandaag was het lot ons gunstig, een vriend - goed dat men vrienden heeft - stuurde me beelden van een plaats in Saudi Arabië uit de Hidjaz, de ruïnes van Madain Saleg (te vinden op Google), een nieuw Petra: woningen, paleizen, tempels, graven, uitgehouwen, zoals in Petra, hier in de enorme rotsblokken verspreid over een grote oppervlakte zoals ik het zien kan op de beelden.
Saudi Arabië is een woord met een enorme weerklank voor mij omdat ik ervan overtuigd ben dat een deel van de Bijbelgeschiedenis zich daar heeft afgespeeld, Abraham en zijn zoon Ismaël zouden er de Ka’aba hebben gebouwd. En het gebeurde dat tijdens de reis die we hebben gemaakt door (toen) Noord-Yemen, we duidelijk het gevoel hebben gehad te lopen in de voetsporen van Mozes in zijn tocht door de woestijn die veertig jaar duren zou. En het gebeurde ook dat we, op de dag van mijn verjaardag, kampeerden aan de Rode Zee en ik van Parijse vrienden ‘La Bible est née en Arabie’ ten geschenke kreeg, een boek dat een revelatie betekende die me jaren bezig zou houden en de aanleiding worden zou van een correspondentie met Kamal Salibi die duren zou tot zijn overlijden in 2011. Hij was van 1929, twee jaar jonger dan ik.
Waarom ben ik hem gaan opzoeken, waarom moest ik lezen op zijn webbside dat:
‘The Saudis, true to their fears that the Israelis might decide to take Salibi seriously and colonise the mountains of Sarawat (which Salibi believed was the real "Jordan valley" of the Bible), sent hundreds of bulldozers to dozens of Saudi villages which contained buildings or structures from Biblical antiquity. All these ancient abodes were crushed to rubble, Taliban-style, in order to safeguard the land of Muslim Arabia and the house of Saud. At the time of the Prophet there had indeed been Jewish communities in Arabia. Salibi – wisely or not – never abandoned his Arabian convictions.’
Iets dat alles openscheurde bij mij want ik weet welke dorpen de Saudi’s hebben platgewalst, ze staan vermeld in het boek van Salibi. Het moeten de dorpen zijn waarvan sprake in Genesis hoofdstuk 23. En ik heb Salibi uit zijn rek gehaald - ik heb een vijftal boeken van hem - en ben gaan lezen:
‘Dans les environs de Namirah et dans cette même région de Qunfudhah il existe encore un groupe de quatre villages nommés Qaryat al Silan, Qaryat al-Shiyab, Qaryat ‘Asiyah et Qaryat ‘Amir - sans aucun doute le Qiryat-Arba, ‘village de quatre’ où mourut la femme du patriarche (Genèse 23, 2) qui est identifié dans le même contexte qu’Hébron’. Dans le même voisinage se trouve aussi le village de Maqfalah portant toujours le nom de la grotte de ‘Maqfalah’ que le patriarche acheta, hors d’Hébron, comme sépulture pour sa famille (Genèse 23, 91. Autant pour la précision de l’histoire de la Genèse.’[1]
De vriend, Albert S., weet niet welke vreugde hij me bezorgd heeft met zijn beeldreportage over de site van Madain Saleg. Namelijk nu heb ik met zekerheid kunnen lezen in een document dat open en bloot ligt, de snode daad begaan door de Saudi’s die de plaats waar Sarah en Abraham begraven lagen met hun bulldozers hebben onteerd en voor altijd vernietigd. Ik had het vroeger al eens gelezen maar had de bron ervan niet teruggevonden, dus heb ik het altijd verzwegen. Nu kan ik er openlijk over schrijven.
Ik zie dit als een historische Blog, geloof me.
[1] Kamal Salibi: ‘La Bible est née en Arabie’, page 206, Grasset, 1986.
26-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
25-03-2020 |
Reizen en reisverslagen |
Als ik afweeg wat ik nalaat en lezen ga wat anderen nalaten, bijvoorbeeld, zij die een reis hebben gemaakt, en hoe ze erover schrijven, met grote kennis van zaken wat de regio betreft, de geschiedenis ervan, het volk ervan - weten dat Einstein er geboren is - of zaken die het landschap dat ze beschrijven duidelijk tekenen, dit alles in een soepele perfecte, elitaire taal, dan kom ik er weinig glorieus uit als reis-verhaler want ik verlaat me zelden op het land dat ik doorrijd, ik heb meer aandacht voor het landschap achter het landschap, zijnde dit zonder enig vast punt erin, zodat ik er regelmatig, o zo gemakkelijk, in verdwaal of anderen laat verdwalen, om uiteindelijk een reisverhaal te schrijven dat nergens thuis hoort of dan in een regio die niet bestaat of nooit bestaan zal.
Ik bezit trouwen te weinig historische kennis om er met inzicht en in details aandacht aan te schenken, terwijl ik vrienden heb, een Paul V., een Roger T., een Rik VD die een bron zijn van geschiedenissen. Dit is in elk geval wat ik te kort kom, voldoende kennis, zodat ik dromen ga over wat ik meen te zien in het landschap maar niet hoe het gehavend uit de strijd is gekomen, wat niet altijd is om te boeien, een droom is te wankel aan inhoud.
Het is de poëzie die me misvormde. Ik schreef ooit een verhaal over een reis naar het (heilige) eiland Iona aan de westkust van Schotland voor het tijdschrift van de Bank en het werd in het Frans vertaald als een lang gedicht, wat me natuurlijk verraste, de vertaler vond het ongepast het anders te vertalen.
Het was in het nummer van april 1982 en ik licht er een kort maar sprekend fragment uit. we zijn op het eiland afgedaald van de hoogste top ervan een honderdvijftig meter lager naar een vlekje wit strand. Dit is wat ik schreef op mijn vijfenvijftigste:
‘Op het witte strand van Iona spoelen kleine takjes wieren aan, donkerrood, karmozijnrood, levend in de palm van de hand. We kijken ernaar en zien hoe teer ze zijn en hoe wonderlijk van vorm en hoe het rood als van robijnen wordt naar de uiteinden toe. Ondoordringbare wereld van het intense, roekeloze leven waarover onze adem is en ons verwachten.
Op het witte strand van Iona spoelen takjes wieren aan, tussen schelpen, rottende resten van planten en beenderen van vogels, overspoeld, weggeduwd en terug gezogen. Van de oceaan is de zang erover en van het licht de eeuwigheid
Het is slechts een onooglijk strookje strand, een inham tussen de rotsen. Omheen het eiland weten we de breuklijn van de branding, de glanzende oceaan uitdeinend tot in de grijze oneindigheid van vele eilanden, ongenaakbaar, onveranderlijk. Terwijl we stukjes wieren gladstrijken over onze handpalm, terwijl meeuwen wegschieten over het water en over het land; terwijl het licht de tijdloosheid doorkruist en wij deel ervan.'
Ik schrijf wel, heel in het kort, hoe we er kwamen: 'Vertrokken van Hull, over York, Carlisle en Glasgow, over Crianlarick. van hieruit onder een plassende regen, over Tyndrun doorheen het meest barre land naar Oban op de westkust van Schotland, waar we de Ferry namen naar het eiland Mull, en aankwamen in Craignure Bay waar we hebben overnacht in het ‘Isle of Mull Hotel’ en de volgende dag over het eiland Mull naar Fionnphort gereden waar we de boot namen naar het eilandje Iona.'
Maar in mijn ‘jeugdige’ overmoed, niets over Iona zelf, niet dat het is: ‘a tiny isle, only three and a half miles long by one and a half broad, separated from Mull by about a mile of water, en heilig omdat in 583 (Sint-)Colombanus er is geland komende van Ierland samen met twaalf mannen uit zijn familie en er een kloostergemeenschap stichtte die het begin betekende van de kerstening van Schotland.
Mijn verhaal had dus weinig van een reisverslag, het was maar een evocatie, de weergave van enkele diepgaande impressies, zoals alles wat ik schrijf berust op impressies.
Er is dus weinig veranderd wat de inhoud van mijn schrijven betreft.
25-03-2020, 06:57 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
24-03-2020 |
De droom en hoe die uitviel. |
Hij dacht die nacht, in de grote stilte van het huis, aan een gebeuren dat beslissend is geweest om in het land te blijven en niet, zoals hij zo dikwijls besloten had, zijn laatste jaren door te brengen in Grimentz, een dorpje in de Val d’Anniviers.
*
Hij kwam in de valavond terug van Brig, waar hij de kinderen had weggebracht die de nachttrein namen naar huis terug. Hij was alleen in de wagen. Iemand op de radio had het over ’L’énigme des Vierges noires’, het boek van een Luikse advocaat een zekere Jacques Huynen - heb de juiste schrijfwijze moeten opzoeken - die beweerde dat het de afbeelding was van de Egyptische Isis, maar hij dacht meer aan de kinderen en volgde het verhaal maar met tussenpozen. Het regende toen hij vóór de brug over de Rhône en het binnenrijden van Sierre, de hoofdbaan verliet en de weg links nam, de Val d’Anniviers binnen, een sterk stijgende kronkelweg door Niouc en verder naar Vissoie, het kruispunt van drie mogelijkheden, ofwel naar links, de weg naar St. Luc, ofwel rechtdoor naar Zinal ofwel de weg rechts naar beneden, eerst over de Navizence en dan heel sterk stijgend terug de weg langs de huizen van St-Jean naar Grimentz toe.
Hij beeldde zich in dat hij thuis kwam in das letzte Dorf der Welt, waar Rilke het over heeft, dat nu zijn dorp ging worden, hij wist het zo zeker. Het dorp waar hij verder leven zou eens de Bank verlaten, het dorp waar hij sterven wou en er begraven worden - Friedrich Nietzsche ook werd begraven in de bergen - aan de voet van het kerkje, een lichtpunt tussen de graven.
Hij reed het dorp binnen over de totaal verlaten, glimmende straten met hier en daar een raam dat verlicht was; de bergwand aan de overkant donker en dreigend als de nacht en de regen bleef vallen op de bomen, op de daken. Hij volgde niet de baan door de dorpskern, maar reed hij er omheen, om hoger, in een brede zwaai, de weg te nemen boven het dorp naar de plaats Roua.
Hij stopte voor de chalet, een eenzame, afgelegen gebouw, donker gebrand door de zon, totaal verlaten nu, de kinderen weg, de geburen weg, alle lichten gedoofd. Hij stond voor de zwijgende, zwarte, wachtende massa van de chalet, en het regende maar, en er was een kilte die hem overviel tot in zijn hart, tot in zijn bloed.
En toen hij de deur opende, de geur van de uitgedoofde haard en de gonzende stilte die hem overviel en groter dan ooit, was plots zijn eenzaamheid. Hij rilde.
Hij dacht aan de straten van zijn jeugd toen het regende en hij thuiskwam des avonds, in de herfst, het vaderhuis donker en zwijgend maar hij wist als hij binnenkwam dat het huis een schelp was van warmte en innigheid.
Welke afstand nu, tussen het vaderhuis en deze donkere verlaten chalet in de regen. En hij wist toen ineens dat zijn droom voorbij geleefd was, dat hij het niet uithouden zou, ondanks zijn boeken en geschriften, alleen voor de rest van zijn dagen in deze afgelegen, oude chalet, in een verlaten dorp van de verlaten bergen, en dat hij een eenzaamheid op avonden zoals deze, met de regen en de kilte niet zou aan kunnen met de maanden oktober en november op komst. Een regenavond zonder de kinderen was voldoende geweest om zijn droom van jaren op te geven. Het ware trouwens een gekheid geweest zich als man van de vlakte op te sluiten tussen de bergen, zelfs deze van de Valais.
*
Hij moet er nu aan toevoegen, nu hij de leeftijd heeft bereikt die hij bereikte, dat de dagen van toen niet de dagen waren van nu, en dat hij thans de indruk heeft dat het dagelijks schrijven van zijn blog een immens deel van zijn eenzaamheid zou hebben opgevangen.
En ook, dat zijn verblijf in die chalet van toen, met alle mogelijkheden die hij thans heeft qua communicatie met de buitenwereld hem overkomt als zeer aanvaardbaar. De wereld herleid: in de dag tot de omgeving rond de chalet, de lorken en de sparren, en hun gezangen onder de sterrenhemel van de nacht.
24-03-2020, 07:21 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
23-03-2020 |
Achterbleven gedicht |
Zij die een blog willen schrijven zijn vroeg wakker, ze willen de morgenstond en het goud erin maximaal gebruiken. Ze zitten neer in kamerjas voor hun wit blad, klaar, zoals Hemingway klaar zat, om te verwerken wat hij de avond ervoor had overgehouden om er de volgende morgen te kunnen mee verder te gaan.
Ik denk dat vele schrijvers dit zouden willen. Mij lukt wel het vroeg opstaan, het andere van Hemingway niet altijd, soms zit er wat loomheid in mijn beelden en in mijn gedachten, ze willen teveel richtingen uit terwijl ik maar één richting nemen kan.
Vandaag greep ik terug naar een gedicht van 2013 dat ik wat schaafde en opsmukte, zoals ik dacht dat het hoorde, dan toch deze morgen.
Kroning.
Heb met respect de zee gekroond, mijn avonden en mijn nachten, mijn sterren en mijn maan, mijn glorieuze morgens.
Gekroond alsof ze mijn geliefde was haar toegesproken, met alle tot nog toe onuitgesproken woorden die zij te ontdekken had en nog meer van dat.
De wind, de heerlijke wind van ver gekomen, me omhelzend, wijl ik je betasten blijf met woorden, meer hoeft het niet.
Laat mijn woorden foto’s zijn omsluierd ingelogd die te interpreteren zijn, en om te zetten zoals je bent geboren en getogen, enig in je soort, enig in je dromen.
Zo kom ik telkens tot mijn geschooide woorden die ik nalaten wil, vandaag, omdat er gisteren was en morgen te vlug zal komen.
Want zo gaat het in het leven: kransen worden neergelegd, fanfares en hun requiem en achter het raam een kind geboren.
Zo gaat het in het leven, golf die volgt op golf, ogenblik in ogenblik geschoven. Heb ik iets te veel gezegd terwijl ik zwijgen blijf?
Je raakt me wel, zodat ik je beminnen kan, bezitten kan in een woordeloos gesprek om niets te zeggen, al wou ik het wel, mateloos.
Leze dit wie lezen kan maar ook niet verder kijken, geen wegen af te lopen om te begrijpen.
De einders zijn hier wijd.
Arme man die met de zee hier spreekt. De dagen achter hem: vergeten hoe vreemd het is, niets bezittend om te geven.
Het komt er aan, het komt er aan: eiken kist met wat water besprenkeld en wat ruikers bloemen erop neergelegd, het leven wat het was en dan die tederheid van jou, om me te bekoren, toereikend nu om heen te gaan.
Een foto wou ik maken om het verbeelden lam te leggen van hen die me bezoeken zullen maar dit zou te gemakkelijk zijn lijk mussen, te dartel in de struiken,
de luchten groot open gekroond.
23-03-2020, 07:16 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
22-03-2020 |
De weg die je bewandelt. |
Kun je afwezig blijven bij wat er zich voor het ogenblik aan het afspelen is in de wereld, de progressie met rasse schreden, en niet te stoppen, van het coronavirus? Kun je stoppen met het luisteren naar, of het lezen van al wat er hierover verteld wordt in België, in Europa, in de wereld? En, wat hierbij opvalt, ineens schijnt de vluchtelingenstroom aan de Turks-Griekse grens opgelost. Maar is dit zo?
Nu, je houdt het wel in het oog maar je wilt niet dat het doordringt tot onder je huid, het is (voorlopig) maar wat schaduw die neervalt over de dingen en het wijzigt heel weinig of zelfs helemaal niet je dagelijkse gewoontes, al druipt er nu en dan wat door in je geschriften, maar zolang je in staat bent te luisteren naar ‘Pierrot Lunaire’ van Arnold Schoenberg en er een zeker genoegen in vindt, is alles nog OK wat jou betreft.
Vooral dan als je er de tekst bij neemt - gedichten van de Belgische, Franstalige dichter Albert Giraud (1860-1929), vertaald in het Duits - want zonder die tekst is het maar wat klanken en zeker geen Mahler, geen ‘Lied von der Erde’ - en dan nog: de Duitse tekst is even zwaar om op te nemen in jou als de muziek , maar je doet de inspanning én omwille van wat Pierre Boulez erover zegde - Boulez vond dat het een van de beste composities was van de eerste helft van de twintigste eeuw - én omwille dat je nieuwsgierigheid geprikkeld wordt en terwijl je verder werkt, je erin slaagt de muziek te volgen, en sourdine, tot de laatste lijnen. Je weet nu ook dat je, je nog enkele malen zult moeten inspannen om dichter te komen tot het muziekessay, er is geen andere naam voor.
Maar, houd het zo, oude man, houd het in het vernieuwende, ook in je geschriften. In kleine oases wordt je stem gehoord. Spreek verder met gedempte stem en zonder al te veel geflonker. Houd je doen en laten gematigd en niet om te worden uitgebazuind. Je kunt het toch niet laten: je blijf zinnen opstapelen die je niet achterlaten wilt, het ligt in je aard het te doen, zinnen die je passen en ook andere die je niet passen, als de ene maar opwegen tegen de andere.
Zo, oude man, laat de wereld die aan het stil vallen is, aan jou voorbijgaan, schrijf over wat je schrijven wilt, de dagen komen, de dagen gaan, de zon zal schijnen of verborgen blijven.
Weet, de lente meldt zich aan, blijf geborgen in je woorden, de tijd heeft je in zijn greep. Je leven is herleid tot het vullen van lijnen om op het einde van het blad terug te kijken, even maar, en denken dat het goed was, zoals het gezegd wordt van de Schepping in de Bijbel.
22-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
21-03-2020 |
Giuseppe Ungaretti (1888-1970) |
Di queste case non è rimasto che qualche brandello di muro
Di tanti che mi corrispondevano non è rimasto neppure tanto
Ma nel cuore nessuna croce manca
È il mio cuore il paese più straziato
Het is hoogstaand, het is een zeebries in je gelaat als je je venster opent en tezelfdertijd een warmte en een stilte, als een vriend je vergast in de morgen op een gedicht dan nog, welk ook, het mag zelfs van Giuseppe Ungaretti. Het wordt onderlijnd met beelden en gelezen door een acteur die je kent van de films die je zag van hem[1].
Het komt binnen bij jou, een vroege zwaluw, en je weet het, dankzij én de structuur van de Kosmos, én de schranderheid van de mens die die structuur binnentrad.
Je vriend voegt er zelfs ‘zijn’ vertaling aan toe opdat niets ervan zou verloren gaan, en je zonder aarzeling weten zou waarover het gaat:
Van deze huizen zijn slechts enkele brokstukken van muren overgebleven
én van de zovelen met wie ik lief en leed deelde zijn nog weinigen overgebleven
Maar in mijn hart ontbreekt geen kruis (voor de doden)
En mijn hart is het meest verwoeste dorp
En daarna: je herleest luidop de Italiaanse tekst om te horen hoe het klinkt in de taal van een land dat voor het ogenblik de wet van de sterkste ondergaat, zoals het ook kon gezegd van het dorp, San Martino del Carso, gelegen in de regio Friuli-Venezia, op de grens met Slovenië, in augustus 1916 totaal verwoest door de Oostenrijks-Duitse troepen. Een eerste Guernica en niet het laatste.
En, in de contekst waarin het geschreven werd en gelezen, gegrepen en getroffen door de eenvoud van de woorden die je wegvoeren, tot over de Alpen naar de puinen van het dorp, met wat er rest van de mensen, nu meer nog, geschrokken:
Ik denk aan Ungaretti die het schreef, wat eraan voorafgegaan is, hoe hij zijn woorden heeft gewikt en gewogen, alles puur gehouden, geen letter en zeker geen word teveel. Ik ,denk aan de journalist die rond liep in het Italië in de greep van het coronavirus met het gedicht van Ungaretti levend, bewegend in hem.
Grote momenten in het leven, tot ons in Vlaanderen doorgedrongen, dankzij de alertheid van een man die niet aarzelt, naast zovele, ook de nieuws stroom van de ‘Corriere de la Sera’ op te volgen.
Onze dank is groot, omwille van deze momenten die ik hier uitspreid over mijn morgen, mijn middag, mijn avond en wellicht mijn nacht.
PS. Wat de vriend ons ook nog leerde:
Giuseppe Ungaretti werd op 8 februari 1888 in de Egyptische stad Alexandrië geboren (zijn vader werkte als arbeider aan het Suez-kanaal). De vader stierf toen Giuseppe twee jaar oud was. Na zijn middelbare studies in Egypte trok hij met zijn moeder naar Parijs waar hij in contact kwam met de artistieke en literaire milieus (Apollinaire, Gide, Valéry, Picasso…). Bij het uitbreken van de Grande Guerra in 1914 keerde hij terug naar Italië en trok als vrijwilliger naar de oorlog aan het Oostenrijks-Italiaanse front. Die oorlogservaringen drukte hij uit in een aantal gedichten van zijn eerste bundel uit 1916, “Il porto sepolto” (De bedolven haven – alle gedichten uit de bundel vermelden de datum en de plaats van ontstaan). “San Martino del Carso” stamt uit deze bundel. De aanleiding tot dit gedicht was de verwoesting in augustus 1916 van het dorpje San Martino del Carso ik las dit gedicht in mijn lessen over oorlogspoëzie (ter vergelijking met de Britse War Poets (Wilfred Owen, Rupert Brooke, Siefried Sassoon…) Ungaretti stierf op 3 juni 1970 in Milaan, na een rijk gevuld leven, eerst als dagbladcorrespondent en later als professor Italiaanse literatuur aan de Romeinse La Sapienza.
[1] Ik herneem hier de woorden van de vriend Roger Tas:
‘Op de website van de Corriere delle Sera ontdekte ik vandaag een interessant beeldfragment. Een drone filmt het huidige Napels, een doodse stad onder Covid-19-quarantaine, waarbij in het 2e deel van het videofragment een gedicht te horen is (‘San Martino del Carso’) van een van de toonaangevende Italiaanse dichters van de 20e eeuw: Giuseppe Ungaretti. De tekst wordt gelezen door Luca Zingaretti (de commissaris in ‘Montalbano’, nu weer te zien op maandagavond op Rai Uno). Luca Zingaretti is de broer van Nicola Zingaretti, secretaris van de Partito Democratico (die ter vervanging van de Lega van Matteo Salvini in de regering-Conte is gekomen). Nicola werd tien dagen geleden zelf door het coronavirus geveld.
https://video.corriere.it/cronaca/poesia-montalbano-la-napoli-vuota-video-spettacolare/c1a307b4-6939-11ea-913c-55c2df06d574
21-03-2020, 06:33 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
20-03-2020 |
Statement |
Het feit is dat ik niet ‘wens’ overtuigd te worden dat de planeet Venus de nieuwgekomene is, dat ik dit volledig aan Velikovsky overlaat om erover te schrijven maar, als ik voor de zoveelste maal zijn boek ‘Worlds in Collision’ ter hand neem, hij me telkens weet te overtuigen dat hij het bij het rechte eind heeft. Een planeet die nog rood gloeiend is, die ondanks de grote regelmaat van de zon, door een volk gebruikt werd - en wellicht nog door enkelen - om er een jaartelling aan vast te knopen; een planeet, de enige waarvan gezegd wordt dat ze ontstaan is uit (Zeus) Jupiter, MOET een bijzonder geval zijn, ondanks de beweringen van een Carl Sagan. Wegener ook werd zo afgescheept.
Ik geloof niet, dat er ooit een boek geschreven werd, dat een uitgave-geschiedenis heeft gekend zoals het er een gekend heeft; dat op een dergelijk zorgvuldige wijze berust op gegevens uit de meest diverse bronnen uit de wereldliteratuur, de Bijbel inbegrepen waarvan de impact zo ingrijpend is dan ‘Worlds in Collision’.
Het is een statement dat ik maak en ik denk, alles in oogschouw genomen, alles overwogen te hebben dat ik deze stellingname niet meer zal wijzigen. Is Velikovsky verkeerd dan ben ik ook verkeerd, en ga ik heen als een verdwaalde.
Sterker kan ik het niet uitdrukken, en beter dan in deze blog van 20 maart 2020 kan ik het niet verkondigen.
Nochtans in mijn manuscript - ik zet het ooit, als ik weet hoe het te doen, op het Web - heb ik het nieuwgeboren zijn van Venus overgelaten aan de vinder ervan, ik heb enkel gezegd dat het niet God is geweest die tussengekomen is als de zon, én de maan, hebben stilgestaan, niet alleen boven Gabaon maar ook in Mexico en dit ongeveer 3500 jaar geleden.
Hiermede sluit ik dit hoofdstuk, heeft het geen zin meer er verder over uit te weiden als het zou zijn met iemand die WiC niet zorgvuldig zou gelezen hebben.
Het gevoel dat ik er bij overhoud is, dat ik me innig verbonden weet met allen die Velikovsky gelezen hebben zoals ik hem gelezen heb: Robert de Telder is zo iemand, hij heeft er zijn leven aan gewijd en een werk geproduceerd dat dit van Velikovsky misschien zelfs overtreft.
Ik ben dus verder gegaan op mijn elan van gisteren, de schuldige is Octavio Paz, de schuldige zijn, zijn 584 regels van zijn gedicht ‘Piedra de sol’. Of hoe iemand, zoals ik, zijn woorden verzamelt en dit, zoals dit nu het geval is, in tijden die ik noem, tijden van pest en cholera.
Ze zijn voor mij een verademing. Ik breng erin samen in een nutshell, al wat Venus in mij heeft losgewrikt. Een ademstoot, een uitroep, zoals deze waar ik ooit stond op de hoogvlakte van Kawkaban (Yemen), een onvergetelijk moment van de echo die zevenvoudig werd teruggekaatst. Venus is een naam die ik zou willen uitroepen, er staande, met de afgronden voor mij uit.
Een vol moment uit mijn leven dat van een grote waarde is in acht genomen mijn leeftijd en mijn zeggingskracht die opduikt nu en dan. Ik weet, weinigen zijn er die weten dat Venus een tijd Morgenster is en een tijd Avondster en een tijd niet zichtbaar, maar ze is de helderste onder de plateten en helderder nog dan Sirius de winterster in onze gewesten en, tussen haakjes, de Sothisster waar de chronologie van Egypte aan opgehangen werd.
Dit alles is, in het licht waar we ons thans bevinden, van weinig waarde, maar ik had grote nood om, coronavirus of niet, het hier te berde te brengen. Denkend én aan Wegener, én aan Velikovsky, vooral aan deze laatste wiens levenswerk door heel wat, met een zekere dédain bekeken wordt.
Hier ook geldt het adagio: ‘honni soit qui mal y pense’.
20-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
19-03-2020 |
Waarom was er 'Octavio Paz'? |
Wie loopt er hier nog rond met een dichtbundel van Octavio Paz in de hand, een bundel verschenen in 1957 en nog altijd gelezen, gelezen door een verdwaalde, want men moet verdwaald zijn om in deze dagen meer aandacht te schenken aan een dichtbundel dan aan wat er zich afspeelt in de wereld.
Nochtans is het de wereld die centraal staat vandaag, te centraal opdat ik ook er zou over spreken en als overbodig over te komen. Trouwens ik heb nog altijd het gevoel dat ik terug moet naar waar ik gisteren gebleven ben, eerder verzadigd dan leeg. Dit was van mijn wereld gisteren en daar ben ik nog altijd gebleven.
Ik stel me nu de vraag - wellicht een vraag die jullie zich stellen - hoe is Octavio Paz in mijn leven gekomen, en hoe T.S. Eliot, Boris Pasternak, Fabre d’Olivet, Maurice Gilliams en zovele andere schrijvers? Wel, van elk onder hen kan ik zeggen in welke omstandigheden dit gebeurde, kan ik ook zeggen dat het niet het toeval was die me hen heeft leren kennen, maar het gevoel dat ik er naar toe werd geleid, dat een vriend me erover sprak, dat ik het zag liggen in een etalage, dat ik erover las, of dat het zo maar ineens in mijn handen lag, op welke wijze dit ook gebeurde. Borges was zo een geval die me naar Dante leidde en de hand van een dame die me T.S. Eliot aanwees.
Paz heb ik gekocht 1996, ik vermeldde de datum in het bundel. Wist ik toen dat hij de Nobelprijs gewonnen had in 1990 of ben ik gelokt geweest door het uitzicht ervan, het formaat ervan of de kleuren van het kaft, of had ik gehoord dat het bundel 584 regels telde, een voor elke dag van een Venus-jaar?
Zo ver reiken mijn herinneringen niet meer, maar het is goed mogelijk dat het cijfer 584[1] in verband met de planeet Venus de aanleiding is geweest, want weet dat elk verhaal waar de planeet Venus in betrokken is, werkt als een zweepslag voor mij, omdat ik - ik beken het openlijk - bezeten ben door Venus als planeet, zoals Immanuel Velikovsky er door bezeten was. Een bezetenheid die ik overgenomen heb van hem en met de jaren, nimmer heeft afgenomen omdat ik vond dat hij het bij het rechte eind had. Trouwens hij was de eerste die uit zijn theorie afleidde dat de temperatuur op Venus heel hoog moest zijn toen de wetenschap bij ons nog dacht aan amper 17 graden en ook, dat de planeet moest omgeven zijn door een dikke wolkenlaag - ik spaar jullie alle details - tot het bewezen werd dat de temperatuur rond de 700 graden Celsius lag en dat de planeet effectief door een kilometer dikke wolkenlaag omgeven was.
Wat voor wetenschappers als Carl Sagan problemen opriep en hij het antwoord vond door te beweren dat de hoge temperatuur het gevolg was van het ‘greenhouse’ effect veroorzaakt door de wolkengordel omheen Venus. Wat maar al te graag aanvaard werd. Alsof het niet precies omgekeerd kon zijn dat de wolkenmassa er was omdat de temperatuur op Venus zo hoog was.
Ik heb dit al geschreven, niet eenmaal maar tienmaal, honderdmaal, omdat er iets heel mysterieus gaande is met de planeet Venus, (Pallas Athena voor de Grieken, Quetzal Cohuatl voor de oud-Mexicanen). Ik zag ooit een beeldje van de godin Venus in een museum, ik dacht in Amman, haar hoofd bedekt met twee horens. Hoe kwamen die horens er als er nooit geen horens te zien zouden geweest zijn; waarom een stierenkalf dat volgens Aäron, de broeder van Mozes, de Israëlieten bevrijd had van de Egyptenaren, en waarom spreekt men van de geboorte van Venus, (Pallas-Athena geboren uit Zeus-Jupiter - de Rode Vlek op Jupiter?).
Het is dus duidelijk dat ik, door Venus bezeten, getroffen ben geweest door de 584 regels van de bundel ‘Piedra de Sol’ van Octavio Paz. Wat er op wijst dat de oude Mexicaanse volkeren de jaartelling begonnen zijn met de eerste verschijning van Venus ongeveer 1500 jaar voor onze tijdrekening en dat deze, zoals trouwens tot en met Julius Cesar in Egypte, gebaseerd was op de planeet Venus en niet op de zon.
Heeft men zich ooit afgevraagd waarom een jaar van 584 dagen? Heeft men zich ooit afgevraagd waarom Akhnaton de zon is gaan aanbidden, was het niet Venus?
Zo heeft alles een reden, heeft elk boek in mijn rekken er een. ‘Zonnesteen’ van Paz had een heel bijzondere reden, het had connecties met de planeet der planeten, Venus, door de oude Mexicaanse volkeren aanbeden als een God.
Ik sla op hol. Ik weet het, ik laat me gaan omdat ik het gevoel heb que cela crève les yeux, dat we het niet zien willen omdat we schrik hebben dat het zou uitkomen dat Venus een nieuwgekomene is onder de planeten van ons zonnestelsel, een nieuwgekomene die nog altijd niet is afgekoeld, de enige planeet die niet is gekoeld.
Ik sla op hol, ik herhaal het. Ik herlas van Velikovsky, deze namiddag, wat hij schrijft over de planeet Venus. Ik zeg en ik bezweer het. Je kunt er niet over oordelen - je hebt niet het minste recht het te doen - als je, je niet zelf de moeite heb getroost zijn ‘Worlds in Collision’ te lezen van A tot Z, zijnde 380 pagina’s.
[1] Een jaar van 584 dagen is de tijd nodig voor Venus om terug te komen op dezelfde plaats van op aarde gezien, which is the synodical year. Venus zelf heeft 224.7 dagen nodig om rond de zon te gaan, which is the sidereal year.
19-03-2020, 07:39 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
18-03-2020 |
De dichtbundel. |
Welke weg kan ik op vandaag en welke morgen, welke overmorgen? En eens ik weet waarheen, is het dan mijn volledige ‘ik’ die de weg zal volgen of blijft er een groot deelt achter in een hoek van het huis, bij een dichtbundel op de tafel, een hand groot, die ik regelmatig bij mij gehouden heb als ik hier of daar heen moest waar ik wist dat ik er kans maakte te moeten wachten.
En het is de dichtbundel die het haalt vandaag. De gedichten zijn van Octavio Paz (1914-1998), Mexicaan, Nobelprijswinnaar, de titel ervan, ‘Piedra de Sol’, ‘Zonnesteen’[1].
Het zijn gedichten die intrigeren, die rijk zijn aan woorden, passende en logischerwijze niet passende, maar de woorden staan er naast elkaar, inwerkend op elkaar, je leest ze en blijft je afvragen waarom ze er staan want er geen verhaal voor te vinden is. Verslavend bijna omwille van de noodzaak terug te kijken naar wat er een paar regels vroeger stond om enigszins te vatten wat er gezegd en vooral wat er verzwegen wordt.
Het gedicht telt 584 regels, zijnde de 584 dagen van één Venus-jaar - de jaartelling van de oude Mexicanen was gericht op Venus, niet op de zon.
De eerste zes regels van het gedicht lezen als volgt[2]:
een wilg van glas, een populier van water, een hoge springfontein, door de wind gewelfd , een wel geplante boom maar een die danst, een loop van een rivier die slingert, voortschrijdt, terugwijkt, overstag gaat en immer aankomt:
De eerste zes regels zijn ook de zes laatste regels die aldus, opnieuw het ganse gedicht inleiden; Het is dus een gedicht zonder einde, zoals de tijd, Venus-jaar na Venus-jaar zonder einde noch begin, beide in elkaar verweven
Ik heb tijdens al die jaren dat het in mijn bezit is, het gedicht doorlopen, passages die eventueel een doorbraak zouden kunnen zijn, onderlijnd, maar zonder al te veel succes. Het staat bekend als het mooiste liefdesgedicht dat ooit in Latijns-Amerika is geschreven. Maar kijk ik uit naar wat lijkt op een passage uit een liefdesgedicht, raar zijn de momenten dat ik liefde ervaar. Ook geen mysticisme, geen binding wat tot in het kosmische reikt. Het geheel is een verzameling van beelden die herkenbaar zijn als totaal niet herkenbaar samen genomen. Ik denk dat het is zoals een tastende vertaling van een Mayatekst, waar het werkwoord onzeker is:
zo gaat het glanzende ogenblik dicht en wordt rijp tot binnen toe, schiet wortel, groeit diep in mij, neemt me volledig in beslag, mij verjaagt zijn waanzinnig gebladerte. mijn gedachten zijn slechts de vogels erop…
Wat vang ik hier mee aan, elk woord afzonderlijk gezien heeft een waarde, maar samen genomen blijft het een raadsel en is het in het raadsel dat het poëtische schuil gaat.
En toch de bundel intrigeert me sedert jaren en blijft het me intrigeren, vooral omdat ik de oorspronkelijke Spaanse tekst erbij heb, om het poëtische beter af te lezen in de klank van de woorden, zo, wat hierboven in onze taal in de taal van Octavio Paz:
el instante translùcido se cierra y madura hacia dentro, echa raíces, crece dentro de mí, me ocupa todo me expulsa su follaje delirante, mis pensamientos sólo son sus pàjaros…
Of nog, en zo loop ik regel na regel af. Ik ben nu aan de vijver, de stilte van het woekerende leven om mij die me bevangt, die binnenglijdt in mijn aderen, in mijn bloed.
Oh vida por vivir y ya vivida, tiempo que vuelve en una marejada y se retira sin volver el rostro, lo que paso no fue pero està siendo y silenciosamente desemboca en otro instante que se desvanece.
Wat vertaald staat voor:
‘o leven om te leven en nu reeds geleefd, / tijd die weerkeert in een deining / en zich omwendt zonder het hoofd te keren, / wat gebeurde was niet maar is aanwezig / en mondt in volstrekte stilte uit / in een ander ogenblik dat verdwijnt.
Hoe kom ik hier uit, als ik verder lezen ga, verzadigd of geledigd?
[1] Octavio Paz : ‘Zonnesteen’ (tweetalig),uit het Spaans vertaald door Laurens Vancrevel, Meulenhoff, 1974; Derde druk 1996.
[2] Un sauce de cristal, un chopo de agua, / un alto surditor que el viento arquea, / un àrbol ben plantado mas dansante, / un caminar de río que se curva, / avanza, retrocede, da un rodeo / y llega siempre ...
18-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
17-03-2020 |
Nevelluchten |
Wandelen door mijn boeken, door mijn geschriften is wat me rustig houdt in deze dagen. Flitsen ervan, lichtpunten en schaduwlijnen die zich veropenbaren terwijl ik doende ben, nog niet klaar om aan mijn wandeling te beginnen. Het zijn de ogenblikken van voorbereiding om wat is van de dag, je behouden zult, afgezet op je blad: het beeld van de tijd van jou dat overblijven zal.
Aldus komen over de weinige momenten over je klavier gebogen, veel geheimen zijn er niet aan verbonden, het is maar doodgewoon geworden: van de dag die ging wat gedachten die overblijven, vastgelegd in een som van woorden. Vereeuwigd, denk je, maar zo een vaart zal het niet lopen, maar toch, waarom schrijf je dan, waarom laat je je bekoren keer op keer?
Van de kweepeer in de tuin zijn na de bladeren, de bloemen open gekomen, die bevrucht zullen worden, hopelijk door de wind want ik zie weinig bijen, vlinders, insecten nog, of kan het dat ik de natuur ga helpen met een penseel? Wat ook, de kweepeer zal doen wat haar te doen staat, vruchten voortbrengen. Ik, op mijn weg door het leven, heb hier geen andere rol te vervullen dan dag aan dag te volbrengen waarvoor ik hier nog ben, het enige dat ik nog van mij verwacht. En deze verwachting kan of wil ik niet beschamen, hoe moeilijk en hoe vreemd het ook moge zijn.
Echter, het mag ook geen woordkramerij worden, het moet zinnig blijven. Des te meer dat ik weinig zeg over wat ik doe in mijn dag en aldus geen verhaal van mijn handelingen breng. Al gebeurt het wel heel sporadisch, ik blijf aangewezen op de wereld van mijn gedachten die alle richtingen uit willen gaan. Zo, eens te meer deze morgen, een morgen van nevelluchten en pakken geronde stiltes, ook wat het komende betreft.
IJdelheid is het te denken dat ik nu grote dingen heb geschreven terwijl ik nog niets heb gezegd, enkel gepoogd te verklaren hoe vlot het soms gaat en op andere dagen, zoals deze, hoe moeilijk het is om volledig uit de actualiteit los te komen. Dit, terwijl ik hoor van een vriend dat paus Franciscus een ‘pelgrimstocht gemaakt heeft, door de lege straten van Rome, naar de kerk van ‘Santa Maria Maggiore’ om er te bidden voor het mirakeldoek van de ‘Vergine Salus popoli Romani’, volgens de traditie geschilderd door de Apostel Lucas. Hij wil aldus het coronavirus bezweren. Het is wel een groot risico dat hij neemt: helpen zijn gebeden en hij redt de Kerk, helpen zijn gebeden niet en hij zal een verklaring moeten vinden voor het doof blijven van de heilige Maagd.
Het zou me verbaasd hebben echter, indien hij niets had ondernomen, als ik hoor hoe Italië er aan toe is.
17-03-2020, 07:20 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
16-03-2020 |
Gelezen worden, waar het om gaat. |
Meende ik het gisteren met wat ik schreef over tatoeages en baarden? Wel om eerlijk te zijn ik meende het à 50 % voor het eerste en 10% voor het tweede. Het was een idee die me onder het schrijven zo maar was te binnen gevallen; Waarom zou ik dit verzwegen hebben? ik zag er mogelijkheden in, veranderingen in de stijl van leven, die iets - wat dan ook - in beweging konden brengen en tezelfdertijd, er wordt zoveel geschreven over wat is en niet is;
Wat de tatoeages betreft, ik zag een paar dagen terug, de vingers en de pols met een stuk arm, van Brécel, de Belgische snookerspeler. Hoe kan je met zo een beschildering op je hand en arm, de kunst van het snookeren, want een soort kunst is het, bedrijven. Hoe mooi ook getatoeëerd, ik vind het afschuwelijk op een deel van het lichaam. Dat Wim Delvoye het gedaan heeft op varkens in China is zijn zaak maar het zijn dergelijke ongewoonheden die verrassen en opschrikken. Het zijn, alles bij elkaar genomen, excentrieke feiten die een beschaving niet nodig heeft om te bloeien, integendeel. Heeft dit iets te maken met het coronavirus? Ik weet het niet maar excentrieke feiten verdwazen en krijgen navolgers, misschien ook, in de wereld van de virussen.
Ik weet het, ik ben duidelijk, meer dan duidelijk, van een andere, een al vergeten generatie. Mijn bindingen met wat was en voorbij is, liggen te diep geworteld opdat ik zo maar, nieuwe vormen - vooral dan in de kunstuitingen - zou aanvaarden, misschien kom ik er nog toe mits een inspanning. Want ik aanvaard al deze die ik ontmoet in de poëzie van vandaag, dan toch deze waar ik thans aan denk, deze van Hertmans, deze van Auster.
Waarom het zo is, heb ik wellicht al geschreven, maar hun woorden, hun verhakkelde zinnen roepen achterliggende beelden/gedachten op die ik als poëzie ervaar.
Ik kan er ook Neruda aan toe voegen, of Lorca als deze in een speels gedichtje: de vraag stelt aan het ‘arendje’: ‘aguilita ¿ donde està mi sepultura’? Alsof Lorca het wist dat zijn graftombe nooit zou gevonden worden.
Ik heb het gevoel als ik schrijf dat samen met mij de ganse wereld aan het schrijven is en blijft schrijven; dat het schrijven nooit gaat stil vallen, zoals het schilderen, zoals het componeren niet. Dat het uitingen zijn van de geest die we niet het zwijgen kunnen opleggen. Het zit in ons om ons te veruitwendigen, ons bloot te geven, te zeggen wie we zijn en wat we denken in de eenzaamheid van ons zijn.
We willen kleur geven aan de stilte omheen ons als we ons concentreren op het woord dat leeft in onze gedachten. Dat opwelt in ons, om vorm te geven aan wie we zijn, opdat er van ons een beeld, een afdruk zou aanwezig zijn op andere plaatsen waar we waren, tot op plaatsen waar we anders nooit zouden komen. We wensen ons te vermenigvuldigen, we wensen te zijn op zovele plaatsen in zovele huizen die we niet kennen, in zovele treinen, zovele vliegtuigen, zovele boten op de oceanen.
Ik las ‘Dokter Zhivago’ op de trein die me lang geleden, elke morgen van Antwerpen naar Brussel bracht. Ik las hem in de morgentrein en las hem in de avondtrein. Pasternak zal het nooit geweten hebben, maar het zal een wens van hem geweest zijn.
Ik ook wens gelezen te worden in de trein, in de morgen, in de avond, in de nacht.
16-03-2020, 00:00 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
15-03-2020 |
Se non è vero |
Het is geen afdruk van een foto wat we schrijven, zo vlug gaat het niet dat we een pak woorden klaar zouden hebben en deze met een druk van de hand zouden neerzetten op ons blad. Achteraf lijkt het wel zo, maar zo is het niet. We ondervinden dit dag na dag, het is een struggle met het woord. Voor anderen is het een struggle met klanken en intonaties, voor nog anderen een struggle met kleuren en subtiliteiten. Elke creatie is van de mens die leeft, zoals elke plant, een vorm, een uitdrukking is van de Kosmos die levend is tot in zijn verste sterrenstelsels.
De creaties van de mens vloeien voort uit het creatieve karakter van de Kosmos, kennen eenzelfde oorsprong, eenzelfde geladenheid, situeren zich op het zelfde vlak, maar dan op de schaal van de mens, zoals hij er staat in de Kosmos, heel miniem, heel broos, heel vergankelijk.
Dankzij ‘Eos Wetenschap’ via Google, krijgen we kennis van het resultaat van de Hubbletelescoop gericht op een, om het even welk punt in het Universum, om, naarmate de telescoop verder inzoomt, te zien hoe uit dit punt ontelbare sterrenstelsels te voorschijn komen en wellicht is hiermede nog niet het einde van het Universum bereikt. Het is van uit deze optiek van oneindigheid dat we opereren hier op deze aarde, onwezenlijk klein amper bestaande.
Het is maar dat we duidelijk zien kunnen welke onze betekenis kan zijn hier, als mens aanwezig in dit voor ons onoverzichtelijk Universum. Stoffelijk gezien zijn we heel weinig, maar dankzij de geest in ons zijn we heel veel, zijn we het maximum dat we kunnen zijn.
Het beeld dat ik ontvouw, mens versus Universum heeft vandaag meer dan ooit, een miniatuur spiegelbeeld: het leven van de mens op aarde en het leven van de virussen op aarde. Verhoudingsgewijs is de afstand tussen beide dezelfde.
Ik bedoel dat de aarde van de mens staat tegenover het Universum, zoals de virussen op aarde staan tegenover de wereld van de mens. Eén feit hebben virus en Universum zeker gemeen, ze overstijgen ons op elk gebied.
In een dergelijke wereld waar op een gegeven ogenblik van overal plots ‘be-etste’ lichamen, opduiken is het niet zo verwonderlijk dat er ook, plots, ‘behekste’ virussen opduiken die even moeilijk te verwijderen zijn als de graffiti op de lichamen. We kunnen er ook de plots opduikende baarden, verzorgde en vooral onverzorgde, aan toevoegen. Misschien zijn het deze lichamen - de beschilderde en de bebaarde - die in quarantaine zouden moeten gaan omwille van de plaatsen op hun lichaam waar de virus zich gemakkelijk nestelen kan.
Of lap ik er zo maar iets uit?
In elk geval het zou het bewijs kunnen zijn dat de wereld - of noemen we het, het universum - van de virussen even verrassend heeft gewerkt met het ontstaan van een totaal nieuwe virus als het massaal opduiken van de beschilderingen van het menselijk lichaam, en wellicht ook de aanwas van de baarden. Ook de virussen hebben zich op hun beurt in andere vormen, als men van vorm spreken mag, willen tonen.
We worden dus in het oog gehouden, onze (buitensporige) handelingen kennen dus nu hun (buitensporige) gevolgen in de wereld van de virussen.
Se non è vero, è ben trovato : het is zondagmorgen half april.
15-03-2020, 07:51 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
14-03-2020 |
Moeilijke tijden |
Het worden moeilijke tijden, het worden dagen van onheil, maar ik laat alle narigheden aan mij voorbijgaan en ik stel me op binnen in mijn eigen wereld waar ik me vrij en onbevangen voelen wil, op een weg met sporen, zoals een veldweg met sporen diep in de aarde, van karren getrokken door paarden, maar dan ver in de tijd, een tijd die ik me nog herinneren kan.
Ook het leven in de natuur gaat hieraan ongestoord voorbij, als ik zie hoe omheen mij het leven herneemt. Wees dan niet verrast als we de natuur willen volgen. Als we ons bewegen waar we ons altijd hebben bewogen tussen de grote dichters der aarde, en we Saint-John Perse aan het woord laten die in één zin de geschiedenis van een bos verhaalt:
‘Les graines flottantes s’ensevelissent au lieu même de leur atterrissage, il en naîtront des arbres pour l’ébénisterie’
En is het geen bos, het is de geboorte ervan en de bestemming ervan. Het zijn een paar versregels over het leven van de natuur, over de kiemkracht in het zaad aanwezig die plots onder de impact van de kosmos wordt opgewekt en waaruit een plantje ontstaat, een duim groot, die de golven om zich heen aftast - het is Rupert Sheldrake die dit schrijft - om te weten hoe het verder groeien moet.
In den beginne, zoals elk begin, een vortex van leven die zich ontplooit en na ‘n’ maal de aarde om haar zon, boom wordt, zijn zaden rondstrooit en, uiteindelijk, aldus Saint-John Perse, uitverkoren wordt door een handige als creatieve geest om meubel te worden dat in een of andere woning of kasteel zal worden opgesteld.
Dit is het eenvoudige verhaal van een wonderlijk gebeuren dat zich zonder ophouden voordoet sinds mensenheugenis. We kijken ernaar van op afstand, de diepere zin ervan raken we enkel met de voelhorens van onze geest. We nemen het ‘for granted, we stellen er ons geen vragen bij, het is maar wat het is, de groei van een boom uit een beukennoot, uit een eikel, een van de grote miskende wonderen van de natuur.
Voor wie nemen we ons wel?
Ik heb hier vrienden die de bossen, die de velden aflopen. Ze voelen zich erbij betrokken, ze weten het van de bomen, zoals ze het weten van de minste bloem in de minste grachtrand, in de minste hoek van de weide. Lopen ze niet rond met de camera in de hand, ze lopen rond met de geest open, ze ruiken het land, ze ruiken de bomen, ze ruiken de lente in de minste van de knoppen die op het openbarsten staan, met een droge onhoorbare knal, maar de knal moet er zijn.
Ik, bijna geïmmobiliseerd, volg hen in hun beschouwingen, ik wandel met hen mee in de woorden die ze achterlaten, in de foto’s die ze mededelen.
Dit alles wou ik benadrukken vandaag, vertrekkende van uit enkele versregels, van een groot poëet, versregels die (misschien) ontstonden: ‘à l’angle peut-être d’un Jardin Public, ou bien aux grilles effilées d’or de quelque Chancellerie’.
Het kan allemaal, dichters zijn anders dan anderen.
14-03-2020, 07:17 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
13-03-2020 |
Laatgotisch |
Ik klamp me elke morgen vast, soms aan een strohalm, om mijn blog te beginnen. Ik had er nog niet aan gedacht maar het is telkens, een bevalling op kleine schaal en van een bijzondere aard die ik doormaak. Heden ten dage moet ik in afzondering gaan, moet ik het coronavirus laten waar het is, tussen de wolken. Wat niet zo evident is als ik rekening houd met de impact die dit virus zou kunnen hebben/verwerven op mijn/ons gemoed. Ik, vanuit mijn schuilhoek voel het zo aan wat ik ook bedenk, ik blijf geconfronteerd met de wolk virussen die overal kan opduiken.
Hoe bevrijd ik me ervan, heeft het nog wel zin over iets te schrijven, normaal verder te gaan, als we bedreigd worden zoals dit vandaag het geval is, zelfs indien het maar schijnbaar zou zijn en voor een groot deel opgepept tot overhaaste beslissingen.
En ook, wat ik ook schrijf, het zal gelezen worden met de schim van een pandemie op de achtergrond, wat het ook moge zijn, het mooiste gedicht, het strafste verhaal, het simpelste gebeuren, het zal onvermijdelijk doordrenkt worden met wat aan het gebeuren is in de wereld. Vergeef me als ik de dingen zie zoals ik ze zie, het ligt niet in mijn aard pessimist te zijn of te willen overkomen als pessimist.
En het is precies vandaag, dat ik in een oud ‘page a day diary’ van de ‘Economist,’ waarvan ik vannacht de lege pagina’s heb gebruikt om mijn lange aanhef te schrijven - hier overgenomen - een essay van februari 2004 terugvind met de titel ‘Laatgotische gedachten’, Ingeleid als volgt - noteer evenwel dat ik de tekst van toen, op enkele plaatsen gevoelig gewijzigd heb:
Omdat omheen de zichtbare wereld, de onzichtbare wereld van de geest zich wentelt en keert en hoog levend is;
omdat gedachten vragen om te worden vastgezet en aldus bewaard te blijven voor niet enkel lang erna, maar hopende, hopende, zoals Ovidius, voedingsbodem te zijn;
omdat zoveel nog te lezen is, te begrijpen is, te verwerken is;
omdat de geest, ondanks elk beletsel, ons wakker houdt en opgedane ideeën zich blijven verdiepen en vernieuwen;
omdat het grote mysterie van het ‘zijn’ ons oneindig veel facetten toont en een andere lichtinval onze geest soms overhoop haalt;
omdat we vermoeden dat de Grote Levende, die zich ’IK BEN’ noemt, onopgemerkt, onverklaarbaar, onvoorstelbaar, ontegensprekelijk, negenennegentig maal niet is wie we denken dat Hij is;
omdat vooral, omdat vooral George Steiner ons wakker schudde in zijn ‘Logocrates’ met die ene losse zin die onze wereld kantelen deed: ‘La mort, je le sens, sera chose intéressante.’[1] En we hem hierin volgen.
Om al deze redenen, deze laatgotische gedachten. Gotisch omdat de gotiek verwijst naar de geest, naar het metafysische, naar het transcendente, naar het sacrale.
Het coronavirus heeft hier geen vat op, haalt deze gedachten niet neer of vermindert niet de impact ervan. Het is van een andere wereld, deze van het zichtbare. We hebben het immer, waar het mogelijk was, gehad over de onzichtbare wereld. We zullen deze blijven bewandelen en die andere zoveel mogelijk laten waar hij is.
Dit ook zijn laatgotische gedachten.
[1] George Steiner: ‘Les Logocrates’, Ed. L’Herne, 2003, p.182.
13-03-2020, 07:24 geschreven door Ugo d'Oorde 
|
|
|
 |
|
 |
E-mail mij |
Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
Gastenboek |
Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek
|
E-mail mij |
Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.
|
|
|
 |